GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Eersteling Christus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Eersteling Christus.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

(PAASCHFEEST)

Maar een iegelijk in zijne orde: e eersteling Christus daarna die van Cbristus zijn, in zijne toekomst. I Cor. IJ : 23.

Na de af.schuwelijkhefd van Golgotha, waar zich 's mcnschen hand aan den Zone Gods vergreep, volgt voor hetjgeloove def Chrisreobeid de goddelijke jubekoori van den Piaschmorgen.

Ea niet alleen dat die jubeltoon volgde, maar Óók, hij kon niet uitblijven. Want Inamers een Golgoiha, waarop nsets gevolgd ware, zou de zegepraal der wanhoop en der vertwijfeling zijn geweest, esn ondergaan van al wat ooit 'smenschea hart had afgebeden in stikdonkexen nacht.

Dat gevoelt niet wie niet in den ImmanuSl Gods gelooft. Die looft daarom Je-ius noi^ wel, en eert den moed waarmee hij voor zijn overtuiging in den dood ging. Maar Jezus biijfr hem als onzer éé > , en zijn sterven is het sterven van den martelaarsdood. En zoo is er dan niets vreemds. Zooals de andere martelaren stierven, zao is o k de Rdbbi van Nazareth heengegaan. En dus verstaat znlk een het zeifs niet, waarom er op dit Golgoiha een dag der verrijzenis zou volgen. Ol zijn dan ook die andere martelaren niet In den dood gebleven ? In den dood heel de wolke var\ getuigen, heel de breede schare van geloofshelden, die we rondom ons hebben liggende ?

Waarom zou er lA Golgotha voo? Jezus, Boo hij als onzer één ware geweest, een victorie op den morgen van het P^a'chfeest gijn gekomen ? Hij had innmers zijn geest in 's Vaders handen bevolen. Hij was ge-• su> k-»en n: » < ; ijr. taak op aarde voibrachi te ihebhen. Hij was gestorven in de vaste hope der onsterfelijkheid. Wat kon, wat mocht hij dan meer verwachten, dan aan de overzijde van het graf, naar zijn eigen getuigenis, in een hemelsch paradijs in te gaan, en in dat paradijs der gelukzaligheid de vrucht te vinden van zijn leven en sterven?

En zoo staat het voor den halt geloovit e dan ook, en zoo moet het staan voor een jegeJijk, die nog nooit uit eigen heerlijke ervaring htt zoet kende, dat de aiel genie', als ze voor Immanuël, als voor haar Heere gn God, mag nederknielen.

Mdar even gul als dit moet toegestemd, en even natuurlijk als het is, dat de lofzingers van den Rabbi van Nazareth de veirijzenis van den Heiland moeten loochenen en ons Paschen in een lentetcest moeten omzetten, even stellig mag dan ook uitgesproken, dat een iegelijk die nog «tiet ons, door de genade Gods, den linmanuêi in hem belijdt en Gods eigen eengeboren Zoon in hem aanbidt, na Golgotha den Paaschmorgen niet kan missen, en alleen 5n de Verjij«enis zijns Heeren ruste vindt.

Dat die Veriijzetiis komt en ««o^/komen, is nitt omdat er zoo smadelijke dood voorafging, noch ook omdat zoo veel teedere liefde met zoo snooden ondank vergolden is. Liefde, trouw, hooge geestelijke moed, ja, het teederst erbarmen, kan in het graf nederdalen, en daar rusten totdat d*; ure kostelijk ziad niet reeds bij handvoUen in dea doodenakker weggtborgen, om eens als gerijpte vrucht, doctt eerst na den dag des oordeels, uit te komen!

Aan dat ailes ligt het dus ook bij uw Jezus niet. Nten zijn Verrijzenis voïgt niet uit wat hij deed, maar eenigüjk uit wat hij ztKfs. Oindat hij der Godaeiijke natuur deelachtig was. óiArom, en daarom alleen kon het graf hem rsiet houden, en kon God niet toelaten, dat sijn Heilige de verderving zou zien.

Daarom heeft de Vader kern het eerst het pad des levens bekend gemaakt, en h m litflijkheden voor zijn aangezicht gegeven, eeuwiglij k en altoos.

Hij stond op, niet omdat op heoa gruwelijker dood was toegepast dan op andere martelaren' want het feit staat geboekt op het historieblad, dat andere martelaren op veel afgrijselijker wijze mishandeld zijn. Mdnnsn en vrouwen wien men de huid heeft afgestroopt, en die men met het bloedende vleesch bij een we-^pennest heeft gezet, om ze door duizend en nogmaals duizend ang^steken in het r^uwe vleesch dood te martelen. En nog BÏjn zelfs deze martelingen van Valenciennes niets, vergeleken bij wat men voor drie eeuwen aan de Christenen in Japan deed ondergaan.

Neen, de oorzaak, de bewegende ea dwingende oorzaak, waarofn Jezus uit de djoden moest verrijden, en niet geestelijk (wane geestelijk sterfc hij, de Heilige, noon) maar lichamelijk ia het werkelijk leven z/aw deze weretd moeit terugkeeren, iag in hem die leed en stierf, en niet in het lijden noch in het sterven dat hij onderging.

Ge kent het prachtig epos van den Hebreërbrief over die mannen en vrouwen, die door het geloof bespotting en geeseling hebben biproefd, ook banden en gevangenis, zijn gesteenigd geworden, in stukken gezaagd, verkocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitevellen, verlat'en, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde, hebbeo in woeslijnen gedoold, en op de bergen, en in de spelonken en holen der aarde.

Maar zie, hoewel deze allen door het geloof getuigenis hebben gehad, zoo hebben zij nochthans de belofte niet verkregen.

Ze zijn uitgesteld.

En hoe ze nu ook van rnder den troon roepen: „Tot hoelang, o, machtige Heerscher, wreekt Gij ons bloed nitt"! toch wordt hun nog altoos geantwoord, dat se een weinig tijds wachten zullen, totdat het getal hunner broederen zal vervuld zijn.

Voor deze wolke van martelaren kan de Opst: nding, kan de Verrijzenis nog niet komen, en moet ze nog toeven, om de klare, heldere reden, dat de opstanding, de verrijzetiis van al Gods uitverkorenen op één dag in één oogenblik des tijds zal plaats grijpen, als het b; feuingcschai weer klinkt van den Archangel.

D^c is het wat d.j A "•.••; el ons betijïgt: „God ha< ^ wat bet«rE.j, •"£ : . ••''> ? «)nrz.< t''. Opdat ZIJ Zonder ons fuel koasüen Vüiaïaickï worden".

flun strijd is wel gestredea, hun loop is wel voleind, de kroon is hun wel weggelegd. Miar zelfs een gdoofsheld ais Piulus weet het, dat ook henni die kroon eerst op dien dag zal gereikt worden, als ze tegelijk door den rechtvaardigen Rcchier zal gedtukï worden op het hoofJ van een iegelijk, die dö versciiijning van Caristus hecfc liefgehad.

Alles toeft, alles beidt tot die groote ure, en dien doorluchtigea dag, als de histotie van ons geslacht iiaar eindpaal zal bereikt hebben, ais het met deze gedaante er wereld uit zal zijn, en als komsn zal die nieuwe aarde onder dien nieuwen hemel, waar het zijn zal: God aile.s en in ailen.

Dan worden alle martelaren, van den rechtvaardigen Abtl af, gekroond. Da.n zullen al Gods heiligen hst loon ontvangen voor de moeite en het vesdriet, dat ze op deze airde hebben uitgedroaken. Dan gaan tegelijk al Gods uitverkorenen de glorie in. Dan verkrijgt al Gods volk de volle vervulling van Gods rijke beloften. Dan. Maar ook dan eerst.

Maar zie, terwijl de Apostel dit nu zoo sterk mogelijk uitspreekt, ma'^kt hij ééne uitzondering. Niemand heep nog és vervulling der belofte, en niemand kan ze nog krijgen vóór het bazuingeschal van den jongsten dag. Maar één i^ er voor wie.i dit niet geldt, één die exceptie maakt, één oie boven allen en in alles is uitgezonderd. Wai.t, zoo roept de Apostel, terwijl allen de belofte nog derven, zien wij Jezus reeds nu met eer e en k eerlijkheid gekroond, en nu reeds gezeten .aan di rechterhand des troons van God in de hemelen.

Niemand behalve hij. Hij de geheel eenige.

El» dit deswege, omdat hij alleen vior al'en was: de overste Leidsman en Voleinder.

Oi ook, gelijk het in hst opstandingskapinel uit den Kurintherbriefheei: „Een iegelijk in zijn orde: Ue eersteling Ghrtsttis, daarna die van Cciistus zijn in zijne toekomst''

Er is op uw Paabchfeest dus geen sprake van ecnig bewijs dat ge nog behoeven zoudt voor de hope der onsterfelijkheid, alsof ge werkelijk eerst dcor Jezus' Opstanding de zekerheid ontvin^t, dat erwaa> !ijk nog iels aan de overzij van het graf is, en dat ge nog spreken moogt van een leven na den dood,

Wic zoo spreekt, spreekt geheel buiten de Schrift om. Ja, meer nog, wie c^c beweert, heelt nog nimmer, met de diepte zijner ziel, in het martelaarschap van een Stephanus, een Perpetua, een Justinus, een Jan de Backer, een Guido de B.è# ingeleefd.

Wie een martelaar ziet sterven, en dan nog vraagt, of er. wei een leven na den dood is, verstaat zulk een martelaat schap niet. Want wat is dan die aic-lskracht, dic ROg hij hgt oi3.'L; > Tj[ïsieti var. de hsuroiij-., psalm; .-!! doet zingen, anders dan de vaste gewisheid, dat er uit die vlammen een opvaren is als in vuur naar de vergadering der volmackt rechtvaardigen.

Wie zal bij Golgotha staan, en die grootheid van ziel bewonderen, dis nog in het siieïven bidt voor zijn vervo'gfrs, om dan voorts nog te vragen, of zooveel zedelijke, cnenschclijke gsoothcid misschien voor eeuwig en ahoos in den nacht des doods ondereaat.

ZJO vraagt de scepticus, zoo baselt spelende iicht-innigheid, maar zoo vraagt niet wie man van ernst is, en als man van ernst, zich klaar en helder zulk een martelaar op den brandstapel en zulk een sterven op Golgotha heeft voor oogen gesteld.

Voelt ge dan niet, hoe als Jezus' Verrijzenis u nog eerst bewijzen moest, dat er een leven na den dood is, dat bewijs eru nooit door kon geleverd worden.' Of is hij, na te zijn opgestaan, dan niet weer weggeraakt, weer verdwenen? En waar is hij dan nu? Zeg het, gij die zegt zelfs aan geen leven na den doo: '. te gelooven. Km voor u de Hemelvaart dan anders dan een gezichtsbedrog der apostelen zijn geweest, en kan dan de Opstanding, stel ze ware een feit, ooit iets anders worden dan het weer opleven van een schijndoode?

Doch wat spreken we nog.

U zou door de Verrijzenis v< in ImmanuSl bewezen worden, dat er een leven na den dood is. Alsof wie zelf geen band aan de eeuwïjheid ia zijn hart gevoelt, ooit op het bloot verhaal der Schrift het verhaal van die Verrijssenis voor waar zou houden, en niet veeleer, met de toongevende wetenschap «sazer d^gen, heel dit fei* uit zou maken voor een verzinsel van ijdel geklap.

Neen, heel iets anders, iets veel rijkers ligt in onzen Paaschjubel.

Niet dat de ziel nog bestaat, ook al kwam de dood die ziel van het lichaam ^cheiden. M-iar dit, dat heel de mensch ffered wordt. Niet de halve mensch. Niet zijn ziel alleen, maar de heele mensch, gelijk God hem geordineerd, gelijk God hem geschapen had, de volle mensch, naar ziel en lichaam, beide.

Eerst als ge u den vollen mensch, naar zijn in-en uitwendig bestaan, denkt, cé.i staat de kroon der schepping vóór u, gelijk God hem tot aanzijn riep, om, als priester in zijn heiligdom, Hem de vrucht en de eere zijns naams uit heel die schepping toe te brengen.

Adam is geen geest, geen spookachtige y.iel, geen onmerkbaar, omsluierd wezen. Zoo was Satan, maar Adam niet. En toen is Sitan op Adam atgskomen, om hem naar ziel en lichaam te verderven, en het paradijs Gods onder den vloek te doen verdorren.

Zoo was de demonische toeleg, en zoo is de gruwel vervuld. Ons geslacht is in zija natuur verdorven. Verdorven naar het üchaani en veidotven naar de ziel, en veró\-'\".'^\ ': '•• i{', u .*-^ ; • ^'i r. i. j'-; v'^ ; , i. .

En zou dat dan nu redding zijn? Dat hen ? Dat triomf van God over Satan ? A s Gud de Hcere niet anders dan de ziel kon redden, en alles wat buiten de ziel is, voor eeuwig en al'oos in handen en in de métcht van den Sttan, en het uit hem wellend verderf, moest laten ?

Miar voelt ge niet dat Satan dan triómfeeren, Satan dan overwinnen zou, en met heischen lach. God hoonend, zou uitroepen: „Vuor u de ziel, maar ik heb u uw raenschsnkind, zijn verschijning, en sijn wereld ontroofd."

Ea dat nu juist kan niet.

De historie kan niet "eindigen in een ondergang van Gods eere en in den schaterlach waarmee Satan over den Heilige tri mfeerl.

Niet Satan, God zal lachen. Hij zal ze bespotten, en zeggen: Ik heb toch mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. En dan gaat Messias van het besluit verhalen. Van dat eeuwig wondere raadsbesluit, waarin heel het program der redding, der heilsaanbrenging en der volkomene verlossing gereed lag, nog eer de zonde op aarde was uitgebroken, en haar vernieling begon.

In den hemel zal er een eeuwige lach van heilige vreugde zijn, en in de diepte der bel niet dan het eeuwig weenen en het knersen der tanden van wrok en spijt.

Nu nog niet, want thans zijn alleen nog maar de zielen der uitverkorenen gered, en geborgen bij hun Heiland, en wachtende op den doorluchten dag, als de eeuwige morgen aanbreekt.

Maar eens zal alle mond van Gods uitverkoren volk vervuld worden met lachen, als de triomf des Heeren voleind wordt, en het oordeel komt, en als, na dat oordeel, de heerlijkheid ingaat, en Sitan te spijt, toch al het verkorene volk des Heeren, als een heilig volk voor Gods aangezicht zal staan, heerlijk naar de ziel, en heerlijk naar het lichaam en op een aardeen onder een hemel e.ó6 iijk en heerlijk, dat bij dien eeuwigen glans zelfs de glans van het eerste Paradijs zal vetbleeken.

ludi is de overvloeiend rijke inhoud van alle profetie; dat de prediking van Jezus over het K'minkrijk dat hij zou oprichten; cd: de heerlijkheid waarvan ook de apostelen in hun brieven getuigen, en die aan J jhannes op Paihmos door Christus zelf bezegeld is.

Niet dat de ziel nog leeft, en niet kan sterven, j 1, zelfs als ze in de hel zou willen sterven, eeuwig bestsian moet.

Maar dat God eens zijn volkomen triomf over al zijn wederpartijders zal vieren; dat alle macht en kracht des geestes en der natuur eens aan zijn geznlfden Koniag onderworpen zal worden, en dat alsdan terugkeert al wat in het Paradijs verloren wierd, en terugkeert voleind en volheerlijk, veel heerlijker Pi-aiijs. zslfs dan het onderging in het

Dat wordt ons getuigd door Gods heilige profeten.

Dat was de rijke inhoud der Goddelijke belofte aan al wie voor Baal de knie niet gebogen had.

En nu die belofte is in hst geloof omhelsd.

Het wormken Jacobs heeft die beloite aangegrepen, al zag het nog niets van de vervulling, ja al stuitte het telkens op wat van die vervulling het tegendeel scheen.

Het ging op hope tegen hope. Nog altoos, als bij den Vader der geloovigen, in het stil en kinderlijk vertrouwen, dat Gi> d eens de dingen, die nog niet zijn, zoo zou roepen, dat ze er waren.

Alles toefde. Alles moest verbeid. Het koa nog niet, het moest eerst later komen.

Een wandelen nog niet in aanschouwing, maar in geloof. Een in hope zalig zijn, terwijl het kruis hier op aarde nog getorst werd.

En dit nu kon zoo, ja, hst moest zoo aijn bij al de overigen. AUetn naaar bij Jezus, zoo hij waarlijk Gods Zoon v/as, koa dit niet.

Bij hem kon de verlossing uit de banden des doods niet uitgesteld. Hij kon niet toeven tot den dag dar opstanding. Voor hem moest de ontbinding van de banden des" doods onmiddellijk komen. ' ïTiet, merk hier Wel op, om Oïts in éön voorbeeld te laten sien, dat wel waarlijk wie eens stierf weer kan opstaan, als om dooE-jdih, .«oorbeeld Jiet geloof aan de, .opstanding eerst voor ons mogelijk te maken.

Wie dat zegt, vergeet aan de geloovigen van het Oude Verbond te denken, die toch, lees Jesaja maar, even beslist, en veerkractitig en bezield, soms bezielder dan wij, aan die toekomende heerlijkheid hebben vastgehouden.

Konden zij nu aan die komende heerlijkheid zonder het voorbeeld en het feit van Jezus' Opstanding gelooven, waarom wij dan niet, die „zooveel meerder genade ontvangen hebben?

Och, dit men toch door wilde denken, en zich niet telkens ophouden bij een zoo kreupele redeneeiing.

Neen, maar dit is het: Als Christus niet onverwijld uit de banden des doods was losgemaakt, dan zou het uitblijven van zijn Verrijzenis de profetie een slag in het aangezicht hebben gegeven; getoond hebben dat die profetie loog; en het bewijs zijn geweest, dat die heerlijke werkelijkheid, waar al Gods beloften op neerkwamen, niet bestond.

Gods Zoon gestorven aan het kruis en niet opgewekt, zou de dood, zou het graf voor alle hooger en rijker geloof zijn geworden.

Want van tweeën één: Hij was Gods Zoon, maar dan kon hij ook van & & n dood niet gehouden worden. Ol wel hij werd j van den dood gehouden, maar dan was hij ook Gods Zoon niet. Dan haddsn we ijdellijk op hem gehoopt. Dan was hij als onzer één. Dan kon hij ook onze Verlosser niet zijo. Dan geen sprake van de heerlijke belijdenis, dat hij zijn zou de overste Leidsman en Voleinder onzes geloofs.

Zie toch, wij zijn mcnschen en niets dan menschen, en liggen gebonden in de banden van ons menschelijk geslacht, en kunnen daaraan niet ontkomen en niet voleind noch volmaakt worden, alvorens heel ons geslacht zijn eindpaal bereikt heeft.

Maar Immanuël is niet als onzer één. Hij ligt niet in onze banden gevangen noch beklemd, maar is het Hoofd des lichaams, en daarom vrij over en boven heel dit lichaam heerschend. Eu dit is hij en kan hij zijn, omdat hij niet een mensch is als wij, maar de Zone Gods, der Goddelijke natuur deelachtig.

Wij wachten op hem, omdat wij niet onszelven kunnen uitbrengen, maar bij ons sterven ons aan hem overgeven, opdat hij op zijn tijd onze volkomene verlossing dagen doe.

Maar op wie zou hij wachten?

Wij zijn afhankelijk in het werk onzer verlossing. Wij zijn tegen den dood niet opgewassen. Ons voegt het te dulden, te toeven en te beidea, tot de ure dat onze Verlosser komt, en al wie in de graven zijn de stemme van den Zoon des men^ schen zullen hooren.

Maar hij koa niet afhankelijk zijn. Niet een ander strijdt dan strijd tegen den dood voor hem, maar hij streed dien zelf. Hij greep den dood met eigen hand aan, en kon eerst door zelf dsn dood te overwinnen de poorte des doods voor ons dlchtgrendelen en de poorte des levens voor ons ontsluiten.

Hij kon dit, omdat hij de Zone Gods was. Daarom alleen. Anders had ook hij het niet kunnen doen, en had ook hij moeten wachten tot zijn verlosser kwam, die nooit had kunnen komen. Of wie zou veriossiag voor Immanuël, voor dien Eéaige, voor dien Trooster onzer zielen hebben aangebracht ?

Miar óók, hij moest dit, anders had hij onze Verlosser niet kunnen zijo. Hij is de eersteling. Wij zijn de schapen zijner weide, maar hij is de Herder die vooropgaat. Zoo hij de poorte niet opertbreekt, kan niemand, kan geen onzer ingaan. Hij is de Doorbreker, en wij volgen in de bresse die hij geopend heeft. Hij is de Plaatsbereider, en wij toeven en verbeiden tot de plaatse bereid is. Hij is de Bruidegom, en wij wachten tot de deur opengaat en het geroep gehoord wordt, dat alle dingen bereid zijn en de bruiloft gereed.

Alles komt dus op uw Paaschleest maar aan op het diepgaand verschil dattusschen u en uw Heiland bestaat.

Hij de Zone Gods en gij een kind des menschen. Hij de Heilige en gij voor God in uw zonden verdoemelijk. Hij de Machtige, en gij de machtelooze. Hij uw Verlosser, ea gij de verlorene, die verlost moet worden. Hij de Herder, die tegen den wolf strijdt, en gij het schaapke dat uit de klau­ wen van den wolf moet gerukt ^vos•den. Hij de Held Gods, die voorgaat, en gij zijn dienstknecht, die volgt. Hij de Leidsman, en gij de verdoolde die leiding van rioode hebt. Hij de Levensvorst, en gij het kind des doods, dat naar leven dorst. Of, om het kort in het apostolisch woord saam te vatten: Hij de Eersteling, en gij achter hem aankomende.

Hierin is een orde.

Een heilige orde die God verordineerd heeft.

Een orde, die maakt dat niet gij en Jezus gelijk, maar dat ge geheel ongelijk zijt. Een ongelijkheid altoos weer op dit ééne neerkomende, dat hij het doet, en dat het voor u gedaan wordt; dat hij de handelende persoon is, terwijl gij lijdelijk blijft; dat hij heerscht en gij gehoorzaamt; maar daarom ook dat bij in zijn bloed en tranen de kroon verwerft die u eerst later in den schoot wordt geworpen.^

En dit verschil, dit onderscheid, deze orde, die lijnrechte tegenstelling tusschen den Eersteling, ea al wie op den Eersteling volgt, dat is het waarom zijn Verrijzenis naar ziel en lichaam niet kon toeven, niet kon wachten, niet kon uitgesteld, terwijl de onze toeven en beiden moet.

Want waarop zou zijn Verrijzenis gewacht hebben? ,

De onze wacht-op zijn wederkomst. Maar de zijne had niets waa'rop ze kon wachten. Als hij niet eerst verreaen ware, kou er aieta meer. zijn.gekomen. Danwar, < ? het uit geweest. En alle hope" der menschheid, en alle profetie en alle belofte Gods in de duisterheid van het graf ondergegaan.

Hij als de Eersteling wachtte op niemand, Hij kwam niet achter een ander aan, maar moest zelf doorbreken.

En daarom had hij reeds in de dagen van zijn omwandeling betuigd: , , Ik heb een macht die niemand heeft. De macht om het leven niet maar af te leggen, maar ook om het leven weder aan te nemen."

„Dat is de ordinantie, die God in zijn heilige orde, over mij, zijn Immanuël, gegeven heeft."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

De Eersteling Christus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's