GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN TROUWE GETUIGE.

XIIL.

EEN NIEUW VERHOOR.

De Septemberraaand van het jaar 1547 was aangebroken, toen op cenen morgen een bode der Inquisitie tot Baldo kwam, en hem meldde dat hij den volgenden dag voor het «Heilig Gerechtshof" zou moeten verschijnen.

De gevangene begreep dadelijk, dat dit was ter oorzake van hetgeen hij op de zestien vragen, hem gesteld, had geantwoord.

Door gebed tot den Heere zijnen God en door nadenken en onderzoek der Schrift bereidde hij zich voor op den dag van morgen, vertrouwend op des Heeren Woord: »Het zal u in die ure gegeven worden wat gij spreken zult."

Den volgenden dag verscheen Lupetino voor de Rechtbank der Inquisitie; 't waren nu bijna allen andere rechters dan die, welke hem vijf jaar geleden verhoord hadden. Doch ook deze waren van denzelfden geest fals de vorige.

Men begon met den Provinciaal te ondervragen over zijn optreden te Cherso, over de wijze waarop hij in zijn jarenlange gevangenschai3 had geleefd — de lezers weten reeds dat men Baldo aan alles liet gebrek lijden; — kortom over al wat er in de laatste jaren was gebeurd.

Doch daarna kwam de hoofdzaak. Een der rechters toonde aan Baldo het door hem vervaardigd geschrift en vroeg hem of hij erkende de schrijver er van te zijn.

»Ja, "|was het antwoord van Baldo, na het stuk te hebben ingezien.

»Houdt gij, " zoo vervolgde de rechter, »de antwoorden die gij gegeven hebt onwrikbaar vast, of zijt gij bereid die te herroepen als strijdig met de uitspraken der Heilige Schrift, der kerkvergaderingen en onzer heilige moeder, de kerk? "

»Ik wil blijven bij hetgeen in de Heilige Schrift en door haar bepaald is, " was 't antwoord.

Wat denkt gij van het Sacrament des Heiligen Avondmaals? "

De Heilige Schrift zegt van het Heilig Avondmaal niets anders dan wat ik in mijn geschrift aangegeven heb, en daarom geloof ik niets meer dan ik daar heb vermeld."

Gelooft gij dat de mis een offer is voor de levenden en dooden, of alleen een gedachtenisviering? "

Het is een gedachtenis aan het offer van Christus, maar niet zelf een offer."

En welke meening hebt gij omtrent het vagevuur? ''

Ik heb", antwoordde Lupetino, »langen tijd aan het vagevuur geloofd, en dat wel op grond van het boek der Makkabeeën" i).

(Zooals vele vrienden wel weten, is dit boek of liever zijn deze boeken een deel der zoogenaamde Ajwkrüfe boeken, die men o. a. in de oude Statenbijbels, achter den Bijbel ingebonden vindt, met de waarschuwing er bij, om ze niet als Gods Woord te beschouwen. Zij bevatten vele wijze lessen en geschiedkundige bijzonderheden, maar ook vele dwalingen en leugens; waarom ze ook door de kerken der Hervorming zijn verworpen, d. w. z. eenvoudig beschouwd als menschelijke geschriften).

Tn de gevangenis", zoo ging Baldo voort, »heb ik de boeken van St. Jeronimus gelezen — een kerkvader die o. a. den Bijbel beeft vertaald — en hij stelt dat boek der Makkabeeën onder de Apocriefe. Daar dus de Schrift geen vagevuur kent, wil ik er ook niet meer aan gelooven."

Erkent gij den paus niet als het opperhoofd aller Christenen, der Iceken zoowel als der kerkdienaars en als den plaatsbekleeder van Christus? "

Alle Christenen zijn broeders in Christus", hernam Baldo. »In heel de Heilige Schrift kunt gij geen uitspraak vinden, dat de een het hoofd des anderen is, maar Christus alleen is de eerstgeborene onder vele broederen, dat wil zeggen: aller opperhoofd. Ik geloof niet dat de paus het hoofd aller Christenen is, maar slechts de eerste opziener zijner kerk (de kerkelijke staat, het gebied waarover de paus toen gezag had), en niet het opperhoofd der andere kerken."

Toen Baldo dit laatste had gezegd, keken de rechters elkaar beteekenisvol aan. Hem uit Gods Woord te bewijzen dat hij ongelijk had, beproefden zij niet en zou ook kwalijk gegaan zijn. Blijkbaar was er met hem niets te beginnen. Ook de vijf jaar, die hij nu reeds in den kerker had doorgebracht, al het lijden door hem geleden, hadden hem niet anders gemaakt. Met zulk een hardnekkigen ketter, viel, zoo oordeelde de Inquisitie, niet te redeneeren.

Wij zullen u niet verder vragen" sprak een der rechters: het is nutteloos.

Nu werd Baldo weggeleid. Na een half uur kwam hij weder binnen en de rechter sprak:

»Wij deelen u mede dat het rechtsgeding tegen u nu binnen zeven dagen afloopt. Wij vermanen u daarom nog bijtijds tot u zelf in te keeren en uw dwaling in te zien. Hebt gij Roomsch-katholieke boeken noodig daartoe, of de hulp van een persoon, die de bekwaamheid bezit om u raad te geven, zeg het dan vrijuit. Wij zullen gaarne alle middelen in 't werk stellen om u in de schaapskooi der kerk terug te voeren. Ga nu heen; morgen zullen wij uw antwoord vragen."

Gij begrijpt wel, vrienden, hoe Baldo over deze goedertierenheid zijner vijanden dacht. Hij wist vooruit dat men hem niet zou trachten te overtuigen uit Gods Woord, maar door allerlei leeringen van menschcn en instellingen van de pausen.

Toen dan ook den volgenden morgen een bode der Inquisitie tot hem kwam om te vragen wat hij dacht van het voorstel dat het sHeilig Gerechtshof" had gedaan, luidde Baldo's antwoord beslist:

»Zeg aan uw meesters, dat ik er geen gebruik van zal maken en ook dat ik het beter acht op al wat verder tegen mij zal ingebracht worden, niet te antwoorden."

Daarmee ging de bode heen; wat de Inquisitie doen zou was nu licht te voorspellen.

{Wordt vervolgd.)

AAN VRAGERS.

Onlangs, zoo schrijft onze lezer J. B. S. te A. a.'d. R., logeerde ik eenigen tijd op een plaatsje in het Noorden van Friesland, en het trok mijne aandacht, dat bijkans de naam van elk buiten verbonden was aan het woord »State", als: »Stania-state", »Heemstra-state" enz. enz. Zoudt u zou vriendelijk willen zijn mij eens in te lichten wat het woord »State" beteekent.

Antw. Het woord »State" is Friesch en komt ook in dezelfde beteekenis voor in het Engelsch, dat aan 't Friesch verwant is.

Tevens echter komt het voor in zeer vele Europeesche talen, zoo oude als nieuwe, onder allerlei vorm. Het grondwoord is het werkwoord staan, dat ook met kleine verschillen in zeer veel talen wordt aangetroffen. Dit woord staan beduidt zelfstandig, vast, stevig zijn; en komt b, v. krachtig uit in de Bgbelwoorden; „het vaste fondament Gods staaf" d.i, het is vast, onbewegelijk. Vandaar dat VSM staan vtxschillende woorden afkomen, die iets vasts, op zich zelf staands aanduiden, b. v. staat, stand, en ook dit state. Oudtijds toch duidde dit aan een vaste bezitting, veelal tevens een kasteel of huis, gelijk er talloos vele in Friesland waren en die vaak dienst gedaan hebben in de gruwzame burgeroorlogen in dat Jgewest. Wel zijn die staten nu bijna alle verdreven, maar de oude namen zijn gebleven. De state was de bezitting, het vast onroerend goed; gelijk 't ook in Engeland nog dien naam draagt.

Hierbij dient nog opgemerkt dat de eigenlijke versterkte kasteelen en sloten veelal stinsen heeten. Ook dit woord komt denkelijk van staan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's