GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Liggende in de kribbe.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Liggende in de kribbe.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En dit zal u het tceken zijn, gij zult het Kindeke vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. Luk. 3:12.

Indien menschelijke dichting onze Kerstverhalen had willen verzinnen, zou de hoogste kunst ons geen schooner, sprekender tafereelen hebben kunnen teekenen, dan door het Kerstverhaal in de werkelijkheid voor ons oog worden geplaatst.

Alleen reeds de Christus in de kribbe is een zoo machtige, en toch ook weer een zoo boeiende tegenstelling, dat ze op elk Kerstfeest, dat weer aanbrak, ons altijd opnieuw bekoort en in verrukking brengt.

Het is zoo, men kan niet met zekerheid uitwijzen, hoedanig deze kribbe geweest zij. Er loopt bij vele kerkvaders een verhaal, dat mogelijk waarheid behelst, en het voorstelt, alsof de eigenaar van Bethlehems herberg een rotssteen vlak bij zijn huis had uitgehouwen, en in dien rotswand tevens de kribbe voor de

ezels en trekossen had uitgehakt. De traditie, dat Jezus in een spelonk geboren zou zijn, die tevens als stal dienst deed, dankt hieraan haar oorsprong. Bij die onderstelling zou [ezus das neer zijn gelegd in de steenen krib, die vast aan den wand zat, en zich over de geheele lengte van den stal uitstrekte.

Gemeenlijk daarentegen heeft men het op gevat van een houten kribbe, en wel bepaaldelijk van de houten voederkrib, die overdag buiten de deur van den stal pleegt te staan, en 's nachts wordt ingenomen.

Natuurlijk kan het ook verstaan worden van de lange vaste kribbe, die langs den wand van den stal liep; maar die is gemeenlijk te hoog aangebracht; en bovendien laat het zich wel denken, dat Jozef en Maria zich naar een afgelegen hoek van den stal hebben teruggetrokken, om alle bespiedend oog te ontgaan, en dat ze derwaarts den licht vertilbaren voederbak of voederkrib hebben meegenomen, om er het Kindeke als het geboren was, in neder te leggen; waarschijnlijk na de kribbe vooraf met wat hooi of stroo te hebben opgevuld.

Bij gemis aan een wieg moest het oog wel het eerst door die losse kribbe worden aangetrokken. Te meer daar men te Bethlehem niet op paarden, maar enkel op ezels en trekossen rekende, en dus de kribbe van dezen stal merkelijk lager geweest zal zijn, dan de bij ons in gebruik zijnde voederkribben.

Nu lag er voor het Kmdcke Jezus natuurlijk niet het minste lijden in, dat het in een kribbe, in plaats van in een prachtwieg, werd neergelegd. In zulk een ruime, breede, leege kribbe, goed met zacht hooi opgevuld, ligt een pasgeboren kindeke even goed als in de meer vorstelijke staatsiewieg.

Maar voor wie het aanzag, voor wie er bij stond, en gelijk Maria geloofde, dat dit Kindeke de Koning der koningen was, sprak de tegenstelling op aangrijpende wijze. Van de herders uit Efratna's velden, die van Gods enge len vernamen, dat de Heiland der ivereld geboren was, en nu het Kindeke zoo armelijk daar vonden, ging van die kribbe een predikatie vol heilige gedachten uit. En nu nog, voor een ieder onzer, die in den Christus den Koning der heerlijkheid aanbidt, blijft die kribbe een goddelijke sprake behouden, als ware het beste der wereld voor dit Godskind toch te nietig, en daarom de kribbe met de windselen nog het meest passend symbool.

Symbool waarvan?

En als ge dit vraagt, richt zich het oog het eerst op de Vleeschwording zelve.

Hij, de Zone Gods, nam »het vleesch en bloed der kinderen" aan. Hij ging in in onze natuur, en daalde niet uit den hemel met een nieuw geschapen lichaam nedsr, maar nam uit Maria het eigen vleesch en bloed aan, dat aan alle kinderen der menschen gemeen is.

Maar hoe nam hij dat vleesch en bloed aan? Zooals het eens was in het paradijs, toen God voor den eersten mensch zijn lichaam schiep? Eet onverzwakte, onbezoedelde vleesch, en hec menschelijke bloed in zijn eerste oorspronkelijke veerkracht ?

Ge weet beter.

Ons vleesch, en ons bloed nam Messias aan. Onze natuur zooals ze, verzwakt en vernederd door de zonde, metterdaad in Maria aanwezig was.

Straks, het is zoo, zou door die verzwakte natuur, die hij aannam, op Thabor hooger heerlijkheid doorstralen, en in zijn Opstanding en bij zijn Hemelvaart zou die menschelijke natuur haar zwakheid afschudden, haar verdonkering in glans doen overgaan, en een heerlijkheid toonen, die zelfs nog boven de oorspronkelijke heerlijkheid van 's menschen lichaam in het paradijs uitging.

Maar zoo was het bij de kribbe nog niet. Hier is de Christus nog de omhulde en omkleede met wat hij van ons aannam, met die menschelijke natuur die wij hem aanboden, met ons vleesch en bloed, dat van onze verzwakte natuur genomen was.

Het was dus niet, het Kindeke in hemelschen luister, en nu de kribbe daartegenover. Zijn vernedering lag niet in die windselen en die kribbe, maar veeleer en veel meer in dat menschelijke omhulsel dat di Zone Gods van ons had aangenomen.

En nu juist bij zulk een armelijk omhulsel, als Jezus in ons vleesch en bloed, en dat in zijn vernederde natuur aannam, neen, daarbij voegde geen paleis en geen praal, maar juist wat Bethlehem ons te aanschouwen geeft. Een vergeten deel van de gemeene herberg, en in dien stal een voederkrib van ruïv en kleurloos hout.

Toch is dit niet al het symbool.

Het symbool van de kribbe is ook geestelijk. Of is er maar één ontvangst van den Christus, t. w. toen hij geboren werd in het stedeke van Bethlehem? Ea niet ook een ontvangst van den Christus, die nog altoos doorgaat, aan alle einden der wereld, als hij komt en ingaat in ons mensckelijk hart?

En in welken staat nu verkeert dit mensckelijk hart, als plaatse om den Christus te ontvangen? Hoe was het hiermede bij de Maria's, bij de herders, bij Simeon, bij Anna, bij de discipelen, bij .de schare die liem het Hosanna toezong; hoe stond het met dat menschelijk hart alle eeuwen doo-, als Jezus naderde en aanklopte om in te gaan; hoe is het nu nog met dat menschelijk hart gesteld, als Jezus er woning wil maken; hoe was het ook vóór uw toebrcnging bij u ?

o, Het menschelijk hart, gelijk God het oorspronkelijk schiep, was voor den Koning der koningen geen onwaardige woonstede, om in te keeren. Zelfs mag gevraagd, of er in heel de Schepping oorspronkelijk iets boven den mensch ging, en of er in den mensch iets stond boven de weelde, deu rijkdom, de fijne inrichting van zijn nog ongeschonden, heilig en onbezoedeld hart.

Maar zoo is nu dat msnschelijk hart niet meer, als de Christus aanklopt, om er in te gaan.

Integendeel, nu is dat eens zoo schoone, rijke en reine menschelijke hart tot onkenbaar wordens toe uit zijn verband gerukt, ingevallen, en op allerlei wijs bezoedeld. Even rijk als het oorspronkelijk was, even armelijk is ons menschf-lijk hart er nu aan toe. Voor den sachten hemelschen gloed van het paradijs nu het vuur van den hartstocht. Voor de harmonie bij de Schepping, nu verwarring en onrust en zelfyernicling van alle kracht. En in van wat toen in reinheid en in onschuld blonk, nu de smett«n allerwegen zichtbaar, alles bezoedeld en onrein.

En als nu de. Christus aan zulk een hart aanklopt, en in zulk een menschelijk hart wil ingaan, om er woning te maken, is het dan niet ; *alsof hij nogmaals in de ruwe, onooglijke, besoedclde stalkrib wordt nedergelegd?

En ging er d«Q van die kribbe is Bctbleh t p s hems stal geen sprake uit, als riep ze ons toe: Zóó moet om uw zonde de ontvangst van den Heiland ook in uw menschelijk hart zijn?

Ten slotte eindelijk wijzen we op de Kerk, gelijk ze op aarde een huis Gods, en een woonstede van den Heilige is.

Christus komt niet maar lot u en mij en tot een derde; hij komt niet enkel tot de personen ieder voor zich genomen; hij zoekt zijn ruste niet alleen in het afzonderlijk menschelijk hart van dezen en van genen van Gods uitverkorenen. Neen, uw Heiland gaat ook in ons geslacht, in de menschheid in. En daarom is er een kerk op aarde als zijn woonstede.

Die kerk, die op het erf van het Genadeverbond allen insluit, die ten leven geroepen zijn.

Die kerk, die er was, eer wij er waren; die eens blijven zal, als onze taak op aarde ten einde toe zal vervuld zijn.

En nu ook in die kerk is de Christus ontvangen, ook in die kerk wil hij woning maken, ook in die kerk is hem een ontvangst bereid.

Maar vraag nu ook hier, of die kerk op aarde zich vertoont met dien hemelschen, dien goddelijken luister, die zich schikt voor zijn heerlijkheid; en immers dan vindt ge ook hier dezelfde tegenstelling.

Gelijk hij inging in onze menschelijke natuur die geheel vernederd, en in ons menschelijk hart, dat geheel uiteengerukt en bezoedeld was, zoo ook gaat hij op aarde in tot een kerk, die veel meer aan stal en kribbe, dan aan den praal van hooger heerlijkheid doet denken.

Want het is wel zoo, dat onze Roomsche bedechristenen juist op dien luister der kerk bijzonder den nadruk leggen, en dat er ook onder de Protestanten niet weinigen zijn, die, vooral in Engeland, praal in hunne kerkgebouwen minnen; maar de uitkomst leerde dan ook steeds, hoe juist die veruitwendiging afbreuk deed aan geestelijke klaarheid en zuiverheid, en hoe er diepe zin ligt in het oude rijmpje dat van hout en van goud bij kerk en prediker gewaagt.

Maar bovendien, de gebouwen zijn de kerk nieti De kerk bestaat in haar leden, in haar ambten, in haar innerlijk en openlijk optreden. En als ge zóó de kerk neemt, zeg zelf, waar en in wat eeuw was er dan geen klacht over ontsiering en ontaarding, over verbastering en verval?

En moet dan ook hier niet beleden, dat die" kribbe in Bethlehems stal, in haar armelijk en gebrekkig voorkomen, steeds was, en nog blijft, het symbool van de kerk op aarde, doch waar de Christus, hoe ze ook inzinke en vervalle, zich toe neerboogt, er zijn tente in opsloeg, en er genadiglijk in wonen blijft.

Op aarde kan dat niet anders.

Uw Heiland kwam, om op die aarde ons menschelijk geslacht te redden, en nu, heel ons menschelijk leven op deze aarde is niet hemelsch, is niet koninklijk, is niet prinselijk meer, gelijk het eens was, en eens weer zijn zal.

Het is nu, en het blijft tot op de wederkomst des Heeren alles ingezonken, en in zijn ruwheid, en als in een onooglijke kribbe.

En daarom zooals die kribbe daar in dien stal, zoo is feitelijk deze geheele aarde voor Jezus geweest, en is ze nog.

Een wereld waarin hij nooit anders dan uit genade nederdaalt. En daa'om moet die kribbe niet uit onze voorstelling weg; en daarom biedt die enkele kribbe ons zoo rijke predikatie.

Mits.... en dit mag immers ook bij uw hart niet ontbreken, mits, ge bij die kribbe nedergezeten, maar van verre, uit de hooge hemelen, den lofzang van Gods engelen hoort.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Liggende in de kribbe.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's