GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op non-activiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op non-activiteit.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 2 Februari 1894.

Zou het dan toch waar zijn, dat onze Gereformeerde broederen, die nog in het Synodale Genootschap achterbleven, zichzelven op non-activiteit hebben gesteld?

Dat ze er nog bij tienduizenden zijn, is aan geen twijfel onderhevig, maar waar zijn ze? Wat doen ze? Strijden ze als getrouwe krijgsknechten voor hun Koning Jezus, of hebben ze het zwaard opgestoken, om kameraadschap met de Arminianen, Socinianen, Groningers en Modernen te onderhouden?

Soms krijgt men er, helaas, den indruk van.

Zoo niets hoort, niets ontdekt, niets merkt men van hun dienen onder en hun strijden voor hun Koning.

Het schuilt alles in de tenten. De vlag is neergehaald. Doodsche stilte heerscht in het legerkamp.

Het is of alles slaapt en sluimert.

Er is geen bazuin meer, die geblazen wordt. Geen orgaan, dat pleit en ijvert. Al wat ze hebben is één orgaan, dat eindeloos zijn broedertwist tegen de Gereformeerden voorttwist.

Maar voorts geen roep, geen stem, geen geluid.

Dit zou zich nu nog verklaren laten, indien deze Gereformeerden alleen in kleine dorpjes leefden, waar ze enkel Geretormeerden in hun Synodaal kerkje bij zich hadden.

Ook dan zou het fundament nog wel niet deugen, en de bovenbouw wrak staan, maar dan liet het zich toch denken dat men in het vertrek dat met den vloer gelijk is, buiten moeilijkheid bleef.

Men kwam dan met geen Ethischen, Groningers, Modernen of Arminianen in aanraking, en de facto kon dan de Gereformeerde leer en tucht doorgaan.

Maar, gelijk men weet, is dit zoo 7iiet.

Hier ter stede b.v. leven de Gereformeerden in het Genootschap als een kleine minderheid in een Genootschapsafdeeling, die 150.000 zielen sterk is, en dus voor het grooter deel bestaat uit Modernen, Groningers, Ethischen, Arminianen, en voorts uit Jan Rap en zijn maat.

Met al die groepen nu komt men ten Doop, doet men dusgenaamd belijdenis, wordt men ten Avondmaal toegelaten, vraagt men attestation, enz.

Schier elke week staat men dus in alle steden, en evenzoo in bijna alle dorpen, voor de keuze, om voor Christus als zijn Koning, of voor het Synodale reglement te buigen.

, Hoe gaat dit dan nu ?

Geeft men dan maar aldoor toe? Zwicht men in alles? Is men van de honden geworden die niet meer blaffen kunnen? En heeft men alzoo zichzelven waarlijk op non activiteit gezet?

Nog eens, het schijnt wel zoo.

Maar hoe maakt men het dan met zijn Gereformeerdheidr

Of zeg zelf: Gereformeerd zijn en op nonactiviteit staan, sluit dat elkaar niet uit? Vloekt dat niet? Zijn deze twee niet principieel onvereenigbaar ?

Calvijn, en al onze vaderen, ieeren dit toch immers.

Zij berustten geen oogenblik in het kwaad, maar reageerden rusteloos.

Zoodra er onraad was, blaften zij altijd.

Gereformeerd in den sin der vaderen is, wie op nonactiviteit gaat, dus stellig niet.

'Wetenaohappelijice opleiding.

V.

Een vorig maal wezen we er op, hoe de eerste taak der Christelijke wijsbegeerte is, om het kostelijk werktuig, dat God ons in ons verstand heeft gegeven, zoo te onderzoeken, dat we wisten hoe we het gebruiken moeten.

Maar dit raakte nog alleen de vormelijke wijsbegeerte; en daarom dient thans een woord gezegd over de zakelijke wijsbegeerte.

Die zakelijke wijsbegeerte brengt hetgeen in de wereld onzer aanschouwing en in de wereld van ons denken verstrooid ligt, in onderling verband. Ze leert ons den saamhang kennen van allerlei dingen en van de velerlei verschijnselen, die zich in het leven en bij het leven aan ons voordoen.

Nu ligt de saamhang van een veelheid van bladen in den tak, van een veelheid van takken in den stam, en van blad, tak en stam in den wortel.

De Christelijke wijsbegeerte heeft deswege de roeping, om vati de verschijnselen naar de beginselen, van de bladen en takken naar den wortel te dringen, en zóó ons het leven in zijn saamhang, in zijn verband, in zijn samenstel, in zijn eenheid en in zijn saamwerking te doen verstaan en doorzien.

Niet dat men ook buiten de Christelijke wijsbegeerte niet veel over den wortel der dingen en vooral over beginselen spreekt; maar dit geschiedt dan zonder inzicht, zonder nadenken en doordenken, op de gis en op den tast af, en hierdoor ontstaat die schadelijke wilkeur, die allerlei een beginsel doet noemen, waar in het minst geen beginsel in steekt, en voor een wortel doet aanzien, wat niet anders is dan een op den grond gevonden stuk van een tak.

En dit is natuurlijk.

Immers er is een ongemeene denkkracht voor noodig, om onder de onafzienbare reeks verschijnselen werkelijk te onderscheiden, wat de saambindende weefselen van het organische leven zijn.

Indien ge zonder de noodige kunde een opengesneden dier beziet, en nu uzelven afvraagt, wat in die bloedige massa eenvoudige cellen zijn, en waar het weefsel van het organisch verband loopt, dat de cellen saamhoudt en tot één lichaam verbindt, zult ge terstond verlegen staan. Het lijkt in die bloedige massa alles zoo sterk op elkaar, dat ge bijna geen geregeld onderscheid waarneemt, en pezen, zenuwen, aderen, vliezen en cellen mengen zich voor uw blik derwijs door elkaar, dat ge onmogelijk het beloop volgen kunt.

Eerst als ge geleerd hebt, hoe het organisch saamstel van het lichaam van zulk een dier in elkaar zit, en ge u geoefend hebt om die onderscheiden deelen op het oog te onderscheiden, zult ge in staat zijn, om althans eenigszins, in den ruwe en in algemeene trekken, u rekenschap er van te geven, hoe het leven in dit dier werkte.

En die zelfde studie wordt nu natuurlijk nog oneindig moeilijker, als er sprake is niet van één dier, maar van alles wat voor oogen is en van alles wat geestelijk bestaat, en alsnu de vraag u gesteld wordt, om in dit onafzienbaar groot geheel het beloop van aderen en zenuwen, en de ligging van alle vliezen, pezen en cellen aan te wijzen.

Het zijn dan ook slechts zeer enkelen in elke eeuw geweest, die genoegzame denkkracht bezaten, om dit groot geheel door te denken; en tal van eeuwen zijn voorbijgegaan, zonder dat heel de wereld ook maar een eenig man had aan te wijzen, die hiertoe in staat was.

Nu hebben intusschen die groote, machtige, reusachtige denkers, die God de Heere in onderscheidene eeuwen aan ons geslacht geschonken heeft, dit uitgewerkt en teweeggebracht, dat ze ons de lijnen getoond hebben, dat ze ons het groote verloop in schets hebben gebracht, en ons er op gewezen hebben, waarop we hebben te letten, om van de vrucht op het blad, van het blad op den tak, van den tak op den stam, en van den stam op den wortel terug te gaan.

Men drukt dit meest alzoo uit, dat zij de beginselen hebben blootgelegd en de problemen in schets hebben gebracht.

Op de vraag, hoe die problemen op te lossen zijn, hebben ze allerlei onderscheiden antwoorden gegeven, en het zijn dus niet die onderscheiden antwoorden die ons leiden kunnen; maar wel geeft hun denkarbeid ons blijvende en duurzame winste voor de kennis van de problemen zelve waarop we te letten hebben. Voor de meeste van die problemen zal de Christen wijsgeer het antwoord dan in Gods Woord vinden, maar toch alleen met behulp van dien denkarbeid zal hij in staat zijn te oordeelen, op welke groote machtige problemen Gods Woord hem het antwoord geeft.

Nu staat de Kerk van Christus midden in de wereld, waarin allerlei geesten woelen, en waarin de wereld der gedachten door die geesten nu eens naar deze, dan naar die zijde getrokken wordt.

Dat geschiedt door de publieke opinie, dat geschiedt door geschriften, dat geschiedt door de dagbladpers, dat geschiedt door allerlei literatuur, inrichting en wetgeving.

Ook de leden der gemeente staan dus niet buiten dien invloed, en de predikanten zelven evenmin; en het is juist op die wijs dat allerlei secte, ketterij en afval gedurig over Gods kerk gekomen is, doordien de predikanten niet merkten, welke geesten er werkten, en zelven niet bespeurden tot welk een hoogte ze zelven reeds onderden invloed van die geesten gekomen waren.

Ze verstonden de teekenen der tijden niet. Ze begrepen niet wat er. eigenlijk in de wereld der geesten gaande was. En dientengevolge waren ze niet alleen geheel buiten staat, om een tegenwicht te bieden, maar gingen ze er zelven veelal onder door, en hielpen die onheilige geesten door een ondoordachte prediking vaak voortplanten.

Om die reden nu is de Christelijke kerk er van meet af altoos zoo sterk voor geweest, dat de ^Dienaren des Woords hiertegen zouden gewapend worden, dat hun inzicht in dezen gang der dingen zou geschonken worden, en dat men ze oefenen zou, om alzoo het samenstel der dingen tot in den wortel te bezien.

En hier nu raken we het eigenlijke punt, waarop het bij de wetenschappelijke opleiding aankomt.

Immers die .scherpte van blik en dat dieper inzicht tot in den wortel der dingen, dat we danken aan dezen reusachtigen denkarbeid, heeft invloed op de behandeling van elk studievak.

Men kan elk vak van studie, ook op theologisch gebied, zoo behandelen, dat men de voornaamste resultaten meedeelt, en voor zoover dit noodig is, die" inprent en in het geheugen inzet; maar men kan ook elk vak van studie, • op theologisch gebied, zóó behandelen, dat men ontsluiert wat gesluierd was, blootlegt wat zich onder den bodem verborg, van den gevel op het fundament, van het fundament op de palen, en yan de palen op den grond waarin ze rusten, doordringt.

Doet men het eerste dan kan men knap, vaardig, zelfs geleerd zijn, maar men staat ongewapend en machteloos, is buiten staat om de strooming der geesten, om, den loop der winden na te speuren; men weet en doorziet dan niet wat er eigenlijk omgaat; en is dientengevolge buiten machte, om met oordeel, met kennis van zaken, met helder inzicht te weten wat gemeden, wat gezocht moet worden, om de gemeente Gods te bouwen, de waarheid te handhaven, dwaling en ketterij af te wijzen, den goeden geest in te roepen, en den boozen geest te bannen.

Het is zoo, en dit erkennen wij dankbaar, dat menigeen, ook zonder zulk helderder inzicht, toch als bij intuïtie het juiste greep en het goede koos, maar dat is gevallig.

Hiermee bedoelen we, dat dit afhangt van een bijzonderen tact, van een eigen instinct, van een bijzondere wijsheid, die het God belieft in dezen of genen te leggen. Maar hier staan dan honderden tegenover die deze gave niet bezitten, en deswege gedurig mistasten, en met den besten wil en de uitnemendste bedoeling, de zaken bederven.

Om één enkel concreet voorbeeld te noemen, het onderscheid tusschen het Gereformeerde en het Collegiale in ons kerkrecht is alleen dan helder in te zien, zoo men deze zaak tot in den wortel onderzocht heeft. Maar deed men dit niet, dan lijken ze zoo sterk op elkaar, en schijnt het Collegiale kerkrecht zelfs zooveel voorkeur te hebben, dat beste, uitnemende broederen hier te lande, in Schotland en in Amerika, niet alleen niets van het groote gevaar voor Christus* kerk, dat in dit booze kerkrecht schuilt, gevoelen of voelden, maar dat ze zelfs scherp en bitter te keer gingen tegen andere broederen, die hen op den eisch van het Gereformeerde kerkrecht en op zijn uitnemendheid wezen.

Heeft men zelfs niet gezien, hoe een man als Ds. Van Lingen, ook nadat het eindelijk gelukt was, om de Gereformeerde paden weer terug te vinden, zich met opzet van die paden afkeerde, zich weer het Collegialisme in de armen wierp, nu heusch meent dat dit Gereformeerd is, en er hoegenaamd niets van merkt, hoe hij het goede tegenstaat en het kwade bevordert?

Dit nu komt alleen daar vandaan, dat zulk een man volstrekt niet inziet, hoe de tegenstelling tusschen het Collegiale en het Gereformeerde kerkrecht met de diepste levensproblemen saamhangt, en omdat hij dit niet inziet, gaat hij naar inval, gril en wilkeur te werk, en heeft er geen flauw vermoeden zelfs van, hoe verkeerd hij stuurt. Ja hij lacht er om, als ge hem hierop opmerkzaam maakt.

Dit is nu slechts één voorbeeld uit duizenden, waaruit men zien kan, hoe het gemis van zulk een opleiding, die ons tot in den wortel der dingen een blik gunt, voor de toekomst van Christus' kerk de allererustigste gevaren oplevert.

Het was nu met het oog hierop, dat de Christelijke kerk in haar beste dagen altoos zulk een prijs toonde te stellen, niet zoozeer op een geleerde, maar op een wetcTischappelijkt opleiding van haar Dienaren.

Wetenschappelijk in dien zin, dat ze. formeel het instrument van ons denken, zóó bestudeerd hadden, dat ze het richtig konden gebruiken; maar ook materieel, d. i. zakelijk, in deze tweeërlei beduidenis, dat ze hun profijt deden met wat de groote denkers vóór ons gedacht hebben, en ten andere dat ze hun wijze van denken op alle vakken van theologische studiën toepasten.

Dat ook hieraan zeer donkere schaduwzijden verbonden waren, is ontegenzeggelijk waar. Men vaart niet op zee of er komen schipbreuken; en uit de zeevaart is de schrikkelijke zeeoorlog opgekomen.

Nu zeggen daarom uiterst voorzichtige lieden: »Ik blijf bij moeder de vrouw thuis en pas voor die zeevaart." Maar als ze straks een kop koffie kunnen drinken, die van over zee is aangebracht, vinden ze dit zeer huislijk, en als men hun afvroeg, of zij dan alle zeevaart zouden willen te niet doen, zouden ze zelven toch gevoelen, dat wie zee durft bouwen, ook al gaat het met gevaren van schipbreuk gepaard, moediger man is, dan wie met zijn trekschuit in de binnenwateren blijft.

En zoo nu ook is het hier. Gelijk ons volk niet door de binnenvaart, maar door de zeevaart groot, kloek, sterk en rijk is geworden, hoeveel schipbreuk het ook gekost heeft, zoo pok is de Kerk van Christus alleen , in die eeviwen-• machtig geweest, als ze de buitenvaart op de see van het denken aandorst, en is ze geslonken, en gekrompen, toen ze van de buitenvaart afzag, en zich bepaalde tot de vaart in kanalen en vlieten.

En daarom verstaan we het wel, als men roept: »Van die wetenschap hebben we zooveel verdriet beleefd, want de schipbreuken waren steeds vele." Maar toch als we deswege mannen van naam roepen hooren: sDoe die wetenschap weg", dan klinkt ons dit altoos in de ooren, alsof men de zeevaart wilde afschaffen.

Gelukkig dat onze kerken die booze keuze dan ook niet deden.

Wat ze uitdrukkelijk saam uitspraken was, dat de opleiding als vanouds, in de dagen onzer vaderen, een wetenschappelijke moest zijn.

De onte'vred.en broederen.

Tot dusver lieten we ons nog bijna niet uit over de «ontevreden broederen", die hier en daar aan hun kerken den rug toekeerden, en een nieuw genootschap tegenover onze kerken hebben opgericht.

Dit zwijgen moet niet verklaard uit mindere belangstelling. Het werd ons bijna uitsluitend opgelegd door het feit, dat schier al deze broederen tot de vroegere Separatie hadden behoord, ter oorzake waarvan het ons minder kiesch scheen, ons in dit familieincident te mengen.

Hier kwam dan, als tweede beweegreden, nog het niet wel te loochenen feit bij, dat er aan disputeeren uit , de beginselen met deze »ontevreden broederen" kwalijk te denken viel. Er was toch niemand onder hen, die van het Gereformeerde kerkrecht behoorlijk op de hoogte was, en hoeveel men zelfs in de kennis der Gereformeerde leerstukken te kort schoot, bleek maar al te zeer uit de historisch-onhoudbare positie, die men innam in zake den Kinderdoop.

Hield reeds dit tweetal feiten ons van inmenging terug, ook de ervaring die Ds. Sikkel opdeed, was verre van uitlokkend.

Men versta ons wel. We zijn niet van oordeel dat Ds. Sikkel in zijn oordeelvellingen over zekere min juist geregelde aange legenheden onder de voormalige Separatie altoos de juiste maat heeft gehouden Soms zelfs maakte hij op ons den indruk van te forsche tinten op zijn palet te mengen.

Maar dit verwijt geldt ganschelijk niet zijn optreden tegen deze s ontevreden broederen". Dezen heeft hij te woord gestaan met een kalmte en een zachtmoedigheid, die boven onzen lof waren.

Met name in zake de bijvoeging 5 Christelijke" vóór «Gereformeerde" heeft hij zóo onbetwistbaar en overtuigend aange toond, dat deze bijvoeging, aan onze vaderen geheel vreemd, juist van Oldebarneveldsche en Remonstrantsche zijde gebezigd was, dat eerlijkheid gebood, ongelijk te erkennen.

Dat toen deze «ontevreden broederen" er niet toe zijn kunnen komen, om deze eerlijkheid te betrachten, vemed een gemis aan «waarheidsliefde, " waarvan de schuld niet aan hun niet beter weten, maar aan hun eenmaal ingenomen valsche positie lag.

ondervond gelijke be­ Zelfs de Roeper jegening,

Verweten werd aan de broederen der voormalige Separatie niets minder, dan dat ze op hun Synode te A. valschelijk gebeden hadden, eerst om dat «Christelijke" te behouden, en toen om dat «Christelijke" te kunnen loslaten,

In een ingezonden stuk in de Roeper werd nog deze week hierop zeer terecht dit geantwoord:

Er begint zich in zekere kringen een legende te vormen aangaande de prijsgeving van deze bijvoeging.

Wat ik wilde opgenomen zien is niet dan de historische beschrijving van de loslating van dit woord. Zoo u weet, behoorde ik onder de 22 voorstemmers, die in de zitting van Dinsdag 14 Juni '92 het woord «Christelijke" behouden wilde. En toch in die zitting reeds stond het bij mij vast, dat ik die bijvoeging zou loslaten, zoo er de Vereeniging met de Ned. Ger. Kerken op moest afspringen. Ik beschouwde het toen genomen besluit niet anders dan een zeer dringend verzoek aan de Broeders van de overzij: «och. Broeders, weest ons, zoo 't eenigszins mogelijk is, toch ter wille, wat den naam aangaat."

En dat ik hierin toch niet alleen stond, maar dat dit vrij wel 't gevoelen der vergadering was, blijkt wel 't best uit de officiëele handelingen dier - Synode. Daarin toch lezen we onder art. 72 o. a, :

Laten wij de naam die aan zoovelen dierbaar is, trachten te behouden."

En verder." *Laten wij de naam niet als een onafwijsbare voorwaarde stellen, maar toch alle pogingen aanwenden, om de bijvoeging «Christelijke" te behouden.

De Voorzitter maakt de Vergadering indachtig, dat wij ons in groote moeielijkheden brengen. Telkens wordt uitdrukkelijk verklaard, dat wij op den naam, de vereeniging niet zullen laten afspringen en de Broeders aan de overzijde weten dat ook, enz."

Wat de Standaard den volgenden dag dan ook meldde, was volkomen juist: »De meerderheid besloot dan ook het woord Christelijke te behouden, zonder daarvan evenwel de al of niet vereeniging afhankelijk te willen stellen."

(Deze woorden zijn aikomstig van een lid der Synode, die voor het behoud van het woord

Christelijke" stemde)

Waar nu die debatten over dat woord publiek waren en er niet over geredekaveld is in comité, maar ten aanhoore van alle Gereformeerden, daar mag aan dat besluit geen andere opvatting gegeven worden dan een beroep op het broéderhart, een zeer dringend verzoek, zooals we hierboven schreven, om ons, wat den naam betreft, ter wille te zijn.

En nu begrijp ik waarlijk niet, hoe daarbij niet het aangezicht des Heeren kon gezocht worden, en evenmin, hoe men een dag later, toen men het besluit wist der Ned. Ger. Synode niet opnieuw zich voor den Heere kon stellen, om Hem te vragen: Heere, wat nu r Ons dringend verzoek is afgewezen, geef ons nu bij de thans te nemen besluiten in die gestalte te verkeeren, dat wij niet letten op wat wij wel gaarne zouden willen, maar alleen op wat ter verheerlijking van U kan strekken, zij het dan ook met opoffering van een ons dierbaar geworden naam.

Nog eens, waarom zou men niet kunnen bidden ? 'k Zou zeggen, meer dan ooit was juist toen het gebed noodig. Zoo licht toch zou men, juist omdat men zijn begeerte niet verkregen had, zich gekrenkt gevoelen en in plaats van naar 's Heeren wil te vragen de doorzetting van eigen wil er voor in de plaats stellen.

Als er één reden is, die zwak moet genoemd worden, waarom de «Christelijke Gereformeerden" zich van de Gereformeerde Kerken afscheiden, dan is het wel de loslating van het woord «Christelijke, "

Trouwens heel deze afscheiding is niet te verdedigen op één enkele grond, wijl de Geref Kerken de Geref. Belijdenis en de Geref. Kerkregeering bezitten, en die ook wenschen te handhaven, zoodat alle verkeerde leerlingen en handelingen langs Geref. weg kunnen onderzocht en bestraft worden.

Hier is waarlijk niets tegen in te brengen. De man die zoo spreekt staat hierin ganschelijk oprecht voor zijn God. Maar dat alles baat bij de «ontevreden broederen" niet,

Ze moeten nu eenmaal, om versterking van hun aanhang te vinden, hun voormalige wapenbroeders in een donkere schaduw plaatsen. Met de waarheid komen ze er niet.

En daarom zetten ze hun plan door met onware, niet te verdedigen voorstellingen.

Toch komt het niet in ons op, ook maar te vermoeden, dat deze broederen hun werk van scheuring begonnen zijn met het booze opzet, om tegen beter weten in, de.zaak anders voor te stellen, dan ze is.

Reeds de persoon van Ds, Van Lingen, dien we uit deze broederen alleen van naderbij kennen, is ons hier waarborg voor.

Een man, die tot stand bracht wat hij te Zetten schiep, is altoos in den wortel een ernstig man, en met hem staat de zaak dan ook zoo, dat hij in den grond zich niet thuis gevoelt in de Gereformeerde leer en kerkregeering, en toch gaarne zich inbeeldt, alsof zijn voorstelling van de leer en de kerkregeering Gereformeerd ware.

Men vergete hierbij niet, dat Ds, Van Lingen de beste krachten zijns levens aan de gymnasiale studiën heeft gewijd, en zoo onmogelijk op de hoogte van de theologische quaestiën kan zijn.

Want wel heeft hij, met zijn ijzeren vlijt, ook als Director van het Gymnasium, zich nog met theologische onderwerpen beziggehouden, maar zijn studiën over die onderwerpen bewogen zich bijna uitsluitend op uitlegkundig terrein. Zijn hoofdwerk was zijn omwerking en vertaling van het werk van Dachsel,

Uit dit werk echter blijkt duidelijk, dat hij in den aanvang der uitgave nog ganschelijk vreemd was aan het Gereformeerde leven, en dat eerst van lieverlee zijn sympathieën meer naar de Gereformeerden heentrokken. Vergelijking van de eerste en de latere deelen van dit werk bewijst dit.

En waar hij later zich ook op meer thetisch terrein een enkel maal uitliet, daar bleek hij, men denke slechts aan zijn opinie over zijn eigen roeping, den bal zoo geheel mis te slaan, dat principieele, historische studie volkomen gemist werd.

We gelooven daarom van ganscher harte, dat hij uit overtuiging den collegialistischen weg insloeg, en in menig opzicht meer Methodistisch, dan Gereformeerd in zijn eigen bewustzijn is.

Maar, gelijk het meer gaat, toen de beweging eenmaal op gang was, en al spoedig bleek hoe verkeerd ze was opgezet, toen viel het te hard én ongelijk te erkennen, én de aangevangen beweging weer te niet te doen, en toen ging men door. En natuurlijk van dat oogenblik af, moest aan den waarheidszin wel de toom worden aangelegd.

Dit gebrek aan waarheidszin kwam toen al spoedig ook in feiten uit.

De Separatie zou tegen de Doleantie worden gehandhaafd, d, w, z. men zou een scherper afscheiding van de Nederlandsche Hervormde kerk doorzetten, dan aan anderen geviel.

En terwijl dit nu de leuze was, die werd uitgeroepen, en deze banier omhoog werd geheven, hoorde men van alle kant, dat deze «ontevreden broederen" juist met de Nederlandsche Hervormde kerk op zoo goeden voet stonden, dat ze van de Synodalen geld aannamen, en zich door de Sy-v nodalen lieten fêteeren.

Te Utrecht, om de feiten »« concreto te noemen, werd een kerk gebouwd voor geld z dat grootendeels door Synodale heeren was voorgeschoten, en in den Haag verschenen Synodale afgevaardigden om het nieuw gevormde Genootschap te complimenteeren.

ïladden we dan geen gelijk, toen we ons van alle inmenging in dezen onverkwikkelijken strijd onthielden ?

Van harte, en uit plichtsbesef mengen we ons in eiken strijd op kerkelijk gebied, waarbij beginselen in het spel zijn. Dan valt er te disputeeren. Dan loont de strijd de moeite.

Maar wat viel hier te disputeeren, waar men met niets te doen had dan malcontentheid, en waar op geen enkel stuk ook maar één enkel beginsel, als zoodanig in het gedrang kwam?

Er heerschte in zekeren kring ontevredenheid over den gang van zaken.

Velen waren liever op zichzelf blijven staan, en vonden de vereeniging met de Nederduitsch Gereformeerden niet aangenaam.

Ze gaven zich er geen rekenschap van ivaarom niet, maar vonden het eenvoudig zoo.

Hun zin, hun gemoedsstemming, hun usantie, hun levenstoon kwam er tegen in verzet.

Zonder zich af te vragen, wat Gods Woord eischte, of wat de eisch der beginselen was' gingen zé eenvoudig tiiet hun gevoel te rade, en gingen ze n^ar hun gevoel te werk.

Ze vonden die vereeniging niet prettig. Ze viel niet in hun kader. Ze stuitte hun tegen de borst.

En zonder nu verder of dieper te onderzoeken, wat plicht en roeping was, begonnen ze te morren, te klagen, te veroordeelen, en voedden ze hun eigen ontevredenheid, in stee van die aan het oordeel der beginselen te onderwerpen.

Zoo kwam er allengs hartstocht in het spel; uit dien hartstocht sloeg een vonk; die vonk werd tot een vuurtje; en toen ging het geroep uit: Wat verlet ons, dat we niet meegaan, en ons weer zelfstandig constitueeren ?

Welnu, die vrijheid moest hun gelaten worden. Daarin juist steekt de eere der Gereformeerde belijdenis, dat men in al wat de kerke Gods raakt, iemands vrijheid niet anders dan door zijn verantwoordelijkheid voor zijn God, laat beperken.

Zelfs heeft het ons vaak verwonderd, dat dit vuurtje niet sneller en niet verder om zich greep.

Dit zou dan ook stellig geschied zijn, indien andere mannen aan hetiJioofd hadden gestaan.

Maar reeds het feit, dat deze beweging ten principale geleid werd, door een man, die pas sinds anderhalf jaar tot de Separatie behoorde, en in zijn verleden proeven had gegeven van groote veranderlijkheid, kon geen vertrouwen inboezemen.

Men doet dan o, i. ook het best, zoo men deze «ontevreden broederen" stil hun weg laat afloopen.

Ze zijn nu nog bezig aan hun eerste constructie, en zien blijkbaar niets van de gevaren, waaraan ze zich voor de toekomst blootstellen.

En toch die gevaren zijn geen geringe.

Ze zetten zich én op kerkrechtelijk én op dogmatisch gebied, nu reeds vast op enkele punten, die hun later zullen opbreken.

Van tweeën één toch, ze gaan óf allengs zelven ook de Gereformeerde belijdenis en het Gereformeerde kerkrecht bestudeeren, en dan zullen ze later, als mannen van weionderlegde overtuiging weer met eigen hand moeten afbreken, wat ze nu bouwen.

Of wel, ze handhaven hun bouw, maar dan zullen ze ook bij latere ontwikkehng, 't zij met opzet de studie van ons Gereformeerd verleden ignoreeren moeten, 't zij eerlijk weg moeten erkennen, dat ze niet Gereformeerd zijn.

Indien er ook maar één schrandere, heldere kop onder deze broederen was, zou deze dit terstond inzien, en bijtijds waarschuwen.

Maar niet één van deze-broederen ziet blijkbaar de impasse waarop deze beweging uitloopt, en juist dit spelt zoo weinig goeds voor de toekomst.

Immers, er is nu eenmaal niets aan te doen. Wat de Gereformeerde Belijdenis en het Gereformeerde kerkrecht bedoelen, hangt niet af van phantasie of inbeelding, maar wordt klaarlijk bewezen uit ofïicieele stukken en uitgegeven geschriften, die zijii wat ze zijn, en niet in een nieuw kleed kunnen gestoken worden.

Nog altoos geven we daarom den moed niet op, dat ook deze «ontevreden broederen" eerlang zullen inzien, dat «malcontenterij" geen beginsel van actie in Gods kerke is, en hiervan overtuigd tot de leer, regeering en tucht van de Gereformeerde kerken zullen terugkeeren.

Reoenaie.

WATZONS werken zijn naar de Nederlandsche vertahng nogmaals ter perse gelegd door de Gebr, Huge te Rotterdam,

Aan deze uitgave wenschen wc goed geluk, omdat Watzon tot de schrijvers behoort, die met veel klaarheid en innigheid in de kennisse van' het Gereformeerde verbond inleiden.

Alleen waarschuwen we tegen één ding. Watzons wijze van woorden der Schrift te bespreken is meer het nemen van een aanloop uit het Woord, om daarna voorts allerlei geestelijke dingen te bespreken, dan om het Woord zelf uit te leggen. z

Dit ziet men reeds uit de eerste aflevering, waarin een overdenking over 1 Corinthe III : 21—3 voorkomt. Naar aanleiding hiervan nu wordt, zelfs in tegenspraak met de strekking van den tekst, een register van de privileges van Gods kinderen gegeven, dat op zich zelf schoon is, maar zich in niets aan den tekst houdt.

Dat hindert nu wel bij het lezen niet,

mits men maar op zijn hoede zij, om zulk een wijze van de Schrift te behandelen, nooit tot voorbeeld te kiezen bij zijn predikatiën.

Dat het papier wat grof en onhelder is,

zien we gaarne voorbij.

Doel was, " iets goedkoops te leveren, en 20 cent voor een aflevering van 48 blz. is te geef.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Op non-activiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's