GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Droeve verschijnselen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Droeve verschijnselen.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amerdam 16 Maart 1894.

Toen eerst te 's-Gravenhage, en daarna te Meteren, de droeve tragedie werd afgespeeld, die zooveel smaad over den Dienst des Woords bracht, zweeg de Heraut hiervan opzettelijk.

Wie staat zie toe dat hij niet valle, en het woord van Jezus: »Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst den steen op hem", maande af van elk woord, waarin-ook maar een schijn van leedvermaak kon schuilen over wat aan predikanten der Synodale kerk overkomen was.

Thans echter nu uit Harlingen voor de derde maal zoo ontzettend bericht komt, nu van een bedienaar des Woords, die op een weerloos meisje zeven revolverschoten lost en haar met vijfjkogels in het hoofd vermoordt, begint dit droef verschijnsel toch zoo ernstig karakter aan te nemen, dat geheel te zwijgen niet meer geoorloofd is.

Herhaaldelijk hoorden we van Synodale predikanten, die op allerlei wijs zich bloot gaven, en nog als de dag van gisteren heugt het ons, hoe voor korte jaren een Synodaal predikant bij ons kwam, die als in de wanhoop over zijn gedemoraliseerd bestaan, ons vroeg of er nog redding bij God voor hem kon zijn, en wiens lijk den dag daarna uit een diepen stroom werd opgevischt.

Tot dusver echter droegen deze verschijnselen nog geen crimineel karakter in den zin van het strafwetboek.

Thans echter gaan we een phase in, die crimineel in hooge mate wordt.

Crimineel niet om een klein vergrijp, maar nu reeds driemaal, keer op keer, om de gruwelijkste misdaden, die bijna uit te denken zijn.

Van Den Haag en van Meteren weet men. En nu weer zulk een wreedaardige moord op een meisje, dat weerloos stond; vermoord omdat ze niet zondigen wilde. Niet één schot maar zeven schoten. Vijf door het hoofd. Eén zelfs in den mond, waarmee ze om hulpe riep.

Het is ontzettend.

Zoo iets dan breekt zulk een verschijnsel den eerbied van den dienst des Evangelies, en schendt het zelfs onze eere tegenover de geestelijken der Roomsche kerk.

We begrijpen dan ook ten volle wat de nog getrouwe belijders in de Ned. Herv. kerk hieronder lijden moeten.

Maar al rijst onwilkeurig de vraag, of dit droef verschijnsel niet psychologisch saamhangt met het kerkelijk anarchisme dat deze kerk in beginsel huldigt, toch gaan we op die vraag niet in; maar wijzen liever onze eigen geestverwanten en de predikanten der Gereformeerde kerken op deze ontzettende gebeurtenissen, opdat toch een iegelijk onzer in de tente zijns Heeren vluchte, om dicht nabij zijn God te leven, en den duivel te wederstaan, die omgaat als een brieschende, leeuw, zoekende wien hij ook onder ons verslinden kan.

Kraobtsverspilling.

IV. h d

De door ons aangevoerde feiten zullen, o wat het uiterst gewichtig punt, dat we onder p den titel: Krachtsverspilling ter sprake brach­ h ten, betreft, wel door niemand weersproken worden.

Niemand zal ontkennen, dat de man7ten van vijf talente7i op elk gebied uiterst zeldzaa7> i zijn. Niemand zal tegenspreken, dat ze nóg seldzainer zijn in onze Gereformeerde kringe7i, die grootendeels tot de lagere volksklasse behooren. Niemand zal ons betwisten, dat ze vooral zeldzaam zijn onder o7ize Theologen, overmits kundige jonge mannen zich thans meest tot andere studiën getrokken gevoelen. En ook, niemand zal onze stelling bestrijden, dat thans vooral op het erf der Gereformeerde Theologie verdeeli7ig van den arbeid als regel moet heerschen, teneinde niet twee hetzelfde te late7i doen, en daardoor kracht te verspillen.

Men moge deze feiten niet aangenaam vinden. Ze mogen niet wel passen in het stelsel dat men aankleeft. Maar daarmee zijn die feiten de wereld niet uit; en wij, die nog in deze wereld leven, en er in te handelen hebben, hebben alzoo met deze feiten te rekenen.

Doen we dit nu, dan rijst metterdaad de vraag: Is het, met deze onloochenbare feiten voor oogen, aan de Gereformeerde kerken wel geoorloofd, het stelsel van twee inrichtingen te bevorderen?

En dan begrijpen we het uitnemend, dat deze vraag, voor het aangezichte Gods gesteld, en voor het aangezichte Gods beantwoord, menigeen zóó zwaar op het hart heeft gewogen, dat ze reeds uit dien hoofde zich met hand en tand tegen het dubbele stelsel verzet hebben, en de meening verkondigden, dat de kerken wel zouden doen met van haar eigen School af te zien.

Dit is zóó waar, dat de kerken, wier merk in '86 ligt, stellig nooit de vereeniging met behoud van een eigen Inrichting zouden aanvaard hebben, indien ze niet overtuigd waren geweest, dat men straks na de vereeniging beiderzijds ernstiglijk de middelen wel zou opsporen, om het kwaad dat hieruit te voorschijn mocht kunnen komen, te verhinderen.

En wat onze redactie aangaat, zij gulweg bekend, dat ook ons het dubbele stelsel gewisselijk ongeoorloofd zou zijn voorgekomen, indien er niet wegen en middelen gereed lagen, om zoo zondige krachtsverspilling zoo niet geheel, dan toch voor het grooter deel af te snijden.

Met die zekerheid voor oogen, hebben de kerken van '86 den moed gegrepen om het dubbele stelsel te aanvaarden. Niet, alsof deze kerken ooit hadden toegegeven, dat het, krachtens den aard der geïnstitueerde kerken, op haar weg zou liggen, of ooit haar roeping kon zijn, om zelve Theologie te doceeren. Deze kerken waren Gereformeerd, en konden daarom zoo door en door anabaptistische stelling nooit toegeven. Met dit toe te geven zouden ze haar roeping en liaar belijdenis hebben verzaakt

Ook de kerken van '34 sloegen dien anabaptistischen weg niet in. Gelijk toch duidelijk en met een redebeleid, dat niemand logisch weerspreken kan, door ons is aangetoond, blijkt daghelder en zonneklaar uit de aanvaarding van de universitaire en zelfs van de vrije studie, dat ook deze kerken niet zijn uitgegaan van het Doopersche denkbeeld, dat de Theologie een privatief jachtveld van de geïnstitueerde kerken is.

Wel is de Theologie een kind der Kerk van Christus, en b7utcn haar erf eenvoudig ondenkbaar, maar nooit van de kerk als instituut, altijd en uitsluitend van de kerk als organisftie,

Bewust of onbewust kon het dubbele stelsel, d. i. het stelsel, om naast de universitaii'e studie ook een kerkelijke studie te plaatsen, dus niet anders opgevat, dan als ingegeven door de raadzaamheid, door de profijtelijkheid, door de practische aanbevelingswaardigheid.

Kerken, die enkel drijven op universitaire studie, worden op den duur van die universiteit zoo licht afhankelijk, en stellen hierdoor haar toekomst in gevaar. Zal het wel zijn, dan moet derhalve van tweeën één gebeuren, óf dat de kerken volledig zeggenschap erlangen over de 'Theologische feculteit, óf wel dat de kerken door het beginsel van een concurrente inrichting zich waarborg voor de toekomst verschaffen.

Gesteld voor deze keuze, koos men toen, en kozen ó'ök wij, het laatste.

Laat ons zeggen waarom.

Het denkbeeld om de Theologische faculteit eenvoudig aan de kerken over te geven, zou op zichzelf veel eenvoudiger zijn, en practisch minder bezwaar opleveren. Indien de Vrije Universiteit eenvoudig een Theologische faculteit, waarover de kerken vrijelijk beschikken, in haar lichaam opnam, liep alles uiterst eenvoudig, en was de zaak gezond. .

Niets zou dan ook gemakkelijker zijn geweest, dan deze eenvoudige concessie te doen: en daarmee allen strijd uit ons midden weg te nemen.

Edoch, er .stond een enkel, maar een zeer ernstig bezwaar tegenover, hierin bestaande, dat men alzoo allen waarborg verloor, dat de kerken metterdaad in die faculteit de mannen benoemen zouden, die er in hoorden.

Kerken, vergete men dit niet, zijn altoos licht geneigd, om mannen te benoemen, die goed geïntentioneerd en voor het geven van gewoon onderwijs niet ongeschikt zijn, maar van wier wetenschappelijke autoriteit men niets heeft vernomen.

Dit is zooveel gemakkelijker. Dan komt men wel niet vooruit en niet verder. Men verlaat wel het pad van hooger ontwikkeling en openbaart geen kracht naar buiten. Maar binnenshuis gaat alles dan zoo rustig en zoo kalm toe.

De kerken, dit vergete men niet, zijn op aar kerkelijke vergaderingen vertegenwoorigd voor de helft door niet-gestudeerde uderlingen, en voor de andere helft door redikanten, waarvan slechts de kleinste elft wetenschappelijken zin bezit.

Er zijn ook mannen, die op wetenschappelijk gebied wel hun .sporen niet verdienden, maar in kerkelijke zaken invloed wonnen, en dit maakt dan, dat kerkelijke deputaten, zoo ze een docent of hoogleeraar in de Theologie moeten benoemen, den man van wetenschap zoo licht voorbijgaan, om een kerkelijk invloedrijk man te Idezen.

Het overgeven van de Theologische faculteit aan de kerk zou op die wijs allereerst tengevolge hebben gehad, dat juist de mannen, die God er door ziJ7i gavc7i voor aa7iwees, werden voorbijgegaan, en dat mannen, die meerendeels ongeschikt zijn, om de Theologie ook tegenover de buitenwereld met eere te handhaven, werden benoemd.

Dit nu zou de Theologie aan haar eind hebben gebracht, en de Universiteit in haai karakter hebben aangetast; en daarom scheen het ons noch geoorloofd noch raadzaam, dezen anders, zoo voor de hand Hggenden weg, in te slaan.

Uit dien hoofde nu kon men niet anders doen, dan het dubbele stelsel aanvaarden; d. w. 'i. het stelsel van coneurretitie; maar dit moet men dan ook uit beginsel aanvaarden.

Iets wat zeggen wil, dat men, genomen de verhouding tusschen Kerk en Universiteit, gelijk die nu eenmaal is, geen kans zag, om én de geïnstitueerde Kerk én de Universiteit beide tot haar recht te laten komen, door zjch in ééne inrichting op te sluiten; en dat men diensvolgens, om te zorgen dat én de kerken haar beginsel konden handhaven, én de Universiteit haar roeping kon nakomen, besloot twee draden dooreen te vlechten, en aan beide het recht eigen initiatief en de mogelijkheid van weer te laten. van ver-

Op dat standpunt staande geraakt men echter in een zeer ernstig conflict.

Een dubbel stelsel, het zij zoo, maar geeft God de Heere nu ook een dubbel stel 7nan7ie7i .-

Een dtibbel stel ma7men, compleet genoeg, en samengesteld uit personen, die men beschouwen mocht, als door God den Heere voor zulk een taak bekwaamd, toegerust, en alzoo bestemd!

En waar deze vraag, helaas, niet toestemmend kon beantwoord worden, en stellig het verleden van de laatste honderd jaren tot een ontke/mettde beantwoording van die vraag dwong en noodzaakte, rees terstond de verdere vraag: Hoe kimt, hoe fnoogt gij dan het dubbele stelsel aanvaarden, bijaldien ge door dit stelsel, feitelijk en tastbaar in conflict komt met het bestel van uw Godr

Uw dubbel stelsel loopt immers gevaar, óf op verspeling der kostelijke krachten, die God aan zijn kerk schonk, óf op onwaardige bezetting van de katheders, uit te loopen.

Krachtsverspilling zou aldus de breede, donkere schaduw zijn van het stelsel, dat in 1892 aanvaard is; een stelsel dat uit dien hoofde alleen door hem mocht aanvaard, die een uitweg zag, om aan deze zondige krachtsverspilling te ontkomen.

Alles kwam dus neer op de vraag: Op wat wijs meent gij, bij onverzwakte hand having van uw dubbel stelsel, de kerken te kunnen vrijwaren tegen die diepe zonde, die er in liggen zou, indien zij dezen weg van opzettelijke krachtsverspilling insloeg, een weg waarop ze nimmer den zegen haars Gods vinden zou, maar veeleer zijn oordeel zou ontmoeten r

Welnu op die vraag is thans voor het minst één antwoord gegeven in het voorste! dat op de Synode te Dordrecht door deputaten was ingediend.

We zeggen niet, dat dit het ee7iige antwoord was. Er zijn thans andere deputaten benoemd, en we zullen zien of deze een even goed of wel een beter antwoord vinden zullen.

Maar in afwachting hiervan, wenschen wij er nadruk op te leggen, dat in het omvangrijke en zaakrijke stuk, dat op de Synodale tafel lag, een volkomen ernstig en weldoordacht antwoord op deze gewichtige vraag gegeven was, en dat alzoo degenen die zich in dit antwoord vinden konden, met htm oplossing van het probleem gereed zijn.

Hierover een volgend maal nader.

Onze Zendingavereeniging.

Met I Juli houdt de uitkeering van een deel der Zendingscollecte aan de Gereformeerde Zendingsvereeniging op, en zal dus óf de overdracht van haar arbeid aan de kerken moeten volvoerd zijn, óf uit eigen middelen in de kosten van haar Zending moeten voorzien worden.

Aldus besloot de Synode aanvang September, en sinds verliep September, verliep October, verliep November, verliep December, verliep Januari, en verliep nu ook Februari, d. i. zes volle maanden, zonder dat men iets naders van eenige regeling dezer aangelegenheid vernam.

Nog resten nu vier maanden; maar dan moet de zaak ook beklonken zijn.

Kwam toch in die vier maanden de overdracht niet tot stand, dan ging het niet meer aan, gebrek aan tijd te pleiten. Hoe toch zou dat pleidooi ook maar één oogenblik kunnen stand houden, waar men zes volle maanden geheel ongebruikt voorbij liet gaan ?

Van I Juli af zou het continueeren der Vereeniging dan niet anders kunnen beschouwd worden, dan als duidelijk bewijs, dat deze Vereeniging een Zending naast die der iierke7i wilde blijven drijven. Ze zou alsdan de genootschctpsztadmg in beginsel tegenover de kerkelijke Zending stellen; en hierdoor uiteraard een tegenover het Gereformeerde beginsel en de Gereformeerde kerken vijandige positie gaan innemen.

Zij die nu nog leden zijn, zouden dan ook moeilijk anders kunnen doen, dan na I Juli hun lidmaatschap opzeggen, voorzoover ze althans, naar Gereformeerd beginsel, de kerkelijke Zending voor de eenig goede houden.

Kringen, kransen en kleine vereeenigingen die dusver de genootschapszending steunen bleven, altoos in uitzicht op de overdracht, zouden van dat oogenblik zich moeten terugtrekken, op straffe van met het beginsel der Gereformeerde Zending in strijd te geraken.

Deze Vereeniging zou alzoo van dat oogenblik af haar steun moeten gaan zoeken buiten de Gereformeerde kringen, en van uit dat oogpunt bezien, steeds verder van ons afraken.

Ze zou dus ól in een geheel onmogelijke positie geraken, óf wel tegenover ons komen te staan.

Dit wordt n« niet gezegd, als betwijielden we ook maar één oogenblik het volle en onbetwistbare recht der Vereeniging, om te doen wat haar goed dunkt.

Zij is natuurlijk vrij.

Souverein in eigen kring, en volkomen bevoegd om te handelen naar eigen goedvinden.

Had dan ook deze Vereeniging van meet af de positie ingenomen vaa te zeggen: »Ik ben tegen de kerkelijke Zending, en genootschapszending is mijn leus", we zouden zwijgen.

Al wat Gereformeerd was zou dan deze Vereeniging reeds lang verlaten hebben, en de kerken zouden een eigen arbeidsveld hebben gekozen.

Maar zoo was haar positie niet.

Ze verklaarde steeds slechts noodhidpsdienst verricht te hebben, en met verlangen uit te zien naar het oogenblik, waarop ze haar arbeidsveld aan de kerken zou kunnen overdragen.

Daarover zijn dan ook onderhandelingen gevoerd, maar met bedingen en conditiën, die de kerken uiteraard onmogelijk konden aannemen, en nooit sullen aannemen.

Een verbloemd voortbestaan van een verkapte Vereeniging in de kerkelijke Zending is een ongerijmdheid.

Maar wat dan?

Dat er nu zes maanden verspild zijn, ziet een ieder.

Eerst heeft men guasi gewacht tot er een brief inkwam, hoewel natuurlijk Ds. Lion Cachet, die én Zendingsdeputaat is én het factotum der Vereeniging, het in zijn macht had gehad op de eerste vergadering de beste dien brief ter tafel te doen zijn.

Nu twijfelen we wel in het minst niet, of de zaak zal tijdig haar beslag krijgen.

Bovendien, wij hebben ons daarin te mengen. niet

Alleen maar wenschen wij onzerzijds nu reeds op die zeldzaam trage wijze van handelen de aandacht te vestigen, opdat we na I Juli volkomen verantwoord zijn.

Men moet niet van achteren kunnen zeggen:3Had ons dan in tijds gewaarschuwd : "

Daarom, en daarom alleen, schenken we nu reeds klaren wijn in, opdat men na i Juli ons niet verwijte.

Melkfabrieken.

In toenemende mate ziet men in die streken van ons land, waar de zuivelbereiding op den voorgrond staat, melkfabrieken oprichten.

Eertijds had men die niet, en behandelde elke zuivelboer de melkzelf op eigen hoeve, en leverde van die hoeve zijn melk, kaas en boter af.

Van lieverlede is intusschen gebleken, dat de zuivelbereiding op velerlei manier wint, zoo men de bearbeiding van de melk niet elk voor zich afdoet, maar die laat plaats grijpen in daarvoor ingerichte fabrieken.

Denemarken ging ons hierin voor, met het voor ons zeer ongunstig resultaat, dat Denemarken ons van lieverlee op de Engelsche markt verdrong.

Dit was natuurlijk spijtig, en wenschelijk ware het geweest, indien wij zelven als Nederlanders op die betere bereiding bedacht waren geweest, en ons niet door Denemarken den loef hadden laten afsteken.

Maar dit lag er nu eenmaal toe. Het schijnt wel, dat wij, Nederlanders, thans op elk gebied achteraan moeten komen, en dat de vreemdeling ons altoos voorgaat. Zelfs de vlasboeren hebben het tot hun schade gemerkt, hoe de Belgische vlasbereiding bij Kortrijk het thans van de onze almeer wint, en dat de prijs van een steen vlas voor ons beneden de helft gedaald is, waar de Belgische vlasboer veel hooger prijs maakt, doordien hij het roten van het vlas in de slooten wist te vervangen door een veel doeltreffender bereiding, die wij nu pas hem gaan nadoen.

Verheffend is dit voor onzen landaard niet. In vroeger eeuwen gingen wij de andere volken voor, en nu komen we steeds achteraan. Wel een bewijs dat de macht van het nationale leven onder ons veelszins gezonken is.

Maar als we niet voor kunnen gaan, is achteraan komen toch altoos beter dan stilzitten, en zoo is men dan ook in Friesland en elders tot het oprichten van melkfabrieken overgegaan.

Dit nu juichen we in het algemeen toe, en nu reeds kan voorspeld, dat zonder deze fabrieken de concurrentie met het buitenland eenvoudig niet zal zijn vol te houden, en dat na korter of langer tijd in alle streken, waar de zuivelbereiding uitgebreide evenredigheden aanneemt, melkfabrieken zullen opkomen.

Enkele landeigenaren richten hun pachthoeven dan ook reeds zoo in, dat er voor eigen zuivelbereiding op de hoeve geen gelegenheid meer is, en de pachtboer dus wel gehouden en verplicht is, om zich tot veeteelt en melkerij te bepalen, om voorts zijn melk af te leveren aan de fabriek.

Hierbij echter doet zich nu een emstij^ bezwaar voor, hierin bestaande, dat de meeste van deze fabrieken ook des Zondags doorgaan, en dan geen contracten sluiten, of men moet zich verbinden, om ook de melk van den rustdag te leveren.

Gewenscht nu vinden we dezen toestand niet. We gelooven niet, dat er overwegend bezwaar zou bestaan, om den Zondag over te slaan, en zouden dit met het oog op de ruste van den Sabbat en van het personeel alleszins wenschen. Zelfs weten we dat er zulke fabrieken zonder Zondagsarbeid zijn.

Woonden er dan ook in elke streek een genoegzaam aantal zuivelboeren, die saam zulk een melkfabriek konden oprichten, en die alle» saam overeenkwamen, om des Zondags niet te fabriceeren, zoo zou ons dit een zeer gelukkige oplossing van dit probleem dunken te zijn.

Maar, ook al ware dit in de meeste streken denkbaar, in geen geval zal dit spoedig regel worden.

De minnaars van den Sabbat wonen meest te ver van elkander af, of zijn te weinigen in aantal, om allerwegen zulk een fabriek te onderhouden.

Ze hebben dus. vaak geen andere keuze, dan om óf de oude wijze van bereiding vol te houden, óf een contract te sluiten met een melkfabriek, die de Zondags-melkleverantie als beding stelt.

Ja, voor sommigen bestaat zelfs deze keuze niet eens, want als de pachthoeve zoo ingericht is dat er geen zuivel kan bereid worden, moet de pachtboer óf contracteeren, óf van zijn hoeve afgaan.

Indien dus de Gereformeerde zuivelboer contracteert, doet hij dit niet uit wilkeur, en allerminst uit minderen eerbied voor den Sabbat, maar met oprecht leedwezen, uit noodzakelijkheid.

Er staan hem niet tzvee wegen open, de ééne om Zondagsleverantie te laten uitblijven, en de andere om zich in Zondagsleverantie te schikken, - en dat hij nu denkt: »Nu zal ik eens kiezen wat Zondagswerk met zich brengt; " maar integendeel, hij zou het liever niet doen, alleen hij ziet geen uitweg; het wordt hem zoo voorgelegd. En van minderen eerbied voor den Sabbat, laat staan van boos opzet om den Sabbat te schenden, is zoo volstrekt geen sprake^» dat het veeleer de lust en de zin zijns harten zou zijn, om er buiten te blijven.

Ging hij naar zijn lust eh zin te werk, dan zou hij zelfs op Zondag, liever niet melken laten; want ook dat melken geeft allerlei beslommering, en is voor de knechts en meiden een heele arbeid; maar het is niet anders. De melk doet ook op Zondag de uier zwellen, en gemolken moet er worden.

Zal men nu een man, die in zulk een verband contracteert voor leverantie van de Zondagsmelk, gaan beschouwen als iemand die den Sabbat schendt, met opgezetten wille tegen Gods gebod ingaat, en wegens deze vijandschap tegen Gods ordinantiën hem sluiten buiten 's Heeren genade verbond, d. i. ten leste hem overgeven aan Satan en bannen, voor zooveel aan ons staat, buiten het Koninkrijk Gods?

Er mag niet aan gedacht worden, en Paulus zoowel als Calvijn, met Luther in de achterhoede, zouden niet weinig getoornd hebben tegen een iegelijk, die aldus de vrijheid der kinderen Gods onder wettische banden poogde te leggen.

Wie de Acta van onze oude Synoden niet te zijner beschikking heeft, kan zelfs in het Tractaat van den Sabbat nalezen, hoe uit het daar gegeven uittreksel blijkt, met wat ernst onze vaderen gewoon waren op hun classicale vergaderingen het binnendringen van dezen wettischen geest op het stuk van den Sabbat tegen te staan.

Zelfs Voetius had zich te zuiveren, dat hij waarlijk niet bedoeld had, dezen wettischen geest weer in te voeren.

Met name wat den arbeid van den landbouw betreft is dan ook steeds gewezen op het feit, dat God de Heere zelf de natuur op den Sabbat niet laat stilstaan, en dat hieruit de verplichting om te doen wat uit de natuur voortvloeit voor de landbouwers volgt.

Zelfs het binnenhalen van den oogst op Sabbat keurden de oude Gereformeerden soms niet alleen geoorloofd, maar zelfs plichtmatig. "

Terecht is er dan ook op gewezen, dat we in het gaslicht een voorbeeld ter vergelijking hebben, dat de zaak voor een ieder beslist.

Vroeger hadden we geen lichtfabrieken, maar ontstak een ieder licht op eigen hand. De periode van de kaarsen. En toen natuurlijk was een ieder vrij, om op Zondag desnoods in den donker te^ blijven zitten. Men weet toch, dat de Joden' op Sabbat zelfs geen lamp of kaars durven opsteken, en liefst een Christenmeid of werkster kiezen om dit voor hen te doen.

Nu echter is het gas gekomen, straks komt de electriciteit. Voor wat vroeger een man op eigen gelegenheid deed, is dus nu het gemeenschappelijk fabriceeren van licht in de plaats gekomen.

Zal men nu zeggen: Ook de gasfabrieken moeten op Zondag stilstaan, en we moeten ons op Zondag maar met kaarsen behelpen ?

Maar dat kan immers niet, want dan zou het in onze steden op straat donker zijn, de straatdieven en andere ongerechtige lieden zouden er hun voordeel mee doen, en ook in alle groote lokalen zou alle saamkomen op Zondag onmogelijk zijn.

Zelfs in de kerken zou de avondbeurt dan zijn afgesneden, want ook onze stadskerken zijn meest met gas verlicht, en missen elke inrichting voor kaars-of olieverlichting.

Een ieder stemt dan ook toe, dat de gasfabriek op Zondag niet kan noch mag sluiten, en menige kerk, zelfs niet ia het Sabbatistische Engeland, heeft geen de minste bedenking gemaakt om des Zondags dit gas te gebruiken.

Welnu, hetzelfde doet zich hier voor.

Bij licht-en melkbereiding vroeger een iegelijk voor zichzelf zorgende, en nu daar­ be­ voor in plaats de gemeenschappelijke reiding in gas-en melkfabriek. .

Hiertegen nu met censuur optreden kan niemand, die verstaat wat censuur is.

Censuur, die hier uiteraard (daar het geïncrimineerde toch zou doorgaan) binnen een half jaar" tot bannissement zou moeten leiden, is een oordeel van den kerkeraad, dat zoo iemand het vermoeden wettigt, dat hij geen kind van God, geen geloovige, geeii vriend van Jezus maar een vijand Gods IS, en dat men er deswege op bedacht moest zijn, om hem van het heilige te weren.

Een censuur die bij censuur blijlt is ondenkbaar. Censuur moet óf binnen drie, vier maanden tot berouw en beterschap leiden, of voortschrijden tot den ban.

Een censuur, zóó, dat ze het bij die censuur laat, is niet gemeend, niet oprecht, niet uit de geestelijke ader, niet naar den Woorde Gods. .

Censuur is een eerste stap, waarop altoos binnen zeker tijdsverloop, een tweede stap volgen moet, óf dat men iemand na gebleken berouw van die censuur ontheft, ófwel dat men iemand als onbekeerlijk, den Satan overgeeft.

En wie, zoo \Tageu we met vollen ernst, zou dan den moed hebben, om in de kerk van Christus allerlei lieden te dulden, behept met allerlei zonde van hoogmoed, van geldgierigheid, van drift, van kwaad humeur, van traagheid en zinnelijkheid, zonder dat op deze censuur wordt toegepast, om nu dien zuivelboer, zoo hij anders een geloovige is en zijn God dient in oprechtheid, enkel ter oorzake van deze melkleverantie als het schurftige schaap te brandmerken, en hem toe te roepen : »Ga van ons uit, wij zijn heiliger dan gij!"

De Sabba. kan niet genoeg geëerd noch hoog genoeg gesteld. Hij is ons een genadegave Gods. Maar daarom juist is naar Jezus' woord, de Sabbat om den mensch en niet de mensch om den Sabbat.

De Sabbat is om ons te behouden, niet om ons te verderven.

En elke kerkeraad, en elke classis en elke synode, die in zulk een zaak te oordeelen heeft, gaat dan eerst vrij uit, als allen saam zich hebben afgevraagd: »Hoe zou Jesus in zulk geval geoordeeld hebben? " en zoo ze daarnaar doeii.

Reoenaie.

Het Maartnummer van de Vrije Kerk is niet onbelangrijk.

Ds. Beuker uit Amerika schreef een goed woord, om de houding van Ds. Vos op de Synode van Dordrecht te verdedigen; een woord, dat o. i. wel geen hout snijdt, maar zijn hart eere aandoet

Over de kerkelijke examinatie deelt Ds. A de Geus opmerkelijke historische bijzonderheden mede.

Ds. A. M. Donner schreef over Drente's verleden op kerkelijk ge'iiied, en Ds. Bos gaf, behalve zijn Een en ander, dat almeer de beginselen nadert, een niet onwelwillende beoordeeling van Dr. Kuypers Encyclopaedic.

En bij dit alles komt dan nog allerlei van Ds. H. Dijkstra over de Zending, met name een goed stuk over Ludger.

Wat de recensie van Ds. Bos betreft, zoo is zijn hoofdaanmerking deze, dat hij vreest weer een nieuwe poging te zien wagen, om den Goddelijken en den menschelijken factor voor en door ons denken te vereenigen.

Zij hierop geantwoord, dat ook o. i. deze twee lijnen zich noch door noch voor ons denken ooit zóó laten vereenigen, dat er ten slotte slechts ééne lijn overblijft.

Zulks toch te willen beproeven, wraken ook wij.

Al wat ons geoorloofd, maar dan ook als plicht ons opgelegd is, blijft beide lijnen zoo ver in te denken, als ons dit bij het licht van Gods Woord gegund is. En waar we niet verder kunnen, buigen we ons in ootmoed neder, verzinkende in de diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennisse Gods.

Dat alle Encyclopaedie onder de Philosophic valt, is natuurlijk alleen formeel bedoeld. Wat de Theologie zelve aangaat, heeft de Philosophie zelfs geen recht van meespreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Droeve verschijnselen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's