GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Conservatisme en Orthodoxie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Conservatisme en Orthodoxie.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 13 April 1894.

Toen schrijver dezes op 31 Juli 1870 afscheid nam van de kerk te Utrecht, deed hij dit met een afscheidsrede over Openb.

3 • 11, later uitgegeven onder den titel van Conservatisme of Orthodoxie, of valsche en ware behoudzucht.

Weinig kon hij toen vermoeden, dat de zich noemende Orthodoxie van modern gehalte metterdaad eindigen zou met ook op politiek gebied zich bij het Conservatisme aan te sluiten.

En toch, dit is het niet onbelangrijke feit, waaraan we thans toe zijn.

Eerst verzette men zich tegen Groen van Prinsterer, voorgevende dat men meer liberale tendenzen had; en toen, na Groens dood, de antirevolutionaire partij onder de leiding van jongeren kwam, scheidde zich, na eenige jaren van aarzeling, de fractie-Bronsveld zelfs van haar af, en ging met vlag en wimpel tot de Coterie over.

Toen heette het, dat men ons te achterlijk vond, dat op vrijzinniger paden heil moest worden gezocht, en dat al de geestverwanten van dezen Evangeliedienaar wél zouden doen, met openlijk de tegenstanders van het vorig Kabinet, en alzoo de Coterie, te steunen.

Het liberale vaandel had iets bekoorlijks, en daaronder trok men op.

Toch was het, voor wie verder zag, terstond openbaar, dat dit slechts een schijnbeweging was.

En zie, nu we nauwelijks drie jaar verder zijn, is het met deze fractie reeds tot zulk een zonderling rechtsomkeert gekomen, dat ze nu weer met vlag en wimpel naar het Conservatisme overliep, en op die manier nu ten langen leste eindelijk gekomen is waar ze hoort.

Bij zulk een »Orthodoxie" als Dr. Bronsveld en zijn geestverwanten voorstaan, hoort noch het Calvinistisch beginsel, noch een vooruitstrevende richting, maar het pure Conservatisme.

Heel anders staat het natuurlijk met de echte Orthodoxie, die metterdaad de belijdenis van de vaderen uit overtuiging handhaaft en zich in de erkenning van Gods vrijmachtige en souvereine genade met die vaderen één weet.

Deze allen zijn op politiek gebied issus de Calvin, en zullen tot den einde toe Calvijns geesteskinderen blijven.

Want al is het, dat velen hunner nog altoos onder het Sytiodaal Bestuur blijven verkeeren, toch doen ze dit niet, omdat ze dien jammerlijken toestand aanvaarden, of tot de Moderne Orthodoxie zijn overgegaan, maar overmits ze nog steeds hope koesteren, dat ze er in slagen zullen om de Nederlandsche Hervormde kerk van binnen uit te reformeeren, zonder dat het tot breuke komt.

Nu is in ons oog zulk pogen wel bestemd om op niets dan bittere teleurstelling uit te loopen, en is ? elfs hun stilzitten o. i. niet geoorloofd, maar de intentie van deze broederen is dan toch een geheel andere dan die van Dr. Bronsveld.

Hun aangezicht is gericht naar een heel andere windstreek.

Dr. Bronsveld vindt zijn kracht bij de meer aanzienlijken en de machthebbenden der aarde, bij de Heden van geleerdheid en vernuft, en bij de jonge mannen, die het oude Christendom te naïef vinden, en dies een frisscher, lichter opvatting toejuichen.

De Gereformeerden daarentegen in het Hervormd genootschap zijn vrienden van den kleinen man, van de eenvoudigen, kortom van de kudde, zooals " Paulus ze in Corinthe betitelt: »Niet vele edelen, niet vele aanzienlijken, niet vele wijzen, maar hetgeen niets is heeft God uitverkoren."

Ook in dit opzicht nu kan de agitatie op staatkundig gebied tegelijk op kerkelijk gebied allengs deze kentering teweegbrengen, dat de ware Orthodoxie met het valsche Conservatisme in conflict geraakt, en wie saamhooren weer voeling met elkander krijgen.

Batavia.

Van kapitein Idenburg ontvingen we nog onderstaande nadere inlichting, die we gaarne ter kennisse van onze lezers brengen.

Depok (bij Batavia) 4 Maart 1894.

Hooggeleerde Heer l Zeer voelde ik mij gevleid door Uwe briefkaart van den isen Januari j.l. en met genoegen zag ik hoe U in »de Hei'aut" van 21 Januari mijn protest tegen de onjuiste voorstelling omtrent den Kerkdijken, toestand alhier vermeldde.

Overstelpende beroepsdrukte eenerzijds, de overtuiging dat mijn schrijven van 12 Januari j.l. het meerendeel Uwer vragen beantwoordde anderzijds, waren oorzaak, dat ik met nadere toelichtingen tot heden wachtte.

Nu ik daartoe even de gelegenheid kan vinden, meen ik echter 0(0k niet langer mijn antwoord te mogen uitstellen.

Wat de door U gestelde vragen aangaat, als vervolg op mijn laatste schrijven en zooveel noodig tot verduidelijking daarvan, diene het volgende:

ie eene Javaansche kerk bestaat niet. Er is een Maleisch sprekend deel der gemeente, dat in den oenen kerkeraad vertegenwoordigd is; 36 de Inlanders komen nagenoeg allen in de diensten, welke in de Maleische taal gehouden worden. In tegenstelling van »de Heravf gebruik ik liever het collectief ^Inlanders" ter aanduiding der inheemsche bevolking, dan !• Javanen", omdat door deze laatste benaining in Indië zeer in het bijzonder worden aangeduid de bewoners van Midden en Oost Java, in onderscheiding van de Soendaneezen en Madoereezen.

3e. de Inlanders verlangen de afzonderlijke diensten, omdat zij de godsdienstoefeningen in de Nederlandsche taal niet kunnen volgen; 4e. de Sacramenten worden, zoowel in het Nederlandsch als in het Maleisch, bediend;

5e. enkele Inlanders (zeer weinigen) komen in de HoUandsche diensten. Dit zijn zij, die eene gouvernementsbetrekking bekleeden, de Nederlandsche taal goed machtig zijn en civielrechterlijk met Europeanen zijn »gelijk gesteld".

Dat deze de HoUandsche diensten bijwonen, geschiedt niet uit hoogmoed — want zij bezoeken even getrouw de Maleische diensten, — doch omdat zij, in staat (jm de HoUandsche godsdienstoefeningen te volgen, er een lust in vinden geen gelegenheid tot stichting en opbeuring te laten voorbijgaan.

Hoe weinig wij hier van eene scheiding gevoelen, moge ook nog blijken uit het feit, dat zeer kortelings, mijne vrouw en ik, verhinderd zijnde de Avondmaalsviering in de Nederlandsche taal bij te wonen, dienzelfden avond aanzaten aan de Maleische tafel, te midden der Inlandsche Christenen.

Ten overvloede vroeg ik nog gisteren aan een der meest ontwikkelde Inlandsche Christenen, wien ik op het hart had gebonden, vrij uit en geheel zijne meening te zeggen, of hij oordeelde, dat het Maleisch sprekend deel der gemeente eenig gevoel had van achteruitzetting door of scheiding van het Europeesch gedeelte; en volmondig antwoordde hij mij, dat noch deze scheiding, noch het gevoel daarvan bestond. Immers, zeide hij: »wij vormen ééne gemeente, we hebben éénen Bijbel, we bezitten éénen Zaligmaker, we hebben eénen Godj en Vader."

De vragen, in de. Heraut gesteld, zijn hiermede beantwoord. Er is natuurlijk veel meer over den kerkdijken toestand te schrijven, doch de hoofdzaken zijn uiteengezet en verdere mededeelingen of beschouwingen dienaangaande komen mij voorbarig voor, nu deputaten voor de zending aan deze aangelegenheid hunne bijzonzondere aandacht hebben geschonken.

Indien mijne bezigheden het mij todaten, stel ik mij voor eenige korte mededeelingen te schrijven betreffende de Gereformeerde kerk alhier, haar geschiedenis, wijze van werken, enz.

Vermoedelijk is echter voor dergelijke mededeelingen een blad, dat zich speciaal op het gebied der zending beweegt, meer aangewezen dan de Heraut?

Er is veel in de Gereformeerde kerk alhier te laken: — het komt mij voor, dat echter hier en daar nog wel iets te loven valt.

Hopende door het bovenstaande aan uwe bedoeling te hehben voldaan, blijf ik onder toebidding van 's Heeren zegen en onder aanbieding van de verzekering mijner bijzondere hoogachting,

bu> Hooggel. diensw. dien.

IDENBURG.

Hiermee kan deze zaak voorloopig als afgedaan worden beschouwd.

Wachte men nu af, met welke voorstellen de Deputaten komen zullen.

Verschil in Opleiding.

I,

Bij het vraagstuk der Opleiding voor den dienst des Woords komt nog een andere niet minder gewichtige quaestie aan de orde; deze namelijk, ol het goed en raadzaam is, dat er tusschen de opleiding van den een en de opleiding van den ander voor den Dienst des Woords, onder eenzelfde kerkverband, te aanmerkelijk verschil bestaat.

Gelijk men weet, is ook deze quaestie schier zoo oud als de kerk des Nieuwen Verbonds. Reeds in de eerste eeuwen der Christenheid toch stond school tegenover school, en ging van die veelheid der scholen keer op keer het vuur van twist en tweedracht uit.

Ook in ons land was dit zoo, toen in de zeventiende eeuw de Coccejanen en Voetianen aan twee tegenover elkander staande scholen leeraarden.

Nu nog heugt het een ieder, hoe de Groninger school indertijd een geheel eigen richting vertegenwoordigde, die met ongelooflijke snelheid de kerken in Groningen, Friesland en Drente veroverde, en in korten tijd ten deele vermoord heeft.

En zelfs nu nog staan de dusgenaamde theologische scholen van Utrecht en Leiden als antipoden tegenover elkander, terwijl Groningen voorshands uitrust van de vermoeienis van vroeger jaren en zich zelve nu effaqeert.

Er blijkt dus wel, hoe in den loop der tijden het verschil in opleiding tot verschil in richting heeft geleid; hoe dit verschil in richting allengs de kerken binnendrong, en ook daar groepen en partijen in het leven riep; en hoe reeds uit dien hoofde het gevaar dat in verschil van opleiding dreigt, niet licht kan worden overschat.

Iets wat te meer klemt, daar ook buiten af geheel hetzelfde verschijnsel zich heeft voorgedaan; en nu nog, schier in elke kerkengroep, die de eenheid van opleiding prijs gaf, de onzalige gewoonte insloop, dat men ook in de kerken zich naar het onderscheid tusschen school en school indeelde.

Nu heeft de Roomsche kerk ten onzent dit kwaad pogen te voorkomen, door geen andere dan officieele kerkelijke opleiding toe te laten.

Elke bisschop heeft in ons land aan zijn diocese een eigen seminarium, met een eigen progymnasium.

De aartsbisschop van Utrecht heeft een progymnasium te Culemborg, met een regent en elf professoren; en een seminarium te Rijssenberg, onder een president en met vier hoogleeraren in de theologie.

De bisschop van Haarlem heeft een progymnasium te Voorhout onder een regent en met elf professoren; en een seminarium te Warmond orxA^x een president met zes hoogleeraren in de theologie.

De bisschop van Den Bosch heeft een progfymnasium te St.-Michielsgestel, onder een régent en met vijftien professoren; en een seminarium ouder een president te Haaren; met zes hoogleeraren in de theologie.

De bisschop van Breda heeft een progymnasium te Bavel; onder een regent met tien professoren; en een seminarium te Hoeven, onder een president, met vijf hoogleeraren in de theologie.

En eindelijk heeft de bisschop van - Roermond een progymnasium te Rolduc, onder een regent met een en dertig professoren, en een seminarie te Roermond onder een president met vijf hoogleeraren in de theologie.

Telt men dit alles saam, dan verkrijgt men

derhalve: Profes-Hoogl. in de soren. theologie. Culemborg . . 12 Rijssenberg. . . 5 Voorhout. . . t2 Warmond. ... 7 St-Michielsgestel 16 Haaren .... 7 Bavel II Hoeven 6 Rolduc.... 32 Roermond. ... 6 83 31

Wel een blijk dat alle kracht wordt ingespannen, om, wat zware geldelijke offers het ook elschen moge, het onderwijs volledig te; doen zijn.

Op die wijs is derhalve het stelsel van opleiding wel min of meer verschillend tusschen diocees en diocees, maar binnen de grenzen van zijn eigen diocees handhaaft elk bisschop de eenheid, terwijl de aartsbisschop van Utrecht weer de eenheid tusschen de diocesen representeert.

Langs dien weg kan Rome haar doel bereiken, omdat ze haar kracht vindt in de Hiërarchie.

Juist deswege echter staat deze weg voor ons niet open.

Wij kunnen niet zeggen: Laat ons onze kerken in twee groepen indeelen, de eene voor het Noorden en Oosten, en de andere voor het Zuiden en het Westen van ons land, en laat in elk van deze twee section een afzonderlijke school werken, en voorts uitsluitend de kweekelingen aan ééne school geplaatst worden.

Dit zou tegen den aard van heel ons kerkwezen ingaan, en in het minst niet beantwoorden aan de bestaande toestanden en verhoudingen.

En evenmin kunnen we zeggen: Laat heel onze kerkengroep haar Dienaren uit sluitend uit de kweekelingen van ééne school kiezen, want als Gereformeerden mogen we nu eenmaal de universitaire opleiding niet prijs geven, en juist het eigenaardig karakter van deze universitaire opleiding maakt het daarnevens bestaan van een niet-universitaire rechtstreeks kerkelijke opleiding uit meer dan één oogpunt bepaaldelijk gewenscht.

Bovendien de feitelijke toestand zou dit verbieden.

Toen men samenkwam en zich vereenigde sprak men beiderzijds uit, dat men zich voornam School en Universiteit beide te eeren en de vrije studie niet af te snijden.

Noch door opsmelting van de twee scholen in één noch door afsnijding van een der twee zou men derhalve de geesten bevredigen.

School en Universiteit blijven beide, en beide moeten op voet van zelfstandigheid gehandhaafd.

Dit kan niet anders.

Het is een rechtstreeksch uitvloeisel van de historie die achter ons ligt. En ook afgezien hiervan is die handhaving aanbevelingswaardig.

Juist hieruit echter vloeit dan ook voort, dat de twee scholen, zoo ze buiten rapport met elkander blijven, tot zeer aanmerkelijk verschil in de opleiding zullen voeren, en dat ons dan voor de toekomst al de nadeelen en gevaren te wachten staan, die uit een tweeërlei opleiding, bijna met noodzakelijkheid, altoos voortgevloeid zijn, en ook ons staan te overkomen.

Men versta ons wel.

Het hooge ideaal van i Cor. f : 10 is niet licht bereikba& r.

Wat Paulus daar zegt: sik bid u, broeders, door den naam onzes Heeren Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat er onder u geen scheuringe zij, maar dat gij saamgevoegd zijt in eenzelfden sin en in eenzelfde gevoelen", is inzake de opleiding schier nimmer verwezenlijkt geworden.

Veel en velerlei is nu eenmaal van twee zijden te bezien, en spreekt den éénen meer in dezen en den anderen meer in genen vorm toe. Zelfs op de Synode Nationaal van 1618 en 1619 kwam dit uit. Maccovius en Walaeus, Gomarus en Hommius bezagen niet elk punt op dezelfde wijs.

Wij, kortzichtige, zondige menschen, hellen zoo licht over tot zekere eenzijdigheid, en dan is het goed, en bijna noodzakelijk, dat hier een andere eenzijdigheid tegenover sta, om het evenwicht te herstellen.

Dit is wel te betreuren, en het zou wel schoon zijn, als het Paulus-ideaal in vervulling kon gaan.

Maar vooral na de lange droeve historie, die sinds 1618 achter ons ligt, staat het niet licht te bezien, dat .we de verwerkelijking van zoo hoog ideaal aanschouwen zullen.

Reeds terstond na 1834 kwam. velerlei verschil van inzicht aan het licht, en ook later wist een ieder zeer wel, dat er aan de Theologische School niet door alle docenten over alle ding een zelfde oordeel werd geveld. En zonder dat men zeggen kan, dat aan de ééne zijde de Theologische Faculteit te Amsterdam en aan de andere zijde de Theologische School te Kampen met een eigen gevoelen tegenover elkander staan, valt toch moeilijk te loochenen, dat er ook onder de gezamenlijke docenten en hoogleeraren niet precies eender over alle voorkomende aangelegenheid, noch zelfs over het theologisch uitgangspunt en de theologische methode geoordeeld wordt.

Zulk verschil van zienswijze moge men nu betreuren, maar hiermee verdwijnt het

niet. En al moge de theologische encyclopaedische studie, die onlangs aan de orde werd gesteld, er allicht toe leiden, om over veel tot nadere verklaring en meerdere eenheid te geraken, toch kan men nu reeds voorspellen, dat zeker verschil van inzicht, en misschien zelfs zekere wrijving van gedachten nog geruimen tijd aan zal houden.

Hierin steekt dan ook op zich zelf het groote gevaar niet, mits dit verschil van inzicht zich maar niet vastzette onder de bepaalde tegenstelling tusschen twee scholen, en zoodoende elk dezer scholen als kweekplaats van een eigen richting doe optreden.

Onze bedenking tegen het verschil in de opleiding sluit dus, en dit verzoeken we wel in het oog te houden, zekere speelruimte voor verschil van zienswijze geenszins uit, maar raakt alleen het zoo zeer dreigend gevaar, dat tweeërlei opleiding ten gevolge hebbe, dat zich tweeërlei zienswijzen, als twee richtingen, en straks als twee onzalige partijen, in de kerken vastzetten, en de kerken verdeelen.

Men vergete toch niet, dat er in de kerken zelve reeds stof te over voor verdeeldheid en verschil van zienswijze voorhanden is.

Dit ligt deels aan de verschillende geaardheid van onze bevolking in de onderscheidene gewesten van ons land.

Friezen en Zeeuwen zijn heel andere menschen. In Holland vindt men een ander slag lieden dan in het Sticht. En zelfs tusschen Noord-Holland benoorden het IJ en de eilanden van Zuid-Holland is het verschil reeds zeer aanmerkelijk. Om nu van het verschil tusschen stedelingen en dorpbewoners nog niet eens te gewagen.

Dit gewestelijk verschil nu werkt ook op het kerkelijk leven in, en doet in het Noorden geheel andere vragen rijzen dan in het Zuiden.

Hierbij komt dan in de tweede plaats het verschil, dat een gevolg is van een onderscheiden verleden.

Men behoeft slechts de kerken onder het Kruis, de kerken der Afscheiding en de kerken der Doleantie te noemen, om terstond te gevoelen, hoe sterk dit verschil van historie nawerkt.

En hierbij komt dan nog in de derde plaats het verschil van temperament en neiging bij menschen uit dezelfde streek. Er zijn gevoelsmenschen en verstandsmenschen en menschen van de practijk, en zoolang deze er zijn, zal de céne meer mystiek, de andere meer dogmatisch, een derde meer piëtistisch zijn - aangelegd.

Al deze verschillen nu dreigen het kerkelijk leven telkens in gevaar te brengen, indien niet de Dienaren des Woords door degelijke en principieele opleiding in staat zijn, de kiemen van het kwaad terstond te ontdekken, en in den geest der liefde door de macht van Gods Woord te verstikken.

Maar wil nu het ongeluk, dat de Dienaren des Woords, in plaats van aldus de scheuringen in de kerken tegen te gaan en er de oorzaak van weg te nemen, zelven een nieuw beginsel van scheuring eik van hun school meebrengen, dan hecht zich hier terstond het bestaande kwaad in de gemeente aan, en straks slaan de vlammen uit.

M.uzie'k..

Onlangs haalden we uit het stuk van Dr. Ovinck in de Gids enkele • zinsneden aan, die veel bevestigden van wat ook onzerzijds over het verre van onschuldig karakter der muziek geschreven was.

Mogen we nogmaals op dit diepgedachte artikel van Dr. Ovinck terugkomen, en thans onze lezers wijzen op de navolgende uiteenzetting, genomen van p. 348 enz.

Aan den anderen kant is er muziek zoo onmiddellijk berekend voor onze laagste, door de machten der rede en zede aan banden gelegde sensualiteit, dat wij in de meeste óogenblikken, als die tonen klinken, geheel oor zijn en al het andere wordt verdrongen en overstemd. Wij moeten al veel zelfbeheersching bezitten, om niet als Herkules aan de voeten van Omphale, altijd maar stil te zitten in onwaardige weekelijkheid.

Gevaarlijk vooral is de muziek als bondgenoot van het frivole, zooais b. v. in de Fledermaus van Strausz. Niemand, die met het leven ernst maakt, kan deze operette hooren, zonder iets te verliezen van wat hij onder zware inspanning heeft gewonnen. Als deze muziek op ons werkt, geven wij onwillekeurig de geheele

levensbeschouwing, die daarin uitgesproken wordt, toe; wij moeten ze toegeven. De hOoge zedelijke eischen, zij verbleeken voor die bekoorlijke frivoliteit als de sterren voor het licht der morgenzon. Heeft die Fledermaus-wereld, zoo zegt men tot zich zelf, niet gelijk, als zij het lijden en de zonde negeerend, het leven opvat als een vroolijk grapje, waarbij men zich en anderen zoo goed mogelijk moet amuseeren? Hoe kan dat innemende, dat beminnelijke en wegslepende innerlijk onwaar zijn r De strenge beginselen, naar wier stem wij anders eerbiedig luisterden, doen zich voor als overtollig, als vervelend, neen, trger, als belachelijk, wanneer wij ons in dezen vroolijk snappenden, uitgelaten dansenden, coquetteerendeh troep begeven, en wij kunnen het niet laten te lachen, als Frau von Eisenstein allen ernst parodieerend na die droevige mineurmaten en het point d'orgue plotseling hare geroerdheid door een polka-wijsje uitdrukt. Er is in die lichtzinnigheid iets, dat aangenaam aandoet te midden van al ons gestreef en gezwoeg, en de muziek geeft aan de overigens niet veel beduidende vrij fletse woorden een geweldige overtuigingskracht.;

Tolstoï is in zijn bekende novelle »Die Kreutzersonate" voor de muziek zeer streng.

»In China, " zegt hij, »staat de muziek onder staatstoezicht en zoo behoort het te zijn! Of mag men het maar toelaten, dat een ieder, die er lust in heeft, anderen hypnotiseerd, en dan met hen doet, wat hij verkiest, en vooral dat het eerste, beste zedeloos individu als zulk een hypnotiseur optreedt? Dat is een vreeselijke macht, waarvan zich ieder, die maar wil, kan meester maken.: • • •

...". Daar is bijv. deze Kreutzersonate, het eerste Presto! — en er zijn nog vele stukken van dien aard. Mag men nu deze in een salon, Ie midden van gedecoUecteerde dames of op

concerten spelen, en dan na het handgeklap een ander stuk laten volgen? Zujke stukken mag men alleen in sommige gewichtige omstandigheden spelen, wanneer het er op aankomt eene belangrijke, met deze muziek overeenstemmende daad te verrichten. Maar een storm van gevoelens op te roepen, welke noch bij de plaats, noch bij de tijdsomstandigheden passen en in niets hunne bevestiging kunnen vinden, dat kan slechts verderfelijk werken."

Ongetwijfeld heeft het zijn bedenkelijke zijde ons ernstig leven, waarin onze volle ongedeelde krachten noodig zijn, te veel te schokken en te doen trillen en onvast te maken door emoties.

Niet te handelen, maar te droomen, stemmingen najagen, opvangen, uitrafelen, neer te zinken in alle aandoeningen, onverschillig welke, dit verlamt ons, verzwakt onze wilskracht: alles laat ons ten slotte onbevredigd en we voelen te veel onze eigen bekrompenheid.

Niet minder belangrijk is, om er ook dit nog bij te voegen, hetgeen Dr. Ovinck zegt over de ongeschiktheid van de meesten om waarlijk hooger, heiliger muzikaal genot te smaken, blz. 324 v.v.

Neen, het is zoo gemakkelijk niet voor menschen, die eens wat litterair of muzikaal amusement zoeken, zich zoo spoedig uit de trivialiteiten des gewonen levens op te heffen tot het hoogste, wat een dichter en denker van geheel anderen aanleg en rang heeft uitgedrukt! Zou een muzikale Jan Rap, alleen door het te willenj zich uit de onverschilligste stemming in eens kunnen verplaatsen in de reinste bezieling van een Schumann?

Dit wonder schijnt evenwel bij het dilettantendom dagelijks plaats te vinden.

De groote componisten zijn de koks, die met ongeloofelij ke zorg en moeite de gerechten klaar maken, waarvan wij in een verstrooide bui eens een hap nemen, zoolang wij het lekker vinden, en de rest onverschillig laten liggen.

Muziek is maar muziek. Midden onder een gesprek over de politiek van Gladstone, zien wij op een avondpartij bij de piano opeens eene dame zich in postuur zetten, en met diep gevoel en vol geluid juichend het «du meine Seele, du mein Herz" aanheffen; en nadat wij van dat voortreffelijk gezang genoten en aan onzen buurman de opmerking gemaakt hebben, dat dit lied, hoe afgezaagd ook, toch altijd aangenaam blijft om te hooren, maar dat de zangeres, dat »du bist die Ruh, " toch wel wat langzaam en over 't geheel een beetje op het effect zong, vervolgen wij ons gesprek over het gebeurde in het Engelsche Lagerhuis, tenzij wij onmiddellijk daarna onthaald worden op een liedje van Massanet of een aria van Meijerbeer.

Men dweept met de muziek en kent haar tegelijk eene uiterst geringe levende beteekenis toe. Men onderscheidt vroolijke muziek en treurige muziek, operamuziek en kerkmuziek en daarmee is het uit.

Er zijn draaiorgels, die door hunne melodiën en rythmen, maar nog meer door de soort van hun geluiden en door hun dikke; vet geharmoniseere bastonen zulk een brutale zinnelijkheid en dierlijke gemeenheid door de straten verspreiden, dat de Overheid ze terstond, als vallende onder de rubriek yopenbare onzedelijkheid" moest verbieden en de draaiers ten strengste straffen. Maar men rangschikt ze onder de «vroolijke muziek" en dus zijn zij een onschadelijk niets.

Muziek is maar muziek, en daarom is alles, ook het hoogste in haar, goed genoeg, om tot amusement te dienen van een menigte, die door eenige emoties, welke men kan nemen, voor wat ze zijn, wat afwisseling wil brengen in haar eentonig bestaan, en uitrusten van, of nieuwe krachten verzamelen voor de realiteiten der wetenschap of van het practische leven.

Onbeschroomd, met ongewasschen handen treedt men heden ten dage den tempel der kunst binnen.

Bijzonder stuitend openbaart zich dit ontbreken van alle piëteit in de muziekprostitutie op de badplaatsen. Het is weerzinwekkend te zien, hoe de heerlijkste voortbrengselen der toonkunst daar middag aan middag, avond aan avond met onberispelijke bezieling worden ten gehoore gebracht voor dat mondaine publiek met zijne elegante costumes en elegante gedachten, dat daar onbezorgd van het strand komt aandrentelcn of zacht gonzend, thee en bier drinkend, met lepeltjes rammelend de zaal vult, terwijl de kellners met bladen vol glaasjes en kopjes quasivoorzichrig loopend zich daar tusschendoor bewegen.

We danken Dr. Ovinck voor deze goede woorden, en leggen ze aan ouders en minnaars van muziek ter ernstige overweging voor.

Ook de muziek heeft haar »gedooden in de hel."

Bij Zalsman te Kampen werd een vierde druk ter perse gelegd van JAMES' Bestuur en aanmoediging voor iedei-die ernstig de zaligheid zoekt, voor jaren in het Nederlandsch vertaald door Dr. P.J. L. Huet, destijds Waalsch prediker te Amsterdam.

Van dit boekske werden in Engeland bij de 150.000 ex. verkocht. Ook is het in het Fransch en Duitsch vertaald. En dat het ook hier een leesgraag publiek vond bewijst het feit. dat nu reeds de vierde druk verschijnt.

Al staat het dan ook in diepte en gezalldheid van toon achter bij veel uit den ouden tijd, en al is een zekere uitwendigheid niet te miskennen, toch verdient het nog alleszins den goeden opgang waarin het zich verheugen mocht, en blijve het ook door ons aanbevolen.

Heel anders oordeelen we over het werk van Dr. John de Witt, What is inspiration ? te New-York, bij Randolph uitgegeven, en dat ons insgelijks werd toegezonden.

Het stelsel van dezen geleerde is, dat we ons aan Jezus moeten houden, onherroepelijk en onvoorwaardelijk; en hieruit leidt hij nu af, dat we, om te beoordeelen, wat in de geschriften des Ouden Testaments en der Apostelen waarlijk van God geïnspireerd is, alle deze geschriften slechts hebben te toetsen aan wat Jezus sprak.

Wat hiermede dan in strijd is, is wzV^ geïnspireerd ; wat hiermee overeenstemt is vrucht van inspiratie.

Nu valt het niet moeilijk in te zien, waar bij deze stelling de fout lig^. Immers op de vraag: Wat is al dan niet met den geest van Jezus overeenkomstig? antwoordt de één dit, en de ander dat.

Ook Dr. De Witt weet zeer wel, hoe zelfs de verst afwijkende Modernen er zich nog altoos op beroemden, dat hun geest de geest van Jezus was.

De vraag blijft dus op zijn standpunt: Wie wijst uit, wat waarlijk de geest van Jezus was, en wat niet?

Op die vraag hebben nu de Apostelen hun antwoord achtergelaten, en Jezus zelf heeft gezegd, dat we ons aan hen houden moesten.

Dr. De Witt daarentegen stelt zijn eigen opvatting van den geest van Jezus tegenover en boven de leer der Apostelen, en wil nu, met zijn eigen opvatting als maatstaf in de hand, al wat z. i. hiermee niet overeenstemt, in de Apostelen veroordeelen.

Het tweede bezwaar is, dat Dr. De Witt op die wijs nooit weet, wat Jezus eigenlijk gesproken heeft; want op zijn standpunt zijn de vier Evangeliën geen vrucht van inspiratie, en alzoo onzekere getuigen.

En eindelijk het derde bezwaar is, dat de Heere Jezus in de vier Evangeliën ons een geheel andere belijdenis vau de inspiratie der Oud-Testamentische Schritt biedt, zoodat Dr. De Witt in dit opzicht zelfs Jezus tegenspreekt, en zijn eigen opinie omtrent het Oude Testament tegenover en boven het oordeel van Jezus stelt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Conservatisme en Orthodoxie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's