GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteit.

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 Juni 1894.

Op 27 Juni zal de Jaarvergadering der Vrije Universiteit te Utrecht gehouden worden.

De Vrije Universiteit begint nu reeds zeker verleden achter zich te krijgen. Ze bestaat nog wel niet lang, maar toch reeds veertien jaren, en in die veertien jaren heeft ze reeds menigen storm doorstaan zonder ontworteld te worden.

Was het naar den wenscli onzer tegenstanders gegaan, dan was ze er nooit gekomen, en zou ze, toen ze er toch kwam, reeds in haar eerste levensjaar bezweken zijn.

Dat dit niet zoo was, en dat ze thans reeds zeker burgerrecht begint te verkrijgen, dankt ze in de esrste plaats aan de goede gunste onzes Gods, en onder zijn bestel aan de trouw van het Gereformeerde volk, dat als bij instinct gevoeld heeft, hoe de Gereformeerde beginselen onder ons geen duurzame toekomst konden hebben, tenzij ook in de hoogere sfeer van het denken voor de eere dier beginselen gepleit werd.

Op die onverbrekelijke trouw aan de Gereformeerde beginselen rust dan ook onze gansche stichting. In die beginselen schuilt haar levenskracht, haar invloed op het volk, haar heden en haar toekomst.

Met die beginselen is ze machtig, hoe klein ze ook zij; zonder die beginselen kan ze niet anders dan in schijn bestaan.

Daarom is het zoo in hooge mate verblijdend, dat straks reeds een honderd jonge mannen van haar uit het land zijn ingegaan of zullen ingaan, om elk op zijn wijze, in theorie en practijk, in woord en daad voor de eere van het Calvinisme te ijveren.

En nu van lieverlee de tijd nadert, dat de onderscheidene hoogleeraren met de vrucht van hun studie gereed komen, zal ook buiten den kring van haar eigenlijke leerlingen, de invloed van onze stichting steeds winnen. De onderscheidene provinciale Universiteitsdagen toonden dan ook, hoe de belangstelling in onze stichting gaandeweg toeneemt. Haar huis is niet op zand, maar op den Rotssteen der eeuwen gebouwd. d n t s v v d

Ook onder de broederen die in 1892 met e broeders van 1886 vereenigd werden, beint steeds meer de overtuiging te leven, at we als Gereformeerden zulk een univeritaire stichting niet missen kunnen. d k E m t

Dit alles voorspelt, dat 27 Juni een goede ag te Utrecht zal kunnen zijn, ook al zullen nze Universiteitsdagen steeds minder het aïeve karakter van de eerste jeugd vertooen. v s v e

Wat ouder wordt, wordt vanzelf ernstiger. Door de goede zorgen van heeren Directeuen is de leiding der vergadering opgedraen aan Prof. Dr. Rutgers, een keuze die ichzelf aanbeveelt. w m h e e

De referaten zullen geleverd worden door m

Prof. Dr. Geesink over het Lectoraat, en door Mr. Van der Jagt over de positie der Indische Christenen. z

Daarna zal Prof. Dr. Woltjer, die, om bekende redenen, veelal onze vergaderingen niet kon bijwonen, maar die thans tegenwoordig zal zijn, in publieke meeting stellingen over het Hooger Onderwijs verdedigen.

En na afloop van die meeting zal er een broederlijke maaltijd zijn. Zij dan ook deze Jaarvergadering ons van den Heere gezegend.

Wone Hij in ons midden. En sta de bevordering van de eere zijns Naams in alle debat, en bij alle bespreking, gelijk het onder Calvinisten betaamt, op den voorgrond.

Een moedgevend woord.

Er begimien zich metterdaad teekenen aan den horizont te vertoonen, die hope geven, dat er een betere geest onder de rechtzinnigen in de Hervormde kerk opwaakt.

f Nog niet zoo lang geleden had Ds. Felix den moed een woord op een vergadering te Utrecht te spreken, waarin de zelfgenoegzaamheid was afgelegd en ontevredenheid met het bestaande zich duidelijk uitsprak. Voor veertien dagen mochten we op het > iedel getuigenis" van Ds. Talma van Vlissingen wijzen.

En nu brengt de Boodscliappcr ons weer een «moedgevend woord", van Ds. Van Hoogstraten van 's-Gravenhage.

Hij was als Bestuurslid van Christelijk Nationaal Onderwijs gekozen, en werd toen hij deze benoeming aannam, hierover hard gevallen door de 'N. Sprokkelaar, een weekblad, dat te Rotterdam verschijnt en dat letterlijk leeft van het azen op Gereformeerd schandaal.

Hierop nu heeft Ds. Van Hoogstraten geantwoord in een brief, die voor het eerst in lange dagen weer eens een broederlijk woord van de overzij in onze ooren doet klinken, en dat als zoodanig waardeering verdient.

Het overige laten we liggen, en leggen aan onze lezers uitsluitend de zinsnede voor, waarop het uit het aangegeven oogpunt aankomt.

Die zinsnede luidt aldus:

Ik heb onze kerk lief, maar heb ook een open oog voor hare vele en groote gebreken. Ik heb haar lief om haar schoon verleden, om haar heerlijke belijdenis, en om het vele goede dat zij nog heden ten dage ons, en persoonlijk mij, biedt. In haar werd ik geboren, gedoopt en opgevoed; in haar leerde ik den Heiland kennen en werd ik opgewekt om Hem aan mijne medezondaren te verkondigen, in haar mocht ik nu reeds meer dan vijf-en-twintig jaren Hem dienen en het Evangelie verkondigen vrijuit naar innige overtuiging, zonder eenige menschelijke beperking of belemmering. Die voorrechten acht ik niet gering. Maar laat mij nu de bladzijde ook eens omkeeren mogen. En als ik dan zie, dat het hoogste Bestuur dier kerk voor de meerderheid bestaat uit mannen die er voor uitkomen dat Christus voor hen niet is de «overgeleverde om onze zonden en opgewekte om onze rechtvaardiging, " niet «de Christus, de Zoon des levenden Gods" in dien zin waarin niet slechts onze kerk, maar de Christelijke kerk van alle eeuw zulks heeft beleden; dat er in die kerk voorgangers worden gevonden van wie het voor het minst twijfelachtig is of zij nog in het persoonlijk bestaan van God hebben te gelooven; dat op eene vergadering van predikanten dier kerk onlangs de stelling ter verdediging kon worden voorgesteld (ik citeer uit mijn geheugen): «Bij eene herziening der Christelijke geloofsleer moet het hoofdstuk over den Heiligen Geest worden geschrapt; " als ik zie, dat van jaar tot jaar tal van jonge menschen als leden dier kerk aangenomen en tot het Avondmaal toegelaten worden, die er volstrekt geen geheim van maken dat de belijdenis dier kerk de hunne niet is, en dat Jezus Christus de Gekruiste voor hen niet is «de kracht Gods en de wijsheid Gods", '.onder dat daartegen ook maar iets kan worden gedaan — zie, dan kan zulk eene kerk evenmin voor u als voor mij het ideaal zijn eener zuivere kerk. Ik kan dezen toestand aanvaarden deels als een oordeel Gods over vroegere lauwheid en onverschilligheid, deels als een overgangstijdperk, waarin wij door openbaring der waarheid ons zelven hebben aangenaam te maken aan aller menschen conscientie, en alzoo een beteren tijd hebben voor te bereiden. Maar zulk een toestand goedkeuren, er vrede mede hebben, dat nooit! En als er dan broeders zijn, die om des gewetens wil zich gedrongen gevoelen met dezen toestand te breken en uit deze gemeenschap uit te treden, dan mag ik zulks betreuren of zelfs afkeuren, maar ik zal mij met hen in Christus verbonden blijven gevoelen, meer dan met lien die, hoewel in onze kerk gebleven zijnde, het geloof dier kerk niet meer deelen.

Nu is het zeker een droef blijk van onze diep gezonken toestanden, dat zulk een nuchter woord en kloeke waarheid als een teeken des tijds in de pers rondgaat.

Men zou zoo zeggen, er staat in dit schrijven niets dan wat elk onzer weet, en voor ieders conscientie uit de wederzijdsche verhoudingen moest volgen. a

Zoowel de Gereformeerden in als buiten de Hervormde kerk zijn het er over eens, dat de toestand derNederlandsche Hervormde erk uit kerkelijk oogpunt allerdroevigst is. n slechts hierin verschilt men, dat de één eent, dat deze toestand nog te dragen is, erwijl de ander oordeelt, dat het de eisch an Gods Woord is, dat men met dezen toetand zal breken. h n z e d l e

Maar waar men, alzoo in de beoordeeling an onzen toestand staande, toch saam de ere van de Waarheid Gods boven alles il doen gelden, en zijn belijdenis desnoods et zijn bloed zou willen verdedigen, spreekt et toch vanzelf, dat het hart, van links n van rechts, naar elkaar trekken moest, n men veel sterker banden moest gevoelen et zijn broeders in den geloove, dan met e g z t g n ijn kerkgenooten van zoo diverse pluimage als de Nederlandsche Hervormde kerk die te zien geeft.

Dit nu, en niets anders spreekt Ds. Van Hoogstraten hier uit, en in zooverre zegt hij niets bijzonders.

Het bijzondere ligt dan ook niet in wat hij uitspreekt, maar daarin dat hij het uitspreekt.

Want ook buiten Ds. Talma en Ds. Van Hoogstraten, zijn er lang niet weinigen onder hun. collega's, die er evenzoo over denken, maar die zich stilhouden.

En wat nog erger is, er zijn er onder die collegas ook zoo velen, die in hun hart het getuigenis missen, dat in Ds. Van Hoogstratens binnenste sprak.

Wat de heer Bronsveld c. s., of de Nieuwe Sprokkelaar zegt, laten we hierbij geheel buiten rekening.

Noch in wat Dr. Bronsveld noch in wat de Nieuwe Sprokkelaar schreef, sprak ooit de Calvinistische toon, noch de weerklank uit den Gereformeerden geest. In de kringen dier mannen heerscht veeleer het Socianisme en Remonstrantisme, nu in nieuwen vorm.

Maar er zijn ook nog heel wat Gereoi-meerde predikanten in de Nederlandsche Hervormde kerk, die éénzelfde dierbaar en heilig geloof met ons deelachtig zijn, en die zondigen tegen hun conscientie, door dien band des geestes geheel voorbij te zien, en die letterlijk door boozen hartstocht tegen ons gedreven worden.

Enkele dezer mannen staan op en gaan naar bed met de ééne gedachte, hoe ze de «Doleerenden" toch maar op het diepst verguizen zullen, en dit is hun, die de waarheid kennen, tot geen geringe zonde; te meer omdat ze hun fanatisme in de gemeente overstorten.

Juist daarom nu heeft het zoo ernstige beteekenis, dat mannen als Ds. Talma en Ds. Van Hoogstraten, elk van hun eigen standpunt, dien boozen demon eens gebannen hebben, en het duidelijk voor aller oor hebben uitgesproken, dat zij aan deze «Judenhetze" tegen hun broeders in Christus niet mededoen.

Natuurlijk, op kerkelijk gebied kunnen we thans niet saamwerken. Kerkelijk staan we gescheiden.

Maar dit juist moet te meer dringen, om op het vaderlandsch terrein de handen in een te slaan, en dat deed Ds. Talma op sociaal gebied, en Ds. Van Hoogstraten op het gebied van het onderwijs. En dit nu verblijdt ons.

Eereplicht.

We beloofden een vorig maal terug te zullen icomen op het Verslag van de ]^rlenden der Waarheid.

De Vrienden der Waarheid, die in Dibbetz en Bechthold, onze onvergetelijke vrienden, hun geestelijke leidslieden. vonden, hebben jaren lang, toen schier alles in de Hervormde kerk sliep, den last des daags gedragen, en de bangheid van een gansch ongelijke worsteling doorstaan.

Ze kwamen op voor de handhaving van de leer en de rechten der Gereformeerde kerk en toonden reeds in dit welgekozen doel, dat ze van meet af geen waarheid zonder kerk dreven, maar leer en rechten der kerk als bijeen hoorend in het oog dorsten vatten.

Meest waren ze eenvoudige burgers, die noch onder de leeraars noch onder de hooggeplaatsten veel steun of leiding vonden, maar die zich gevoed hadden door dege bestudeering van den schat, dien ons de vaderen hadden nagelaten.

Ze kochten die oude boeken tot hoogen prijs, niet om ze op hun boekenplankjes ^-^^ te zetten, maar om ze te lezen en te herlezen, en alzoo met heldere bewustheid in te leven in wat eens de vaderen had bezield en be-, kwaamd.

Dibbetz en Bechthold, om nu alleen de dooden met dankbare herinnering te noemen, waren bovendien mannen met een ruim hart, met een vriendelijk oog, meer met een lach dan met stuggen trek om de lippen.

Tot door heel hun verschijning toe lokten ze u uit, om u bij hen te voegen.

En op die soliede wijze zijn ze daa ook gevorderd. Ze hebben een korps evangelisten (met slecht gekozen naam ïildus genoemd) gevormd, waarin waarlijk kracht school. En in tal van plaatsen, waar de keunisse der waarheid struikelde op de straten, hebben zij op alieriei ^vijs die waarheid! weer in eere gebracht.

Dat hierbij ook wel eens botsing vooi-^kwam door het nemen van een min goedeu aanloop ontkennen we daarom niet. Ook hun werk was feilbaar en feilde soms. Maar de gedachte die hen bezielde heeft doorgewerkt. Een kring van getrouwe strijders is gevormd. Heel een literataur \s uitgekomen. Overtuigingen zijn gewekt. Inzichten veriielderd. En toen eindelijk de ctie van 1886 kwam, betoonde deze Vereeniging, nu onder jonger leiding, daarin aar voortreffelijkheid, dat ze zelve haai; onactiviteit vroeg, nu het doel waarvoor e optrad, aanvankelijk bereikt was.

Juist tengevolge daarvan echter orjtstond r een moeielijkheid.

Toen de kerkelijke crisis uitbrak haitf e Vereeniging een groot aantal «Evangeisten" in dienst, die zich plotseling hun igenlijke werkzaamheid zagen afgesneden n deze broederen, die met zooveel trouw ediend hadden, mochten niet opeens ter ijde gezet.

Vandaar een droeve ongelegenheid.

Men mocht zijn gesalarieerde »Evangelisen" niet opzij zetten, en toch hield het eld op in de kas te vloeien nu andere ood dat geld wegmaaide.

De kerk van Amsterdam hielp toen

krachtig door drie van deze broederen in haar dienst over te nemen, en ook vonden de andere als oefenaars wel gelegenheid om voort te gaan.

Maar hiermee was de zaak nog niet gezond, en het Verslag van den Secretaris toont maar al te droef, in wat moeilijkheid de eens zoo krachtige Vereeniging op haar ouden dag gewikkeld is.

In dat Verslag toch, dat we op uitdrukkelijk verlangen der vergadering in zijn geheel overnemen, lezen we dit:

Telkens moeielijker wordt voor uw Bestuur de taak, om een verslag uit te brengen. We zouden bijna zeggen: het is te veel van uw geduld gevergd, om elk jaar weer hetzelfde eentonige lied te hooren aanheffen, waarvan toch altijd weer het refrein is: zorg over den financieelen toestand en het lot onzer oefenaars. Vergeeft ons, dat we dit alweder op den voorgrond plaatsen, maar we zouden zoo gaarne wenschen, dat allen, die onze zorgen in dit opzicht verlichten kunnen, evenzoo als wij, het gewicht gevoelden van den last, die ons neerdrukt, opdat zij niet aflaten konden ons naar vermogen te helpen en wij daardoor gebaat morden. Gave de Heere, dat spoedig de broe-'dersj die zooveel jaren voor het heil der Kerken gearbeid hebben met groote opoffering, ook door die Kerken werden aangesteld. Een drietal van hen, de broeders Josso, Deys en Levendig, vond reeds een werkkring in de Am-Sterdamsche Kerk, terwijl die Kerk twee van hen beschikbaar stelde om des Zondags in de vacante Kerken bijbeloefeningen te houden en de vergoeding, door die Kerken gegeven, ten voordeele van de kas der Vereeniging kwam. Konden ook onze andere broeders zulk een vasten werkkring bekomen, dan ware aan onze Vereeniging een roeixi volle dood en een eervolle begrafenis gegund.

De Kerken, die ook dit jaar de hulp onzer "broeders inriepen, behoorden meestal tot de hulpbehoevende Kerken, zoodat hare vergoedingen gering waren. Daarenboven ging liet getal contribuanten weder achteruit en bedraagt thans 8IS, waardoor onze kas geheel uitgeput was en wij de salarissen onzer oefenaars niet meer konden betalen. Dit deed ons besluiten om aan eenige groote Kerken esn bede om hulp te richten. Op die bede boden de Kerken van Maassluis en Haarlem ons aanstonds onderstand met de opmerking, dat als velen haar voorbeeld volgden, wij spoedig uit den nood geholpen zouden zijn. Onzen hartelijken dank aan die broederen, die een broederhart toonden en ons de broederhand toestaken om ons te steunen. Ook de Kerk van Oudewater bewees de oude banden niet te vergeten, en, waarschijnlijk aangespoord door het waardeerend woord v.m liaren vorigen predikant Ds. VVinckel, riep dadelijk, toen zij vai-jant werd, de hulp onzer oefenaars in.

Onze vier broeder.-; , wier getal dn j lar dus onveranderd bleef, verrichtten hun werk met opgewektheid, ofschoon de staat van zaken voor hen niet zoo rooskleurig is te noemen. Te zamen met de genoemde Amsterdamsche godsdienstonderwijzers werden door dien 489 bijbeloefeningen gehouden.

Onze broeder W. F. van der Kodde, die om zijn hoogen leeftijd niet meer de Kerken kon dienen, maar door de Vereeniging geldelijk werd ondersteund, ging in dit jaar tot de ruste zijns Heeren in. Van hem kan in waarheid getuigd worden: Hij z'J. ingaan in den vrede; zij zullen rusten op hunr-e slaapsteden, een iegelijk die in zijne oprechtheid gewandeld heeft.

Het Bestuur bleef onveranderd, en zijn leden hieven naar \mn vermogen de belangen onzer Vereeniging beh.ïïtigen. De l)roeders Ds. B. van Schelven, J. H. de Waal Malehjt en P. Goedhuys, op de vorige vergadering als bestuursleden herkozen, Ijeten zich die keuze welgevallen. Zeker is het wel onze Penningmeester, op wiens schouders de zwaarste taak rust. Hij gevoelt toch allereerst en allermeest de bezwaren van een ledige kas. Maar toch, hoeveel zorgen het afgeloopen jaar voor hem ook medebracht, de Heere heeft weder geholpen.

Aan het einde van zijn verslag gekomen, drukt het Bestuur den wensch uit, dat zijn bede om hulp bij velen gehoor moge vinden. Niet slechts het lot onzer broederen is er mede gemoeid, maar het gaat om de eere onzer Kerken. Degenen, die buiten zijn, letten nauwkeurig op onze gebreken en daarom hebben wij dubbel toe te zien. Laat er dan geen gejuich in het kamp van den vijand over opgaan, dat wij hen, die de reformatie der Kerken zoo krachtig bevorderd hebben, thans aan Inin lot overlaten, en laat ons aan onze broederen de bittere teleurstelling besparen van ondank als loon op hun arbeid te ontvangen.

Daar dit verslag tot geen aan-of opmerkin-«ea aanleiding geeft, wordt het onveranderd gearresteerd en den Secretaris voor de opstelling dank gezegd.

De Voorzitter acht het wenschelijK, dat liet vei-slag in ruimeren kring bekend worde en stelt daarom voor aan den P^.edacteur van sde Ileravf de opname er van in dat vveekblad te vragen.

Moge d< ; opneming van dit Verslag doel treffen. ^

Groot zijn de behoeften van deze /'«-leniging niet. Haar geheele budget van uitgaaf bedraagt nog geen 3700 gulden, Voor een krino-over heel het land verspreid waarlijk geen noemenswaardige som. Alles zou dan ook uitnemend ioopeu, indien de leden niet uitstierven, zonder dat «r voor deze afgaande vereeniging nieu.ve Heden bijkwamen.

Maar zoo is het niet. Het ledental mmdert aldoor.

dert aldoor. En dit nu gaat niet. Zoo raakt men elk jaar achteruit, en toch moet jaar in ; aar

uit hetzelfde betaald worden. Het meest weuschelijk ware daarom, dat itwee groote kerkeu Amsterdams voorbeeld Tvolgden, en zoo «iet drie, dan toch één van deze broederen in haar dienst namen. Dan ware de Vereeniging opeens af-•-doeade geholpen, en kon de ure van haar

•ontbinding naderen. Zoolang echter aan dit denkbeeld geen gevolg is gegeven, zal wat ruimheid van losses giften te hulpe moeten schieten. Zoo velen iets doen, is elk bezwaar spoe-

^g opfjeheven. T • 1 j Amsterdam, Haarlem, Epe, Leiderdorp, Kampen en Nichtevecht gingen reeds zoo

Eng-Kerkelijk.

IIL

Het pijnlijkst komt de eenzijdigheid van de kerkelijke reactie natuurlijk uit, als de vorm over het weseii gaat heerschen, en de sappigheid van het geestelijk leven, met den gloed der hefde, allengs verdwijnt.

Het is daarom alleszins zaak, dat men alom in onze kerkeu voor dit zeer ernstig gevaar het oog opene en gedenke aan wat na de kerkelijke actie van 1618 is geschied. Ook toen werd een schoone triomf behaald. Maar aldra shep men in op de behaalde lauweren, en nog eer die eeuw ten einde was, rees uit alle oorden des lands bittere klacht over geestelijke verdorring.

Had men toen aan die klacht het oor geleend, en ware er een tijd van boete en bekeering gevolgd, zoo zou het verloop van de historie onzer kerk nooit zoo droef zijn geworden als het in de l8de eeuw feitelijk werd, om ons ten slotte de booze, bittere verwarring en verbastering van de 19de eeuw te brengen.

Dat er op de overspanning van geestelijke kracht in en na 1886 zekere reactie gevolgd is, kon niet uitblijven. Elke spanning van ons zenuvvleven en van ons geestelijk leven die boven de maat gaat, wreekt zich.

Immers de aldus ingedrukte veer moet terstond daarna weer opveeren, en anders blijkt het dat de veer verroestte of brak. Niet genoeg kan er daarom in alle Gereformeerde kerken en kringen op aangedrongen, dat toch de geestelijke degelijkheid en wezenlijkheid, waar die een oogenblik insiiepen, ^veer aanstonds uit den slaap mogen gewekt worden. Dat nooit de kerk doel zij, maar altijd middel blijve, om den Heere onzen God te dienen. D^.t niet een behaaglijk kerkelijk spel, maar het zoeken van de gemeenschap met het Eeuwige Wezen, ook door middel van den kerkdijken dienst, het wit zij waar een kind van God naar jage. En dat daartoe de Geest der genade en der gebeden krachtig in de gemeente worde afgebeden en ingeroepen, opdat de ingebeelde vroomheid gansch ontbloot worde, en het verslagen hart en de verbrijzelde geest weer al.i Gj.le welbehaaglijke offers mogen rooken op zijn heilig altaar.

liet tweede gevaar, dat de kerkelijke reactie zoo licht met zich brengt, is, gelijk ons vorig artikel reeds aanwees, in zijn zachts gelegen, om de griiwenteledcii ruste te laten lu'inen cii liet ambt het ééii. en al te doen zijn. Ook dit is op zi; h zelf niet onnatuurlijk.

Toen we nog onder de Synodale Besturen den strijd tegen die Besturen hadden te strijden, sprak het vanzelf, dat de actie meest onder de gemeenteleden school en uit den boezem der gemeente opkwam. Vóór geval. iS6g was dit bijna uitsluitend het

Want wel waren er ook toen enkele predikanten, die er hun woord over meespraken, ea zich op vergaderingen hooren lieten, maar ook deze deden dit meest buiten hun ambt, op vrije samenkomsten, terwijl later, helaas, op maar al te droeve wijze gebleken is, hoe juist deze predikanten, op een enkele uitzondering na, toen de actie doorging en het op daden aankwam, zich tegen ons keerden, en als onze verbitterdste vijanden openbaar werden.

Feitelijk moest men vóór 1869 dan ook alle uiting van kracht bij de gemeenteleden zoeken. Iets wat zelfs zoover ging, dat het ambt, overmits het zoo slecht bezet was, nu en dan geheel jn discrediet raakte, en het denkbeeld veld won, alsof het vrije optreden van gemeenteleden het eigenlijke was, en alsof men het ambt veilig kon missen. De gemeenteleden deden toen daadwerkelijk alles, hetzij in vereenigingen, hetzij als evangelisten, hetzij als colporteurs, hetzij in gezelschap en op bidstond. Van hen ging de kracht uit, en het ambt sliep of werkte tegen. Eerst met 1869 ging dit om.

Toen kwamen de kiescolleges op, en zie, nu werden die »malcontente" leden, gelijk men hen dusver genoemd had, zelven in het ambt van ouderling en diaken gekozen, en geroepen om uu in liet ofïïcieele kerkelijk kader hun strijd tegen het Modernisme en Remonstrantisme voort te zetten.

De ommekeer, dien dit teweegbracht, was groot. Immers nu kreeg de oppositie een kerkelijk karakter. Vooral in de groote steden verkreeg men als oppositie een invloedrijke macht in handen. En opeens openbaarde zich de lust en de zucht, om nu ook ambtelijk te handelen.

Tot eere toch van de «malcontenten" moet gezegd, dat ze, nauwelijks in het ambt gezet, dat ambt zeer ernstig opvatt'en, en zich vvel terdege afvroegen, hoe ze ouder een Synodaal Bestuur dat tegen den Christus koos, hun ambtsbediening in naam van den Christus konden voortzetten.

Uit die tegenstrijdigheid is dan ook het Conflict geboren. Het ambt dat men bekleedde eischte trouw aan Christus Jezus, als Koning der kerk, en het Synodaal Bestuur kon die trouw van de ambtsbediening niet laten gaan, omdat hierdoor sijn autoriteit doorboord werd,

In den strijd, die van 1870—1887, alzoo 17 jaren lang, over die tegenstrijdigheid gevoerd is, hebben onze broederen zich kloek en manlijk en als helden gedragen. Ze waren altoos op hun post. Van wijken of deinzen wisten ze niet. Hun woord was be zield, Eu in den regel kon niet geklaagd dat ze hun strijd door onbehoorlijke uitvallen ontsierd hebben.

Maar natuurlijk, toen nu in 1887 het Conflict was uitgebroken, en de Gereformeerde kerken zich weer oprichttfn uit haar inzinking, veranderde op eenmaal heel de positie.

Er viel nu niet meer te strijden, moest gebouwd worden. maar er

Het zwaard moest worden opgestoken, en de truffel in stee gehanteerd.

En dit nu ontredderde veler positie. Wie twintig en meer jaren als soldaat in het open veld had gediend, kon geen behagen vinden in den garnizoensdienst, uu het zwaard niet slechts even in de scheede ging, maar voorgoed moest afgegespt.

Wat hen tegenover den gemeenschappelijken vijand steeds saamhield en verbond, hield nu op te spannen en te trekken, zoodat verschillen meer op den voorgrond traden.

De stille bouwkunst, om nu alles in goede orde te brengen, was een werk van geduld en van inspanning, maar waaraan het bezielende van den strijd ontbrak.

En wie dezelfde mannen, die eens als helden gestaan en gestreden hadden, thans terug zag in een stille, kalme kerkeraadsvergadering, kon den indruk niet weren, dat voortgezette strijd velen liever ware geweest, dan de triomf. Vergoeding, laat ons het zoo noemen mogen, voor de leemte in veler besef en gewaarwording ontstaan, werd van toen af gezocht in het sterk opdrijven van het ambt.

Principieel deed men dit uit plichtsbesef. Men zag in, hoe de vroegere kerkelijke ellende vooral in de verwaarloozing en de ontrouw van het ambt haar oosprong had genomen. Uit dien hoofde begreep men dus, dat het kerkelijk leven thans naar zuiverder lijnen moest worden uitgebouwd, en alzoo alle eigendunkelijkheid eu eigenmachtigheid en wilkeur moest worden onderdrukt. In zooverre was dit streven dan ook prijslijk. De Dienst des Woords moest weer handhaving van de Sleutelen des hemelrijks worden. De Bediening der Sacramenten mocht niet langer een soort plechtigheid zijn, die gelegenheid bood voor roerende toespraken. De kerkelijke tucht moest weer haar zegen brengen. En geheel de kerkelijke toestel, als we ons zoo mogen uitdrukken, moest weer loopen naar die ordinantiën, die voor het kerkelijk instituut gegeven waren. Alles uitnemend.

Maai', en dit \vas het bedenkelijke, nu en dan nam men uitingen waar, die toonden, hoe men op het eeren van het ambt zwaarder nadruk begon te leggen, dan op het richtig en getrouw tdtuoeren van het ambt. Vv'el bleef in den regel alles nog goed loopen, en viel over het algemeen bij Dienaren, Ouderlingen en Diakenen zelfs te roemen in getrouwe uitooering; maar toch er was ook verslapping, er sloop ook traagheid in, er werden ook mannen broeders gevonden, die hun ambtelijke eere oJ> het : z'waarst en hun ambtelijke bediening op het lichtst namen, en juist hierdoor verrieden, dat het juiste evenwicht verbroken was, en het vleesch, weer binnendrong, waar alleen de Geest heerschappij moest oefenen.

En dit nu leidde er dan veelal toe, om zijn eigen verleden als malcontente gemeenteleden, die buiten het ambt veel bezig waren, te vergeten, en nu, van uit de hoogheid van zijn ambt met zekeren tegenzin neer te zien op elke actie, op.elke klacht, op elke malcontenterij, die in den boezem der gemeente gaande werd.

Niet dat men daarom de hoogheid der Synodale machthebbers nabij kwam. Veeleer mag getuigd dat de Gereformeerde vormen steeds in acht werden genomen. Maar toch men zag die actie in de gemeente liever niet.

I Iet ambt was er nu eenmaal, en wat zou dan de gemeente zelve doen? Een verloop dat zeker begrijpelijk, maar daarom niettemin bedenkelijk is.

Immers, als ge in een Gereformeerde kerk u met zekeren weerzin voelt aangedaan, zoo de gemeenteleden zelven actief optreden, verzaakt ge reeds in beginsel de kracht die er in het ambt der geloovigen schuilt.

Want het is wel zoo, dat er onder de Calvinisten altoos lastige broeders, en soms zelfs lastige zusters, opstaan. Maar dit is altoos zoo geweest, en is van het actuëele wezen der kerk onafscheidelijk.

Er zijn sterken en zwakken, en de wrijving die hier uit geboren wordt, wil niet bedekt en verbloemd zijn, maar werkt door en uit zich en zoekt naar oplossing.

Dit nu geeft moeite, het eischt veel inspanning en geduld, er is veel lijdzaamheid noodig om dit alles aan te hooren, en veel beleid om het in goede paden te leiden. Maar toch ge moogt het niet onderdrukken, eenvoudig wijl een gemeente, waarin een ieder zwijgt en niemand zich roert, zoo licht den slaap der gerusten gaat slapen.

Al zulke actie, ook al is ze soms verdrietelijk, is een teeken van leven, dat als zoodanig gewaardeerd behoort te worden. Soms wordt het een koorts, die moest komen om het bloed te zuiveren. Maar zelfs al wordt die koorts fel, dan is het nog altijd beter, dan de onmacht waardoor de gemeente van zich zelve valt.

De gemeente moet in alles meeleven. Niet enkel om de kerk te vullen, en haar geld en aalmoezen saam te brengen, maar ook om in liefde geestelijk toezicht, naar eisch van Gods Woord, op de predikatie, op de catechisatie, op de Sacramentsbediening, op de openbare gebeden, op de oefening van tucht, op het huisbezoek en zooveel meer uit te oefenen.

En ook de gemeente, die tot het oefenen van deze critiek zelfs geroepen en gehouden is, moet wel terdege door onderiing vermaan, door propaganda voor het Woord, door het zoeken van het verlorene, door allerlei particuliere actie van gelijkgezmden, ook op philanthropisch gebied, steeds mede-­ arbeiden in den wijngaard des Heeren.

Het ambt is er niet om de actie iu de gemeente te dooden, maar om de actie des levens in de gemeente op te wekken en te leiden. En dan eerst is de verhouding de ware, indien de geloovigen zelven ook hun ambtelijke roeping gaan inzien, om in hun qualiteit van leden der kerk, voor die kerk, en in die kerk voor de eere van Christus, te doen wat hun is opgelegd.

De eng-kerkelijke richthig, gelijk die in de High Church van Engeland triomfeerde, wil dat niet. Voor haar gaat de kerk in het ambt der Dienaren op, en de gemeente telt niet mee en mag niet meespreken. De eerste schrede op den weg, aan wier einde het herstel der Hiërarchie ligt.

Maar zoo mag het in onze Gereformeerde kerken niet zijn noch worden.

Paulus wilde medewerker met de gemeente, ^medeiverker van haar blijdschap" zijn, en dit nu onderstelt immers, dat de geloovigen ook zelven werken, of hoe zou anders het ambt kunnen inedeswksken

Niet genoeg kan er dan ook gedankt, dat het ambt om Christus wille weer in eere onder ons is gekomen, en dat het kerkelijk Pelagianisme ter deure is uitgewezen. Heerlijk is het, als in tal van kerken de actie van het ambt in goede harmonie met de actie van de gemeente mag saamwerken. Maar zoo in eenige kerk teekeneii gezien werden, dat het ambt de actie in de gemeente hever niet zag dan al, en haar ten deele zelfs tegenwerkte, zal men wel doen, met het zondige hiervan in te zien.

Dat zou kerkelijke die het gemeenteleven overdrijving worden, te na kwam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Vrije Universiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's