Voor Kinderen.
LACHEN EN WEENEN.
Toen Xerxes, de koning van Perzlë, omtrent het jaar 450 vóór Christus met een groot leger optrok tegen Griekenland om dat in te nemen, nam hij zijn weg over den Hellespont, thans de straat der Dardanellen, en door Thraciëj dat nu Turkije heet.
Op zijn weg kwam de koning ook aan de stad Abdera, die bekend' was door vele dwaasheden die — zooals men ten minste zei — den inwoners eigen waren. Xerxes echter trof het er niet slecht. Want een rijk inwoner der stad noodde den koning te gast en onthaalde hem vorstelijk.
De koning was daarover zeer voldaan en töt dank stelde hij aan den rijken man voor, dat een paar der wijzen, die Xerxes vergezelden, bij den gastheer te Abdera zouden blijven, om hem in alles van dienst te zijn. De rijke man vond dat goed, waaruit dunkt mij blijkt, dat althans niet alle Abderieten zotten waren. Want een zot is allereerst hij, die meent alles wel zelf te weten.
Nu had de rijke man drie zonen, waarvan één Democritus heette. De' vader droeg den wijzen mannen, die op 's konings verlangen te Abdera waren gebleven, op, zijn kinderen te onderwijzen. Vooral Democritus vond dat recht aangenaam, wijl hij van verlangen brandde om veel te weten. Zoo leerde hij dan van de Oosterlingen sterrekunde, en andere wetenschappen, tot groot genoegen van zijn vader.
Toen Democritus ouder werd, werd zijn liefde voor de wetenschap al grooter. Hij ging alleen in een hut wonen, om ongestoord te kunnen leven, en nam niet eens zomervacanrie. Zelfs vergat hij op zijn tijd aan de goden te .offeren. Dit vond de vader wat al te erg. Daarom liet hij een os halen, die tot offer was bestemd en bond het dier vast aan de deur van de hut, denkende dat het beest dDor zijn loeien wel de opmerkzaamheid van Democritus zou trekken. Maar den volgenden dag stond de os er nog, en ten slotte moest vader zelf komen en Democritus beduiden wat hij met den os moest uitvoeren, anders ware het dier er misschien van honger gestorven.
(Wordt vervolgd).
DE GELUKKIGE LANDBOUWER.
Eens kreeg een koning' toen hij buiten op het land wandelde, lust om eenen landbouwer, die een lied zong terwijl hij werkte, toe te spreken.
ïGij schijnt mij toe vergenoegd te zijn, " zeide de koning, hem naderende; sis dit land, waarop gij met zooveel vlijt werkt, uw eigendom ? "
sNeen, mijnheer!" hernam de boer, die niet wist, dat hij tot den koning sprak, sik benzoo rijk niet; ik ben slechts daglooner."
sMaar wat verdient gij dan wel per dag? " vroeg de koning.
sAcht stuivers, " zeide de boer.
_ »Dat is niet veel; en gij kunt met zoq weinig niet ver komen."
iWel ja, en ik houd nog wat over."
sHoe dat? " ' . '
De boer glimlachte en zeide: »Wel nu, ik zal het u vertellen. Twee stuivers gebruik ik voor mijne vrouw en mij, twee om oude schulden af te betalen, twee zet ik op interest, en de twee overige geef ik in den naam des Heeren."
»Dat is voor mij een onverklaarbaar raadsel " antwoordde de koning.
Ik zal het u dan trachten uit te leggen" hernam de boer. sMijne beide ouders die toen ik zwak en hulpeloos was, voor mij zorg droegen, wonen nu zij zwak en hulpeloos zijn, bij mij aan huis, en leven op mijne kosten. Dit is de schuld, waarvoor ik dagelijks twee stuivers besteed.
sHet tweede paar stuivers dat ik beleg gebruik ik voor mijne kinderen, om hun' een Christelijke opvoeding te geven. Dit geld zal mijne vrouw en mij later, als wij oud geworden zijn, ten goede komen.
Van de twee laatste stuivers onderhoud ik twee oude, zieke zusters, en geef ze aldus aan den Heere."
De koning, die met dit antwoord zeer in zijn schik was, zeide toen: »Gij hebt zeer goed gesproken, mijn vriend! Nu zal ik u iets te raden geven. Hebt gij mij nooit vroeger gezien? " sNeen nooit, " hernam de landman.
»In minder dan vijf minuten kunt gij mij vijftig keer zien, en tien malen mijn portret in uw zak steken."
»Dit is een raadsel dat ik niet ontcijferen kan."
lk^ zal het dan maar voor u doen, " zeide op zijn beurt de koning, en zijne hand inden zak stekende, nam hij tien nieuwe, met zijne beeldtenis prijkende goudstukken, en zeide aan den verbaasden boer, die niet wist wat gebeuren zou: "
»Daar hebt gij ze; het is goed geld, want het komt van onzen Heere en God, en ik ben zijn schatmeester. Vaarwel."
AAN VRAGERS.
Op de vraag van.... of men de regels van een vers zoo lang kan maken als men wil, is het antwoord, dat onze vriend bij eenig nadenken zelf zal inzien dat dit, ja, letterlijk genomen, wel gaat, maar niet als men iets goeds wil leveren.
Bij rijmende verzen zal 't wel niet veel gebeuren, dat men regels van meer dan i6 lettergrepen vindt, en bij de rijmlooze komt het ook zeiden hooger.
Wat nu de korte regels betreft, het is onjuist dat een regel niet uit één lettergreep zou kunnen bestaan. D.it gaat best, denk maar aan h«t bekende
Vet Smet.
Of aan het rijmpje van den zingenden blikslager:
Echt Recht ' Glad, Maak ik Dik Blik Plat.
Heel sierlijk zijn echter zulke eenlettergrepige verzen zelden, en niet makkelijk te maken ook. Ik kan u dan ook niet raden in dien dichttrant een verjaarvers voor iemand te schrijven. Evenwel, wie er kans toe ziet, mag het doen. We willen het dan ook wel graag eens zien.
HOOGENBIRK.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1894
De Heraut | 2 Pagina's