GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gereformeerde prediking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde prediking.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 5 April 1895.

III.

De schuld, de fout, de hinderlijke dwaling van alle Doopersche drijvers is in den grond niet anders dan gemis aan eerbiedenis voor de belijdenis van het Drieëenig Wezen.

Hunner is de »Heilige-Geest-religie, " in afscheiding van de belijdenis van den Vader en den Zoon Mystiek nu is goed. Teedere, warme mystiek is heer] ij'-: . Zonder mystieke unie met den Middelaar is in den zondaar geen leven Gods denkbaar. Maar alle mystiek die den Geest mint buiten het Drieëenig Verband met den Vader en den Zoon, is valsche mystiek, of liever nog, on-Schriftuurlijke en tegen-Schriftuurlijke, ongezonde en voor Gods kerk doodsgevaarlijke mystiekerij.

We kunnen het daarom onzen lezers en lezeressen niet ernstig genoeg op het hart binden: Laat toch nooit de mystiek los.

Zonder mysterie buiten u en mystiek in u, is er geen zaligmakend genadeleven. Maar ook, en even beslist, breek op staanden voet met alle mystiek drijven, dat in de werking van den Heiligen Geest de belijdenis van het Drieëenig Wezen verbreekt.

De Heilige Geest is »van den Vader en den Zoon uitgaande."

Dit .nu ook op de inwendige roeping van den Dienaar des Woords toepassende, volgt er vanzelf uit, dat deze »inwendige roeping" nog volstrekt niet aanwezig is, omdat een jonge knaap zegt, dat hij, o, zoo graag dominee zou worden, of dat zijn ouders hem de gedachte om prediker te worden, in de ziel prenten.

Als een prins van koninklijken bloede op vroegen leeftijd zulk een zin openbaarde, dan ja, zou er aan te hechten zijn. Die prins toch zou er alle aardsche hoogheid om vaarwel zeggen, en een veel nederiger leven, althans in der menschen oog, verkiezen.

Doch zoo iets ziet men bijna nooit.

Zelfs uit de huizen van den ouden, den jongeren en den jongsten adel, staan niet dan zeer zelden jonge mannen op, die in dezen dienst des Heeren lust hebben. En wat nog opmerkelijker is, dat ziet men wel in de Engelsche Bisschoppelijke kerk, waar een predikant kans heeft kanunnik, deken, bisschop en aartsbisschop, en zoodoende lid van het Hoogerhüis, bewoner van een paleis, en gebruiker van hooge inkomsten te worden; maar niet in kerken, waar wie prediker wordt, als prediker sterft, en naar de wereld een sober en eenvoudig bestaan heeft.

Neen, den zin en den lust om »dominee te worden", vindt men in deze Gereformeerde kerken zoogoed als uitsluitend bij tweeërlei soort jongelieden:1°. bij zoons van predikanten en 2". bij dezulken die er een sport hooger door klimmen op de maatschappelijke ladder.

Juist daarom is strenge keur hier zoo hoog noodig, om een lokstem van eerzuchtige neiging wel te onderscheiden van de stem van Christus door den Heiligen Geest.

Als regel mag men daarom stellen, dat men beginnen moet met zulke denkbeelden aan zulk een jongen liever uit het hoofd te praten, dan ze in hem aan te moedigen.

Is het toch waarlijk in hem een dringen en persen, dat uit Christus door den Heiligen Geest tot hem komt, dan staat het vast, dat niets dezen drang zal kunnen te niete doen, en dat de Koning der kerk hem den weg zal banen, om zijn doel te bereiken.

Het is er meê als met een dichter.

Tal van jonge mannen hebben twee drie jaren in hun opbloeien, dat ze een redelijk, soms een goed vers maken, en zich nu op grond hiervan gaan inbeelden, dat ze van God geroepen dichters zijn.

Versterkt men nu zulke jonge mannen in dien waan, dan gaan ze van hun studie of van hun eigenlijk werk af, en verliezen zich in phantasieën, om straks bedrogen uit te komen. Er dreef een dichterlijk wolkje over hun leven, maar de fontein der dichterlijke wateren ontsprong in hen niet.

Gaat men daarentegen dezen waan te keer, dan waagt men nooit iets, want of ge in mannen als Bilderdijk en Da Costa de dichterlijke gedachte ook nog zoo hadt pogen te onderdrukken, ze zouden toch gezongen, en toch de wereld met hun zangen verrukt en verrijkt hebben, eenvoudig wijl ze geboren dichters waren bij de giatie Gods.

Men zij met al zulk voorgeven, dat er inwendige roeping voor den Dienst is dus uiterst voorzichtig, en boude steeds in het oog, dat wij, menschen, slechts zeer ten deele ons leven en het leven onzer kinderen leiden, en dat Hij, die onze eigenlijke Herder, en de Herder onzer kinderen is, steeds was en is en blijft de Heere onzen God.

Die God nu is vrijmachtig, om de bewuste roeping zeer jong, maar ook om ze pas later te doen doorbreken, en dit laatste is regel.

Maar juist omdat dit laatste regel is, gaat dan aan die bewuste roeping de voorbereidende leiding van Gods voorzienigheid vooraf, zoodat Hij ons reeds jarenlang op dit pad en op dezen weg bracht en leidde, om ons eerst aan het einde van dezen weg, het doel van zijn werk te openbaren, en ons eerst aan het einde dier voorbereiding te doen inzien wat Hij van ons wil.

Het verschil tusschen den Dooper en den Calvinist is dus ook hier openbaar.

De Dooper stelt, dat het beginnen moet met een roeping des Geestes in zijn binnenste, en dan bereidt hij zich zelf verder toe. Maar de Calvinist belijdt, dat God vrijmachtig is, om hem te roepen te zijner tijd, en dat Hij, die straks roepen zal, inmiddels de teugels van ons lever)in zijn handen nam, om in ons op het oogenblik dat Hij ons roepen zal, gereed te hebben wat alsdan gereed in ons moet zijn.

De Dooper wil zelf in alles leiden en opleiden ; de Calvinist aanbidt eerbiediglijk het werk, het doen, de voorbereiding en de leiding van den Koning der kerk.

Waar dan nog dit bijkomt, dat de Dooper acht te kunnen keuren, terwijl de Calvinist zich houdt aan de gestelde ordeningen.

Stellig een niet minder gewichtig verschil; en in den grond precies hetzelfde, wat tusschen Dooper en Calvinist invalt bij de bediening der heilige Sacramenten.

Ook bij de Sacramenten toch zijn wel beiden het hierover eens, dat alleen aan de wedergeborenen de Sacramenten van Doop en Nachtmaal toekomen; maar ze gaan geheel uiteen, als ze aan de vraag toekomen, hoe dit te onderscheiden zij.

Dan toch zegt de Dooper: »Ik doop niemand, en geef aan niemand het Nacht maal, tenzij ik wete, dat hij een bekeerde zij"; maar oordeelt de Calvinist, dat wij menschen over het hart niet kunnen oordeelen, en daarom de Sacramenten hebben te geven aan een iegelijk aan wien ze naar de ordinantie Gods toekomen.

En dit laatste is natuuriijk het eenig juiste standpunt, eenvoudig wijl niet een eenig mensch met gewisse zekerheid beoordeelen kan, of een ander mensch een hypocriet of een waarachtig geloovige is.

Vandaar dan ook, dat de Dooper veel meer waarde hecht aan het oordeel van den engeren kring der geloovigen, en schier alle waarde ontzegt aan het oordeel van den kerkeraad.

De Heilige Geest oordeelt in het hart, de Christus in zijn ambten, en nu gaat de Dooper ook hier den Christus voorbij, om zich uitsluitend aan den Heiligen Geestvast te klemmen. Iets wat zeer zeker beteekenis zou hebben, zoo hij zekeriijit wist wat de stemme des Geestes was en wat de stem van valsche inbeelding; maar hetwelk, nu hij hiervoor geen onbedrieglijken regel bezit, gevaarlijk en zondig kan worden.

Zal toch niet de kerkeraad, maar de engere kring der dieper ingeleiden keuren, dan rijst aanstonds de vraag, wie behooren rechtens tot dezen kring. En wijl ook dit steeds onzeker blijft, en de een gedurig den ander uitwerpt, schiet dat middel om de waarheid der inwendige roeping te beoordeelen, geheel te kort.

Niet alsof aan zulk een kring niet zeker geestelijk oordeel te ontleenen zou zijn; en alsof een jeugdig man niet wel zal doen, met zich aan die keur te onderwerpen; alleen maar die keur is niet beslissend, en ze wijst de zaak niet uit.

Een iegelijk moet dit voor zich zelven weten ; en de kerk moet haar oordeel gronden niet op zijn zeggen, maar op haar eigen onderzoek, of ze in zulk een persoon, het karakter en de gedragingen, de gave en talenten vindt, die een roeping van 's Heeren wege doen onderstellen.

Na echter alle deze paden, waarop het onkruid van het geestelijk misverstand zoo welig groeit, te hebben afgesneden, handhaven we onverzwakt den eisch, dat, niet juist in den aanvang der studiën maar wel bij de aanvaarding van den Dienst het kennelijk besef van innerlijke roeping aanwezig moet zijn.

We zeggen niet, dat het ook niet vroeger aanwezig kan zijn; zelfs kan het de studie heiligen, als het vroeger aanwezig is; maar als eisch kan het eerst gesteld worden, als het tot de bevestiging komt, en dan de inwendige roeping openlijk moet beleden worden.

Voetius wijst hier uitdrukkelijk op [Pol Eccl. II.-l'^'p. 530), waar hij zegt dat onze Gereformeerde kerken steeds de betuiging van inwendige roeping hebben afgevergd; overmits de vraag, »of gij niet in uw hart 'gevoelt, dat gij wettiglijk van de kerk. en mitsdien van God zelven tot dezen heiligen JDienst geroepen zijt", niet tweemaal hetzelfde zegt, maar de schoone vereeniging van uit-en||inwendige roeping op het oog heeft.

Vraagt ge nu waar deze inwendige roeping in bestaat, zoo hebt ge eerst te letten op het in u opkomen van het denkbeeld, om den {HeereJj der - ^kerk in zijn ambt te mogen dienen.

Dit nu kan de Christus in u bewerken, door dit denkbeeld zelf in u te laten opkomen, of wel door het van buiten tot u te laten komen door het gezicht van den nood der kerken, door de jaloerscheid die de schoonheid van den Dienst in u verwekt, of ook door anderer vermaan.

Dit denkbeeld, deze gedachte moet dan in de tweede plaats het karakter erlangen van iets dat u vervolgt, dat u geen rust gunt, dat u allengs zoozeer inneemt, en tot een drift en aandrift, ja, schier tot een hartstocht in u wordt. De begeerte, het verlangen en de wensch uwer ziel moet er steeds meer, steeds vaster, er ten slotte uitsluitend op gericht worden.

In de derde plaats moet de drang van deze gedachte in u onderscheidenlijk gaan werken. Dat wil zeggen, dat ze bij vergelijking stand moet houden. Er zijn ook andere beroepen onder de kinderen der menschen.

Die vergelijkt ge in uw geest met den Dienst des Woords. Ge denkt ze in, ge stelt u voor dat ge er in waart, en ontwaart nu als bij voorgevoel, dat ge i". in geen dier andere roepingen gelukkig zoudt zijn, maar zoo dikwijls ge aan den Dienst des Woords denkt, een gevoel van toepasselijkheid op uw persoon voelt opkomen; en 2". dat ge voor die andere roepingen niet, en voor deze roeping wel, de gaven in u ontwaart, er de schikkingen in uw leven op ziet uitloopen, en alzoo tot het besluit komt: Die Dienst is voor mij en ik zal voor dien Dienst zijn.

Dit zijn de drie stellige kenteekenen: Eerst de gedachte of het denkbeeld; dan de drang waarmee die gedachte u vervolgt; en ten derde, het dieper indringen van die gedachte bij z'«'r^^/y/è? «^ met andere beroepen.

Toch is ook dit nog niet genoeg, en daarom moet hier keur toegepast.

Deze bestaat uit vierderlei onderzoeking.

Ten eerste: Een onderzoek van uw hart, of ge in dit uw doen oprecht voor uw God staat, en niet door eenig eerzuchtig bedoelen naar hooger stand, naar de toejuiching van menschen, naar invloed op breeder kring, naar verheffing boven uw ouders of broeders, of wat ook dat zondig voor God is, geprikkeld wordt. En dus ook, of ge, zoo eenige valsche prikkel van dien aard aanwezig was, hierdoor eer afgeschrikt dan bemoedigd wordt, en of uw drang het sterkst werkt in oogenblikken, waarin ge die zondige neigingen hebt bezworen.

Ten tweede, de keur van mv moed, of ge namelijk bereidwillig zijt, om desnoods in armoede, ja moet het in gevaar, en onder vervolging, den Koning der kerk in deze taak te dienen.

Ten derde, de keur der waarheid, of ge namelijk drang in u voelt, niet om uw idee en uw verzinning, als iets nieuws aan de kerk op te dringen, maar om niets dan de zuivere waarheid Gods te prediken.

En ten vierde, de keur der middelen, of ge namelijk ontdekt, dat God uw weg effent, en u de middelen beschikbaar stelt om in dezen weg in te gaan.

Dat er ook zoo bij den één klaarder hel derheid voor zijn roeping aanwezig zal zijn dan bij den ander, spreekt vanzelf. Bij Amos, Jesaia, Jeremia en Ezechiël spreekt het besef van hun roeping ook wel klaarder dan bij de overige profeten.

Verschil is dus hier aannemelijk, doch alleen verschil in graad van klaarheid.

Aanwezig moet deze roeping bij een iegelijk zijn, zoo hij geen leugen voor de gemeente zal uitspreken.

Niets toch is jammerlijker dan een prediker, die met een valsche verklaring zijn ambt aanvangt, en voorts het week aan week moet waarnemen, zonder gedragen en bezield te worden door den Koning der kerk, die hem riep en in zijn Dienst gebruiken wil.

Nog altoos zijn er onder de broederen, die de on-Gereformeerde leer blijven voorstaan, alsoi de heilige Doop aan de kinderen der geloovigen werd toegediend, op hoop van mogelijke wedergeboorte in de toekomst, en niet op grond van onderstelde wedergeboorte vóór den Doop,

Dat deze hun voorstelling ^«-Gereformeerd is, hebben we in onze artikelen over de Sacramenten met de stukken bewezen.

Toch kan het zijn nut hebben, deze broederen telkens weer te hulp te komen, opdat ze ten slotte met eigen, open oogen, hun ongelijk mogen inzien.

Laat ons hun daarom ditmaal mogen voorleggen het onverdacht getuigenis van Petriis de Witte, die korte jaren na de Dordsche Synode predikant te Leiden was; een uitstekend Gereformeerd theoloog, die bovendien niet op eigen risico schreef, maar wiens werk door de Classis van Leiden nagezien, en goedgekeurd is.

Deze nu geeft op blz. 152 van het tweede deel van zijn werk tegen de Socinianen, de gronden of bewijzen op, waarop bij de Gereformeerden de Kinderdoop berust; en schrijft dienaangaande bij het derde bewijs dit:

Vrage, Wat hebt ghy voor het derde bewijs ? Antw. 't Is daer van genomen, dat de kinderkens der geloovigen deelachtigh zijn aen 't bloed ende den Geest Christi tot vergevinge der sonden, weder-geboorte ende saligheydt. Deze remedie hebbense van noode tegen de erf-sonde, welcke in haer, ende in allen menschen is, gelijck wy elders bewesen hebben. De gene die inwendigh door Christi bloedende Geest tot vergevinge der sonden en wedergeboorte afghewasschen worden, die behooren oock tot den Waterdoop toegelaten te worden. Want de Doop is ingestelt om die dingen te beteeckenen ende te versegelen, Mare. 16 : 16. Actor. 2 : 38 en 22 : 18. i Cor. 12 : 13. Tit. 3 : 5. I Petr. 3; 21. Daer die dinghen dan gevonden worden, daer ist dat de Doop bediend moet worden. Soude het niet een groote ongerijmtheydt zijn, sich in te beelden, dat aen den Water-doop meer soude gheleghen sijn, als aen 't bloedt ende den Geest Jesu Christi, ende datter een grooter gevaer soude wesen aen 't genieten van het teecken, als aen de genietinge van de sake selve ? Hier op seggen wy dan met.Petro, Actor 10:47 : Kan oock yemand het water weeren, dat dese niet gedoopt en souden worden, welcke den H. Geest ontfangen hebben, gelijck oock wy f Die nu loochenen dat de Kinderkens des Bloeds ende Geests Christi tot vergevinghe der sonden ende weder-geboorte deelachtigh sijn (gelijck Schlichtingius c. Meisner artic. de Baptismo^ pag. 854 zeyt, Sy hebben noch eenige vergevinge van sonden, noch reyniginge van geesteiicke onreynigheyt van noode, ende Moscorovius de Bapt. c.Smiglec.cap.']pag.iv). de verlossinge Christi ende de weder-geboorte en komt den kinderen niet toe.) die sluytense van Christo uyt, ende loochenen dat hy haren Salighmaker ende Jesus soude wesen: ant de Engel stelt reden van den name Jesus, hier in, dat hy sijn volck sal saligh maken van hare sonden, Matth. 1:21. ende sy en komen hem dan niet toe, Rom. 8 : g. Soo yemant den Geest Christi niet en heeft, die en komt hem niet toe. Dat de kinderen der Geloovigen door den H. Geest inwendigh gedoopt worden, blijckt uyt de besnijdenisse van 't Oude Testament welcke de kinderen ontfingen, de welcke niet alleen een zegel was van de vergevinghe der sonden, maer oock van de weder-gheboorte, Deuter. 30:6. Col. 2 : 11. Haer is oock de Geest der heylighmakinge belooft, Jerem. 31 : 33. Dit ist verbond, dat ick na die dagen met den huyse Israels maken sal, spreeckt de Heere, Ick sal mijne Wet in haer binnenste geven, ende sal die in haer herte schrijven. Actor. 2 : 39. U komt de belofte toe, end© uwen kinderen. De kleyne kinderkens der gheloovighen zijn Gods kinderen, ende dien-volgende uyt Godt geboren, Joh. i : 13. Deze geboorte nu geschiet door den H. Geest, Tit. 3:5. Hij heeft ons saligh gemaekt & c. door het badt der weder-geboorte, ende vernieuwinge des H. Geests. Boerhave.

Hier staat het nu zoo duidelijk mogelijk: ^De kleyne kinderen der geloovigen syn (natuurlijk in de onderstelling) Gods kinderen, en diensvolgens de tut God geborenen. Deze geboorte mi geschiedt door den Heiligen Geest."

Zoo schreef Petrus de Witte in 1652, en heel de Classis van Leiden beaamde, dat dit de ware Gereform.eerde leer was.

Wie het daar nu niet mede eens is, verzaakt de belijdenis der vaderen, en houdt het op dit punt met de Socinianen, die het tegenovergestelde leerden, en deswege door De Witte werden terecht gezet.

Deze leer onzer Gereformeerde vaderen eene «nieuwigheid" te noemen, toont alleen dat men de historie én de laelijdenis der vaderen niet kent.

Mocht dan ook vroeg of laat de Generale Synode zich hierover uitspreken, iets wat wij voor ons zeer wenschen zouden, dan is er niet de minste twijfel aan, of de Synode zou, na behoorlijk onderzoek, het door ons voorgestane als de leer der vaderen erkennen, en het tegenovergestelde gevoelen, als ö? i-Gereformeerd veroordeelen.

JSeza.

Een schoon werk zond Ds. C. van Proosdij, te Leiden bij den uitgever Donner ter perse, getiteld: Theodorus Beza, medearbeider en opvolger van Calvijn.

Dit is nu eens goede lectuur voor onze Jongelingsvereenigingen, voor onze jongedochters, voor een iegelijk onder ons, die maar tijd heeft.

Geen verzinning, maar historie.

Een stuk historie uit de beste tijden der Gereformeerde kerken.

En dat stuk historie beschreven op boeiende wijs en in een stijl die gekuischt, die gesierd en toch soms gespierd is.

We ontkennen niet, dat dit leven van Beza daarom ook zekere wetenschappelijke verdienste heeft. Integendeel. Ds. Van Proosdij heeft niet enkel uit de twi^ede hand gewerkt, maar enkele deelen ook aait bronnen van de eerste hand toegelicht, , en ons velerlei geboden, dat ge elders niet vindt, dat nieuw is, en onze kennis van Beza verrijkt.

Maar toch de wetenschappelijke studie was hem geen hoofdzaak. Dat merkt ge reeds bij zijn indeeling in den Morgen der voorbereiding, den Dag van den arbeid en den Avond des levens.

Het geheel is aangelegd op lezers in zeer breeden kring. Zijn werk beoogt in goeden, nobelen zin populair te zijn. En minder de methode der geschiedenisschrijving, dan wel de vraag, hoe hij aesthetisch het beeld van Beza boetseeren kon, heeft hem bij zijn schrijven geleid.

Hij betaalt ook zeker tribuit aan de wetenschap, maar dit is hier bijzaak. Hoofdzaak is hem, ons Calvinistisch volk te dienen, en het werk Gods ook in een man als Beza te eeren.

Dit verhoogt dan ook onze ingenomenheid met zijn arbeid niet weinig. Het portret vóór het titelblad verraadt u heel het werk, hij wil u Beza laten zien.

Natuurlijk had dit een schaduwzijde, maar die ons niet mag beletten van de lichtzijde te genieten.

Wij, theologen, en kerkelijke canonisten, waren uiteraard liefst in Beza's de7tkwereld ingeleid.

Ons zou het meer geboeid hebben, indien we Beza's positie op het terrein der leerstellige waarheid en in de leiding der kerk, in klare uiteenzetting voor ons hadden gekregen.

Doch dit zou het karakter van het werk gewijzigd hebben. Het was dan niet een leesboek voor het groote publiek geworden. De lezing er van ware dan beperkt gebleven binnen enger kring.

Want natuurlijk. Ds. Van Proosdij heeft Beza als dogmaticus en canonicus niet vergeten, maar met opzet hem niet als zoodanig geteekend, ten einde meer zijn leven te laten spreken, en om dit, veel meer dan zijn denkwereld, voor u uit te stallen.

Of hoe zou een zoo vaardig schrijver, die zelfs een afzonderlijk hoofdstuk aan Beza als dichter wijdt, zich de vraag niet gesteld hebben, wie Beza als dogmaticus was gevi? eest.

Zijn keuze hierin moet dan ook geëerbiedigd worden.

Allicht was ze niet onjuist, en sticht hij aldus nut in uitgebreider kring.

Die andere arbeid, de inleiding in Beza's denkwereld, kan later onderwerp van een afzonderlijke studie vormen; hetzij ook Ds, Van Proosdij ons daarop vergast, hetzij dat een ander, desnoods van minder aesthetischen aanleg, in dit opzicht het werk van dezen sierlijken schrijver aanvult.

^A^acb.t u voor sohade.

Bij den uitgever J. P. van Dijk, te Zwolle, is in 1876 een brochure verschenen onder den titel: Wedergeboorte en Doop, in verband met den eersten en laatsten Adam, eene Schriftstudie.

Nu wordt op onderscheidene catalogussen dit werk op naam van Dr. A. Kuyper gesteld.

Natuurlijk deed dit een geheel onkundige. Zelfs bij vluchtige inzage toch kon ieder zien, dat dit werk niet van Dr. Kuyper kan zijn.

Dat blijkt uit stijl en inhoud, en ten overvloede nog daaruit, dat een en andermaal de schrijver zich op Dr. Kuyper beroept; ja, een woord van Dr. Kuyper tot motto koos.

Van lieverlede schijnen de opstellers van deze catalogussen dan ook zelven te hebben ingezien, dat het al te dwaas was, en daarom zetten ze er nu een vraagteeken achter.-

Doch ook dat vraagteeken is niets dan boerenbedrog.

Dit werkje heeft met Dr. Kuyper, en Dr. Kuyper met dit werkje niets hoegenaamd uistaande.

Hij schreef er geen letter van; en wat meer zegt, eerst dezer dagen kwam het voor het eerst onder zijn oogen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Gereformeerde prediking.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's