GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tuoht en Doop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tuoht en Doop.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De Tucht met vermaan, met aanklacht bij de conscientie, met een poging om wakker te schudden beginnende, kan soms al spoedig aan het stadium komen, dat een kerkeraad aan iemand, die tot het heilig Avondmaal was toegelaten, een tijdlang dien toegang weer betwist.

Op wat grond geschiedt dit f Van welke gedachte gaat de kerk hierbij uit?

Is het dat ze den aldus gecensureerde beschouwt, als een die op zulk een oogenblik te zwak in het geloof staat, om de heilige eere van het aanzitten aan Jezus' Disch waardig te zijn?

Stellig niet.

Opzettelijk toch roept de kerk het in het Formulier bij het heilig Avondmaal uit, dat juist de zwakgeloovigen geroepen en genood worden, opdat door het Avondmaal hun zwak geloof nieuwe sterking ontvange.

Neen, de kerk sluit van het heilig Avondmaal uit wie zich met seen der opgesomde zonden besmet weten", en over zulke zonden nog niet tot berouw en boete zijn gekomen.

Niet de zonde sluit uit. Dan toch mocht niemand toetreden. Maar wel de verkeerde, de averechtsche en de goddelooze stand der ziel tegenover de zonde.

Stel, om eens het ergste te nemen, er was een geloovige, die Vrijdag zich in moord verliep, en Zaterdag tot volstandige bekentenis en volkomen boete en berouw kwam, dan zou zulk een, zoo hij sterking van zijn geloof verlangde, des Zondags niet van het Avondmaal te weren zijn.

Hij zou er heen moeten.

Of sprak Jezus niet tot den moordenaar aan het kruis: i> Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn."

En zou dan wie wel in het Paradijs niag ingaan, niet mogen toetreden tot den Disch van Jezus?

Denkt ge u toch een oogenbhk, dat die moordenaar van zijn kruis ontbonden ware, en, vrijgelaten, zich bij de kerk van Jeruzalem had aangesloten, zou dan één apostel hem van de »breking des broods" geweerd hebben ?

Gelijk men begrijpt, namen we dit ergste geval, om het inzicht in het wezen van de Tucht op eenigszins aangrijpende wijze te verhelderen; want anders geven we gaarne toe, dat een kerkeraad niet kan watjezus kan, t. w. absoluut over de oprechtheid van het berouw oordeelen.

Een kerkeraad zou in zulk een geval allicht eenigen meerderen tijd behoeven, om zijn oordeel op te maken, en dan zou dat oordeel bij zoo opzienbarend geval eerst in de gemeente moeten zijn doorgedrongen.

Maar dit nu daargelaten, staat het vast, dat principieel genomen, zelfs een moordenaar, zoodra slechts zijn hart waarlijk verslagen, gebroken en verbrijzeld was, wel verre van het heilige Avondmaal te mijden, het omgekeerd zou moeien zoeken.

En al zou zijn arrest dit feitelijk verhinderen, zoo houde men in het oog, dat in Pruisen b.v. de militaire gevangenen, onder gewapend geleide, des Zondags naar de openbare godsdienstoefening gaan, en daar aan het heilig Avondmaal kunnen deel nemen.

Ondenkbaar is dus het geval dat we stelden op zich zelf niet.

Ziet men dit nu helder in, dan zal men tot geen andere overtuiging kunnen komen, dan dat de schorsing van het toegangsrecht tot het heilige Avondmaal in zijn diepsten grond berust op den twijfel, die rees, of zulk iemand, die dusver als »geloovige" erkend werd, het wel zv aar lijk is.

Door zijn ketterij of boozen wandel deed hij desaangaande twijfel opkomen.

Hij was tot het heilig Avondmaal toegelaten, omdat de Heere dezen Disch voor zijn geloovigen bereid heeft, en men achtte hem onder de gelQOvigen te moeten rekenen, blijkens zijn belijdenis en het getuigenis aangaande zijn wandel.

Nu van achteren echter komt dit anders uit.

Zijn wandel en de uitkomende stand van zijn hart spreken het eer tegen, dat hij tot de geloovigen zou behooren.

Niet alsof ook een geloovige niet in zonde kon vallen, maar dan volgt er bij den geloovige, na de zonde, bittere droefheid naar God en ongeveinsd berouw. En als dit nu in zulk een persoon niet aanwezig blijkt te zijn, of indien zijn berouw al den indruk van een Ezausberouw maakt, dan vervalt de bewijskracht, die vroeger aan zijn belijdenis en wandel voor zijn s behooren tot de geloovigen" ontleend werd.

Wel volgt er Volstrekt nog niet vastelijk uit, dat hij niet tot de geloovigen behoort.

Herhaaldelijk toch komt het voor, dat iemand na een oogenblik van tijdelijke verharding, eeuige dagen later wel waarlijk tot boete en berouw komt, en dat wel met zulk een verbrijzeling van hart, als alleen in een kind van God bestaanbaar is.

En bij zulk een stand der zaak nu, neemt de kerkeraad zijn vroeger oordeel, dat zulk een persoon een geloovige was, terug; onthoudt zich nog van het oordeel, dat hij hem van de «geloovigen" afgescheiden verklaart; maar schort tijdelijk zijn oordeel op.

'; De rubriek: Gereformeerde Predildng moet uit plaatsgebrek ditmaal wegblijven.

Hij wordt beschouwd u, ls iemand, omtrent wien men in het onzekere verkeert, en dien men dus niet mag toelaten aan den Disch, waar de Heere alleen zijn »geloovigen" saamroept.

Aldus beveiligt de kerk het Verbond des Heeren tegen ontheiliging, en poogt op den gecensureerde zelven te werken, doordien ze hem gevoelen doet, dat hij voor zijn geloof niet langer op haar oordeel leunen kan.

Uit dien hoofde laat ze den gecensureerde dan ook niet aan zichzelven over, maar werkt op hem, om te zien of hij niet tot berouw en boete te brengen is. En komt het hiertoe, dan heft ze God dankende, de censuur weer op, en komt terug op haar oorspronkelijk oordeel, dat men dezen broeder wel waarlijk voor een »geloovige" te houden heeft.

Censuur is alzoo in het minst niet een kleine bestraffing, die den geloovige wordt toegediend, maar een werkelijk opschorten van het oordeel der kerk, of deze persoon wel waarlijk voor een geloovige te houden zij.

Juist deswege kan en mag de kerk dan ook bij deze censuur niet blijven staan.

Hoe ruim men den tijd der afzondering ook neme, ten leste komt er een oogenblik waarin de kerk verklaren moet, dat het ingewachte berouw niet komt, dat het teeken van het kindschap Gods, na zonde, Jiiet gezien wordt, dat alzoo het opschortend oordeel der kerk in een ^^i-/2> j-i'«^ handelen behoort over te - gaan, en dat de kerk alsnu verklaren moet in dezen zondaar geen kenteekenen te vinden, die haar langer ontslaan kunnen van de verplichting, om hem van den kring der geloovigen uit te sluiten.

Zoo komt de kerk tot den Ban.

Een ban, die nog volstrekt niet zeggen wil: Deze man of vrouw kan geen geloovige zijn; maar wel: Wij, als kerk, hebben niet langer het recht, om hem of haar voor een t> geloovige" te houden.

Een verklaring, die dan tevens de paedagogische werking kan hebben, om den gebannene juist door zijn verlatenheid tot inkeer en doorbreking te brengen, zoodat de kerk dan ook voortgaat voor hem te bidden; maar naar de uitwendige verhouding is de gebannene buiten het Verbond, en dus buiten den kring der kerk.

Keert hij terug, dan blijkt van achteren dat de kerk gehandeld heeft en handelen moest naar onderstellingen, die feilen kunnen, en staat hij dus niet gelijk met een nieuw lid dat pas aankomt.

Maar tot op die ure toe, is hij van de gemeente gescheiden als een heiden en tollenaar.

Zoo beweegt dan heel de Tucht zich om de ééne vraag, of zulk een peisoon al dan niet voor een «geloovige" zij te houden.

Oorspronkelijk oordeelde de kerk, afgaande op zijn belijdenis en wandel, van/a. Later, toen zijn zonde uitkwam en geen berouw volgde, schortte zij haar eerst uitgesproken oordeel op, en ontzegde hem daarom tijdelijk het recht van toegang tot het heilig Avondmaal. Toen aldoor het berouw uitbleef, wijzigde zij haar oordeel en sprak nu positief uit, dat de uitwendige kenteekenen van het kindschap niet aan hem gezien werden, en bande hem dus. En ten slotte, als hij nochtans met berouw en boete wederkeert, herroept zij haar laatste oordeel, en verklaart alsnu de kenteekenen van een «geloovige" in hem terug te hebben gevonden.

Gold hierbij nu enkel logische consequentie, dan zou hieruit voor den kinderdoop voortvloeien, dat het kind van zulk een man, terwijl hij onder censuur stond, niet tot den heiligen Doop werd toegelaten, maar dat de Doop werd uitgesteld.

Immers het recht om een kind te doopen ontleent de kerk aan het feit, dat dit kind gepresenteerd wordt als het kind van een, die door de kerk onder de geloovigen gerekend wordt.

Alleen waar die zekerheid aanwezig is, is het recht aanwezig om te doopen.

Tijdens die zekerheid in twijfel overgaat, zou dus ook bij den Doop het in dubiis abstine, d. i. onthoud u in twijfelachtige gevallen van alle handeling, in volle kracht gelden.

Zoodra de gecensureerde op de teekenen van boete en berouw weer werd aangenomen, zou de Doop van het kind volgen moeten.

Of ook, bleek zijn berouw niet, en werd dientengevolge de ban over hem uitgesproken, zoo zou de Doop moeten geweigerd worden.

En eindelijk werd de gebannene weer opgenomen, zoo zou daags daarna de heilige Doop aan zijn kind kunnen bediend worden.

Bij het volgen van deze gedragslijn zou er vastheid en consequentie in het stelsel liggen, ' en zou ongetwijfeld veel onzalig misbruik zijn afgesneden.

Een als «geloovige" erkende heeft tweeërlei recht in zake de heilige Sacramenten, voor zichzelven recht op het Avondmaal, en voor zijn kind recht op den Doop.

Vervalt nu het ééne recht, dan vervalt daardoor feitelijk ook het andere.

Wie zelf niet ten Avondmaal mag gaan, heeft ook voor zijn kind geen recht op den Doop.

Het ééne recht staat of valt met het andere.

Tot het Avondmaal komt men, in zijn qualiteit van geloovige, en alleen in dezelfde qualiteit heeft men recht op den Doop van zijn kind.

Is door tucht de qualiteit van »geloovige" geschorst of betwist, dan is daarmee tevens betwist of geschorst elk recht op het Sacrament, dat uitsluitend op die qualiteit rust.

Intusschen is de practijk van onze kerken een vcelszins andere geweest, en is er oorzaak na te gaan, wat de kerken bewoog van deze vaste, consequente, en zoo vanzelf zich teekenende lijn af te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tuoht en Doop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's