Uit de Ders.
Ook ditmaal is het schrijven van Ds, Gispen in de Bazuin een te ernstig stuk, om het aan onze lezers te onthouden.
Zelfs het te herlezen zal u niet berouwen.
Zelfs het te herlezen zal u niet berouwen. Het is van dezen inhoud:
In het boek van Job, Cap. i ; 6, lezen we: »Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den Heere te stellen, dat de Satan ook in het midden van hen kwam."
Menigmaal heb ik van deze voorstelling uit de engelenwereld gebruik hooren maken en toespelingen vernomen op de ervaring van de kinderen Gods, uit de menschen, en op deze wereld.
Zoo is het in vroeger jaren in een gezelschap van vrome menschen wel eens gebeurd, dat eene vijandige vrouw of dochter, onderwijl er gebeden werd, koffie ging malen zoo hard ze kon. Men beschouwde dit dan als een komen van den duivel onder de kinderen Gods.
Of wanneer in eene openbare godsdienstoefening iets gebeurde, dat den lachlust opwekte of venvarring veroorzaakte, dan kwam Satan ook in het midden, als de kinderen Gods zich voor den Heere stelden.
Deze beweringen zijn uitingen van een oprecht geloof aan het Woord Gods, hetwelk leert, dat wij den strijd hebben niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de bovenaardsche machten, de geestelijke boosheden in de lucht, en dat de duivel, do wederpartijder van God en van de kinderen Gods, rondom ons gaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden.
Zoo is de gansche geschiedenis der kerk van Christus een geschiedenis van den strgd, dien de Heere God in het paradijs heeft aangekondigd, tusschen het vrouwenzaad en het slangenzaad. En wat we in onze dagen beleven van broedertwisten met al den aankleve van dien, wat is het anders dan een komen van Satan onder de kinderen Gods, die zich voor den Heere stellen?
Dit zeg ik natuurlijk met het oog op het feit, niet met het oog op personen.
Het feit dat er is broedertwist, verdeeldheid, scheuring, misverstand met al de gaven die daarin liggen, in dit feit zien we een komen van den Satan onder de kinderen Gods.
Neem b. v. de beproeving, waarin thans de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag verkeert. Wie bij de oppervlakte der quaesties staan blijft, meent alles te kunnen verklaren "uit de omstandigheid, dat Prof. de Savornin Lohman niet een blinde volgeling van Prof. Kuyper wil zijn, maar zijne zelfstandigheid wil handhaven tegenover den man, die door het volk buiten de maat wordt vereerd en gehoorzaamd, alsof hij een heilige Vader ware, in Roomschen zin. Of omgekeerd, dat alles zich laat verklaren uit den adeldom van den professor in de rechten, en uit zijn weerzin tegen het sturen in democratische richting.
Het beleedigende, dat voor de beide Hoogleeraren in deze beschouwing ligt, schijnt men niet te gevoelen.
En nu wil ik niet ontkennen, dat er van deze dingen iets onderloopt, want Hoogleeraren zijn ook maar menschen; maar voor die opvatting zou toch alleen grond zijn, zoo b. v. de beide Hoogleeraren tot ééne faculteit behoorden; beiden theologie of beiden de rechten doceerden. Dan zou er een rangstrijd kunnen ontstaan, of een twist over punten, het eigen vak betreffende.
Doch nu is het anders. Nu raken de geschillen den grondslag en het doel der geheele Universiteit. Niet zelden begrijpen onze tegenstanders, hetgeen wij beoogen en doen beter dan onze vrienden. Zoo heeft indertijd Prof. A. Pierson in de Vrijt Universiteit, ongeveer gelijk opgericht met een soortgelijke inrichting te Rome voor de studie der werken van Thomas Aquino, een belichaming gezien van de Gereformeerde gedachte, van het Calvinisme als doctrine, als wetenschap, als stelsel, — kerk, staat, maatschappij, het geheele leven omvattend; eene poging, om van de Calvinistische levensbeschouwing weder kracht en invloed te doen uitgaan voor hef nationale leven.
In de kringen der tegenstanders schijnt dit veel beter begrepen te zijn dan onder de vrienden zelven. En vandaar het vreemde verschijnsel, dat vroeger reeds twee Hoogleeraren de Vrije Universiteit verlaten hebben wegens afwijking bij Prof. Kuyper van de Calvinistische beginselen in verband met het kerkelijk conflict, en nu weder een Hoogleeraar heengaat, wegens het drijven van Prof. Kuyper, om zelfs in het staatsrecht de Calvinistische, of Gereformeerde, beginselen door te zetten en te systematiseeren.
De een zegt: Kuyper is niet Gereformeerd. De ander: Kuyper wil het Gereformeerde zelfs doordrijven tot in het staatsrecht toe. En het gevolg is, dat juist datgene geschiedt, wat de tallooze tegenstanders van de Gereformeerde leer en geheel de Gereformeerde levensopvatting wenschen, dat geschieden moge, namelijk de verzwakking van eene Inrichting voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag, die mettertijd kracht en invloed zou kunnen krijgen op den gang der zaken, beide in staat en kerk in Nederland.
Dat is alleen de zaak, die Satan interesseert, en ter oorzake hiervan komt hij in het midden van de kinderen Gods, als deze vergaderd zijn voor het aangezicht des Heeren.
En in het kerkelijke leven hetzelfde verschijnsel. »Ook het doleeren was niet uit God — maar uit Kuyper." Zoo leest men nog in de Vaderlander van 19 October 1.1.
En ofschoon deze Manicheïstische leer geen nieuwe leer is, maar eene zeer oude en eene leer, die wij hebben hooren verkondigen, jaren voor dezen, doch dan niet toegepast op Kuyper en de doleerenden, maar op de Cock en de afscheiding, is het toch een nieuw verschijnsel, dat in onze Gereformeerde kerken zelven niet zelden eene dergelijke leer wordt uitgesproken. En van buiten af wordt er onophoudelijk op gewezen, dat wij, arme Afgescheidenen van '34, in de fuik zijn geloopen, in de doleerende fuik, en dat we nu, hoe we ook tegenspartelen, ons als vischjes moeten laten kerven en braden en '— verslinden.
En omgekeerd wordt weder het gevoel der doleerenden geprikkeld met de bewering, dat ze door Dr. Kuyper toch maar mooi zijn beetgenomen. Zij zouden niet afscheiden, ze wilden niet afscheiden en zie — nu zijn ze precies, wat ze steeds verklaard hebben, dat ze niet wilden zijn: Afgescheidenen, vereenigd met de separatisten van '34, in de luik geloopen, de afgescheiden luik. en anders niet.
Het gevolg is: onderlinge verwarring, allerlei kleingeestige twistingen en krakeelingen. Juist datgene wat Satan bedoelt: Christus te treffen en te bestrijden in zijn lichaam op aarde. Uit de gevolgen blijkt het dan voor ons menschen, dat de Satan is gekomen in het midden van de kinderen Gods, als deze zich voor het aangezicht des Heeren stelden.
Dit is het fijne puntje geraakt.
Bij verreweg de meesten gelukt het Satan, om te maken, dat zij er niets van merken, als hij druk bezig is, om te ondermijnen wat voor de eere Gods gesticht werd.
Zoo dikwijls overkomt het ons zelfs, dat we er niets van merken, als hij aan dit heilloos werk bezig is in ons eigen hart.
Dat Satan ook nu weer zijn onheilig spel speelt, is duidelijk.
En daarom zij herhaald, wat we reeds zoo telkens schreven: Laat de gebeden zich vermenigvuldigen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895
De Heraut | 4 Pagina's