GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST]

Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijnen sciiouder; en men noemt zijnen naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst. Jesaia 9:5.

Een Kindeke is u ia de Kribbe van Betiileiiem gegeven, een Kind des menschen is u geboren.

Waartoe dit ?

Waarom versclieen Immanuël niet op eenmaal in volwassen gestalte ? Wat was het, dat de Zone Gods zich tot in de hulp behoevendheid, tot in de machteloosheid van het Kindeke aan de moederborst, ja, tot in de verborgenheid van het nog ongeboren Kindeke vernietigen moest ? En op die vraag antwoordt Christus' kerk met eenstemmig belijden, dat hierin het oordeel over uw ontvangenis en uw geboorte ging. Tot achter uw geboorte, ja, tot in uw ontvangenis slingert zich de wortelvezel van het zondig bederf om uw menschelijk aanzijn, en daarom moest tot in dien diepstliggenden aanvang van uwe menschelijke existentie hij, die u ten Heiland zijn zou, ingaan.

Op de vraag: »Wat nut u de heilige ontvangenis en geboorte van Christus ? " geeft de Heidelberger dan ook dit volkomen juiste, veel te weinig ingedachte, en toch zoo vertroostende antwoord: »Dat hij met zijn onschuld uw zonde waarin gij ontvangen en geboren sijt, voor Gods aangezicht bedekt."

Zoo is dan het mysterie van Bethlehem alleen voor i> het volk dat in duisternis zif', éa.t de diepe schaduw der erfzonde, als een donkere nacht, uit eigen geboorte en ontvangenis over zich voelt komen; en dat hieronder het meest benauwd is en zucht, dat het kwaad in onze natuur zelf huist, en dat er tot in onzen eersten aanvang, ja, tot in onze ontvangenis, geen vingerbreed en geen schreef is, waarin de zonde ons niet vóór was, om ons bestaan zelf als mensch in zonde voor God in te wikkelen.

En wie dit hu beseft, en door die bange donkerheid zich gedrukt gevoelt, voor dien is te Bethlehem een Licht opgegaan in de duisternis. Want dat ^ Kindeke ons géooreia" spreekt van een redding die het gif tot in ons eigen kindzijn naspeurt. Dat Kindeke van den Heiligen Geest ontvangen, draagt tot achter onze eigen ontvangenis het heil onzes Gods.

En nu wordt dit Kindeke met vijf namen, rijk van inhoud, genoemd. Over het volk dat de duisternis kent, gaat een »groot Licht" op, en hij, in wien dat licht verschijnt, heet Wonderlijk, heet Raad, heet Sterke God, heet Vader der eeuwigheid, en Vredevorst.

Om u dat Wonderlijk te doen verstaan wijst de profeet u op Israels historie onder Gideon. Niet om Gideon, maar overmits in Israels strijd en leed en uitredding zinbeeldig de worsteling en het lijden en de verlossing van al 's Heeren volk geteekend ligt.

Ook over Israël hing toen de wolk der duisternis. Midian had onder Israël gemoord, gewoed, geplunderd, en er was niemand die uit Midians hand verlossen kon.

Immers alleen door zwaard tegen zwaard, door speer tegen speer, door pijl tegen pijl te keeren scheen verlossing uit Midians hand mogelijk. En zie, toen elk benauwde in Israël de verlossing van het kruisen van het zwaard verwachtte, schonk God toen ongedacht en onverwacht redding door kruiken die men stuksloeg en door fakkels, waarmee Gideons mannen zwaaiden.

Dat nu was Wonderlijk. Als het van het zwaard, druipende van bloed, gewacht wordt, en het komt van een kruik die ge stuk stoot.

Dan gaat het tegen alle denken in, en het komt door hetgeen waarop niemand gedacht had. En zoo nu ook heet dit ïKindekc ons geboren, allereerst Wonderlijk, omdat het heil niet kwam in den weg, waarop een ieder die naar verlossing smachtte, gehoopt had, maar van een kant, waarheen geen oog getuurd had. Gij hadt het van de wijzen der wereld; van de denkers der eeuw, van de edelen der volken gewacht, en nu, zie op dat Kindeke. Dat is uw Immanuël, Dat Kindeke in de windselen, daarin is al uw heil.

Het Wonderlijke is er als de natuur het moet opgeven; als der dingen loop machte loos blijkt; als er uit ons menschelijk bestaan, uit ons menschelijk geslacht, en uit allen schat die in de menschheid schuilt, geen hulpe kan voortkomen; en als dan toch buiten natuur-en menschelijke kracht om, die hulpe u toekomt van uw God.

Üit zijn wondere genade, door zijn almachtigheid !

Ditzelfde nu wordt u nog nader ontvouwd in dien tweeden naam van : Raad.

Raad komt er, als in gemeenschappelijken nood, zij die saam onder druk of angst gebogen gaan, raad plegen, raad uitdenken, raad schaffen.

Of ook, er komt raad in nood, als op het hachelijk oogenblik een wijze onder de kinderen der menschen zijn stem verheft, en raad aan de radeloozen geeft.

En zoo ook had men in dezen gemeenschappelijken nood der zonde op raad gepeinsd en op raad gezonnen. Ieder voor zichzelf en velen saam. En keer op keer was onder allerlei volk en onder allerlei hemelstreek een wijze opgestaan, om raad aan de kinderen der menschen te geven, en zijn raad bij hen aan te dringen.

Ook daar toch, waar geen diepere kennisse van zonde noch zelfs een vermoeden van doemschuld of verdorvenheid aanwezig was, beving desniettemin de volken een algemeen besef van heimwee naar gelukkiger toestand, naar een ontkomen aan de inzinking van onze menschelijke kracht. En dan kwamen er wetgevers en wijzen, zedenleeraars en rechters, opvoeders en leiders der geesten, die elk hun verzinning, hun redmiddel, hun raad aandroegen.

Wijsheid noemden ze dat, maar een wijsheid die telkens weer verdwaasd werd.

De zonde school te diep in het merg onzer ziele, en geen raad die die diepte niet peilde kon bestaan.

Maar ziehier nu dit Kindeke, dat aller raad beschamen komt, en in hetwelk de gansch eenige raad ter behoudenis, de cenig reddende raad in uw zielsnood belichaamd voor u ligt.

Hier is de Raad, en die Raad verwezenlijkt, die Raad uitgevoerd, en in dien Raad de profetie van een behoudenis, die in geen komenden nood u verlegen laat, en die Raad blijken zal tot aan, tot over dood en graf, ja, tot in alle eeuwigheid.

Ook hier dus weer dezelfde tegenstelling.

Was het in den naam Wonderlijk de almacht van de hulpe Gods die reddend te midden van de volstrekte hulpeloosheid uwer menschelijke natu ir nederdaalt, hier is het de Wijsheid Gods die heerlijk afschittert tegenover de verdwazing van al uw menschelijk beramen.

Bij u de radeloosheid, uit Hem de Raad die u behoudt.

En daarom aan dien Raad voor u geen deel, en door dien Raad ook voor u geen uitkomst, of ge moet de hand op den mond durven leggen, en de wijsheid der wereld verachten durven, om in geen ander te roemen dan in hem, die ons van God tot wijsheid eerst, en pas daarna, en als zoodanig, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en tot volkomen verlossing gegeven is.

Dat Kindeke »Wonderlijk", waarin de Raad ter behoudenis vleesch werd, heet daarom in de derde plaats: Sterke God, want het uitdenken van raad is niet genoeg, die raad moet ook verwezenlijkt; en de strijd, de worsteling daartoe vereischt, is ontzettend.

En waar ge nu deswege, ook na het beluisteren van dien hemelschen raad, angstvallig vragen zoudt: > Maar wie zal ons dat goede doen zien"? daar komt de Schrift u voor, en noemt u den derden naam van dat Kindeke. Hij is Sterke God, of liever nog, .gelijk er letterlijk staat: God-held.

Bang zijn de machten, die tegen u op dringen; angstig om aan te zien de machten die tegen u overstaan. Dat merkt wel de onnadenkende niet, want de »poorten der helle, " zijn met het bloote oog niet te zien. Maar wie geestelijk licht ontving, en bij het schijnen van dat licht begint te ontdekken, wat er op den achtergrond, in de donkere verte als booze onheilspellende macht naar ons toe komt sluipen, ons belaagt, en het op ons verderf en onzen eeuwigen ondergang toelegt, die huivert bij het indenken. Want ge noemt ze wel als holle klanken: Satan, zonde en wereld; maar wie er mede te doen kreeg, weet wel beter dat het geen holle klanken zijn, maar drie geweldige, sluipende machten, die u bij de keel grijpen eer ge het weet en uw hart vergiftigen eer ge er op bedacht zijt.

Tegen die drie zielverdervende machten is dan ook geworsteld zoolang er zondeleed op aarde het hart heeft gekweld, en heimwee naar vrijer, reiner leven in het menschenhart gekend is.

Gestreden en geworteld in de eenzame verborgenheid en op de markt des levens, door mannen en vrouwen, door ouden en jongen, door Joden die Jehova kenden, en door Heidenen die God zochten in hun afgod.

Want wel gaf de groote massa willig aan de zonde toe. Maar toch is er altijd en overal een kleine schare geweest, waren er altoos enkele reuzengestalten op geestelijk gebied, in wie de gemeene gratie zich bijzonderlijk verheerlijkte, en die oproeiden tegen den stroom van dartelheid en zingenot, om weer den ernst des levens te grijpen.

Maar duurzaam gebaat had het niet.

Ten slotte was de sterkste bezweken, en de beste weer verzwolgen in den stroom.

Heldenmoed uit onze natuur, sterkte uit ons menschelijk aanzijn, kon geen duurzame overwinning behalen, omdat de grond zelf waarop men worstelde onder de voeten wegzonk, en geen gebroken menschelijke kracht tegen den sterken Satan bestand was.

Doch ziehier nu dit Kindeke! In dat Kindeke schuilt de geestelijke Nimrod, die als een geweldig held voor den Heere zal zijn.

Dat Kindeke zal eens strijden gelijk geen kind des menschen ooit streed. Dat Kindeke zal worstelen met Satan gelijk geen zondaar ooit geworsteld heeft. En hem zal noch Satan, noch zonde noch wereld overmannen kunnen, omdat hij en hij alleen is niet maar de mensch\if^ót, maar de Godheld, die voor zijn Goddelijke overmacht alle vijand Gods en der menschen zal doen bukken.

Wonderlijk, Raad, maar ook: Sterke God, en daarom uw machteloosheid om uzelven te behouden door zijn alles-vermogende behoudenis in het klaarste licht gesteld.

Als ik zwak ben, dan is hij in mij.

En alleen wie ziende op dien Sterken God afziet van alle eigen machteloos pogen, wordt heerlijk door dien Sterken God gered.

»Vader der eeuwigheid" is Immanuëls vierde naam. Een naam die natuurlijk niet aanduidt dat de eeuwigheid zelf uit den Zoon zou zijn. De Schrift toch leert duidelijk dat alle dingen zijn uit den Vader en door den Zoon.

Dit »Vader der eeuwigheid" doelt op iets geheel anders. Het staat tegenover de ontzettende macht die de zonde in^ den Tijd bezit.

De zonde heeft zich niet alleen in ons hart genesteld, maar ook in ons verleden en in het verleden van ons geslacht. Ze heeft haar steunsel gezocht in de gewoonten die de Tijd geijkt, in de zeden die de Tijd gevestigd, in de instellingen die de Tijd in het leven geroepen, in de meeningen en denkbeelden waaraan de Tijd ingang geschonken heeft.

Zoo is er uit den Tijd een zondige macht opgekomen in de traditie, een macht die loodzwaar drukt, en waaraan geen kind des menschen zich anders dan door in overspannen waanzin te vervallen, geheel onworstelen kan.

Die vreesHjke macht van het verleden werkt na in uw consciëntie, in het kwaad gerucht dat men u nahoudt, in lichaamskracht die gebroken, in goed dat verloren is.

Ja, zelfs tot in uw persoon, tot in uw ziel en'lichaam wist die booze macht van het verleden zich vast te zetten, in erfelijke kwalen, in erfelijke zondige karaktertrekken, in erfschuld en erfverdeifenis.

o, Kondt ge opeens dat verleden, al wat achter u ligt, en tot zelfs uit verre geslachten in u nawerkt, van u afschudden, ge zoudt u op eenmaal als vrij en verlost gevoelen.

Maar dat kunt ge niet.

Als met koperen ketenen ligt dat verleden aan uw voeten gebonden, en gij kunt geen stap zetten op den weg, zonder het met u te sleepen.

Maar ziehier nu dat Kindeke 1 Over dat Kindeke Immanuël heeft de Tijd geen macht. Neen hij beheerscht dien Tijd met de majesteit waarvan het Goddelijk leven de eeuwigheid in zich draagt.

Hij gaat achter den Tijd en achter den aanvang van de stof kens der aarde terug, en als eens de Tijd voleind zal zijn, en voor het laatst alle uurwerk zal zijn afgeloopen, zal hij nog eeuwig in zichzelven zijn.

En daarom is er bij hem hulpe ook tegen de booze macht van den Tijd, tegen den ontzettenden druk van het verleden, en evenzoo tegen den angst voor de toekomst.

Als de ïVader der eeuwigheid" omsluit hij den Tijd van achteren en van voren, en wie hem kennen, en dat Kindeke bezitten mag, is ook van de tirannie der erfelijkheden, van 'het juk der traditie, van de plage van het verleden, van de heerschappij der jongste oogenblikken verlost.

Eindelijk dat Kindeke heet Vredevorst, de tegenstelling van Salomo als vorst des vredes tegenover David als den strijdenden held.

De vorst die oorloogt, om te oorlogen, verteert het goed en het bloed van zijn volk, en waadt door een stroom van bloed en tranen tot roem en eere.

In de dagen van David was het volk dan ook hard gedrukt en verteerde het. zijn levenskracht in bestendigen krijg.

Maar heel anders werd het onder Salomo's regeering, toen al het volk ruste had, en teerde op den buit, en nederzat onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom.

Toen niet meer de vorst, die den schat zijns volks opteerde, maar de koning vol majesteit, die uit zijn rijken schat uitdeelde en al het volk dat tot zijn rijk behoorde, zegenen kon tot in lengte van dagen.

En zoo nu is het ook met dit wondere Kindeke.

Ook voor Immanuël de worsteling, maar een strijd waarin niet het volk zijn bloed voor hem, maar hij voor dat volk zijn eigen hartebloed vergiet. En zoo ook hij onze Salomo, die al den buit bezit, al den schat zijns lijdens verwierf, en nu leeft als Vredevorst om ons te zegenen, om ons met zijn schat te verrijken, en ons weelde der ziel te doen genieten uit den buit dien hij op Satan veroverde.

Voor ons de aanwijzing, dat niet wij hem iets moeten pogen toe te brengen, maar dat hij het alles ons toebrengt, en dat zelfs onze beste werken, nooit zijn buit verrijken kunnen, maar uit zijn onmetelijken buit voor ons genomen en ons toebedeeld zijn.

Dit vijftal heerlijke namen. Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der ceuzvigkeid, Vredevorst is alzoo niets dan de bundel stralen, waarin de rijkdom van Immanuëls innerlijk wezen en de vrucht van zijn werk uitstraalt.

Die vijf heerlijke namen, én uit de ervaring der eigen ziel, én uit de volheid zijner glorie kennen is: Hem kennen en de kracht zijner opstanding.

Het is, staande voor de Kribbe van Bethlehem, de beteekenis van »dat Kindeke dat ons gegeven is" verstaan.

En hierin nu is het kind van God vanzelf dagelijks bezig. Van die oneindige volheid van Immanuël verstaat hij nog slechts zulk een klein stukske, vooral» zulk een klein stukske met proefondervindelijke zielservaring, dat het zijn dagelijksche bede blijft, om telkens iets meer van dien schat die in zijn Heiland ligt te kennen.

Wie alleen als weer het Kerstfeest nabij is, zich met voorliefde in die wereld van hemelsche gedachten verzinkt, moge »het geklank des Konings" van verre gehoord hebben, dorpelwachter aan het paleis van dien Koning werd hij nog niet.

Maar dit heeft het Kerstfeest wel, dat het de gedachten van s' Heeren volk weer verzamelt, en weer sterker op Immanuël richt. Het Kerstfeest verwijt u met genezende, wijl beschamende, kracht, dat ge anders zoo jammerlijk weinig met uw ziel en zinnen bij Immanuël verkeerdet. Het dwingt u, om door saamtrekking van uw inwendig leven in de aanschouwing van het Kindeke dat geboren werd, iets althans van wat verzuitnd werd, in te halen. En ook het vermaant u, om niet weer straks.

als het Kerstfeest is uitgeluid, zoo verre van hem af te dwalen met uw hart.

En dat doel nu bereikt het 'Kerstfeest niet, zoo ge enkel aan de kribbe hecht en staart op die windselen. Die heerlijke kracht gaat dan eerst naar u uit, zoo ge met uw zoekend zielsoog in den rijkdom, in de alles te bovengaande beteekenis van dat Kindeke indringt, en niet zijn deugden nasprcekt uit uw heugenis, maar ze weergeeft uit de ervaring die ge er zelf van ondcrvondt in uw eigen hart.

De Christus is zoo veelszins verlaten van de volken die hij eens zegende. Hij is zoo schreiend droef vergeten van duizenden en tienduizenden, die hij met zijn Doop gedoopt heeft.

o, Laat dan althans onder zijn volk dat hem nog kent en nog belijden mag, weer iets van de eerste liefde voor Immanuël opwaken.

De zondaarsliefde uit het verzoende hart is de eenige offerande die hem behagen kan.

Laat voor dien heiligen geur dan ook uit uw innerlijk leven de wierook en de mirre worden nedergelegd op zijn altaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's