Den hemel en de aarde.
In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Gen. I: i.
Beide in het eerste vers en in het slotwoord der Heilige Schrift ligt een geheele wereld van gedachten besloten, en zelfs mag gezegd, dat het - iKom^ Heere Jezus.'" aan het eind op het sGoti schiep den hemel en de aarde" in Gen. I : I terugslaat.
Daaruit dat God beide, én den hemel én de aarde schiep, volgt rechtstreeks dat hemel en aarde bijeenhooren; en daarom kon op deze aarde, nu ze van den hemel gescheiden is, de openbaring geen andere ruste vinden, dan in de bede: »Kom, Heere Jezus", kom uit dien hemel weer naar de aarde, om nogmaals, en dan voor eeuwig die aarde weer met den hemel te verbinden. En al wat in de Heilige Schrift tusschen haar eerste vers en haar slotbede ligt, profeteert op die slotbede een Goddelijk Amen der verhooring.
Zoo ligt dus geheel de Schrift tusschen dat woord ter opening en dat woord ten besluite van de Openbaring ingeschakeld, ingevat en ingelijst.
Het getuigenis vol majesteit, »dat God den hemel en de aarde geschapen heeft", is de bron waaruit al de verdere inhoud der Schrift vanzelf volgt. Het is het uitgangspunt voor geheel de reeks van openbaringen die straks volgen zal. Het is de grondtoon voor het lied der eere dat Gode om zijn Scheppingswerk wordt toegezongen.
En omgekeerd is de bede: sKom, Heere Jezus, ja kom haastelijk!" evenzoo het natuurlijke rustpunt, waarop heel de openbaring Gods tnoest uitloopen.
In elk samenhangend geheel is niet alleen een punt, waarvan men uitgaat^ maar ook een punt, waarbij men uitkomt. Een punt van waaruit men mikt, en een ander punt waarop gemikt wordt. En dit laatste is nu voor de Openbaring Gods in de Heilige Schrift: te bewerken, dat uit het hart der herboren, der verloste, der weer geheiligde menschheid als met een stemme veler wateren het zielsverlangen opklimme, niet alleen naar dehereeniging van hemel en aarde, omdat God beide schiep, maar ook naar de hereeniging van hemel en aarde door den Christus Gods, omdat juist heel de openbaring ons op dien Christus heenwijst als op den eenigen naam. onder den hemel op deze aarde gegeven, om de klove die beide nog vaneen scheidt, te dempen.
We zouden dan ook vrij de beste taaikenners, de vaardigste schrijvers, de diepste denkers, de scherpzinnigste wijsgeeren, en de meest gewijde en gezalfde Godgeleerden durven tarten en uitdagen, om in vijf woorden een vers voor het hootd der Heilige Schrift uit te denken en neer te schrijven, dat rijker van inhoud, juister van keus, meer alles in zich sluitend, scherper belijnd, en in zijn wijze van uitdrukking plechtiger en voller van majesteit ware, dan dat wondere woord, waarmee thans feitelijk de Bijbel begint: In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
Feitelijk zijn dat maar vijf woorden, want in het Hebreeuwsch wordt in den beginne uitgedrukt door het ééne woord Brcschith. Metterdaad zijn het alzoo slechts vijf gedachten, vijf denkbeelden, vijf begrippen die u hier toespreken. Er is een God. Er was een begin. Er was een scheppen. En de vrucht en uitkomst van dat scheppen was niet één ding, maar twee dingen. Er ontstond een hemel en een aarde.
En nu hebt ge niets meer dan dat ééne vers noodig, om regelrecht uw beginsel, uw geloof, uw overtuiging, uw wereldbeschouwing, wanneer ge tegen het ongeloof overstaat, op alle manier tegen te staan.
Tegeh den Godloochenaar belijdt ge, dat er een God is, en dat die God leeft.
Tegenover den Pantheïst, dat er een begin was, waarin God schiep.
Tegenover den Materialist, dat er niet alleen een aarde is, maar ook een hemel, en zelfs die hemel eerst.
Tegenover den Spiritualist houdt ge met alle goed-Gereformeerden staande, dat niet enkel die hemel, maar ook die aarde Gods schepping is.
En eindelijk tegenover een iegelijk, die met onzen zondigen toestand, en de daaruit ontstane scheiding van hemel en aarde vrede wil nemen, komt ge op grond van Gen. i : i op voor de waarheid, dat hemel en aarde door God als één saamhangend geheel zijn geschapen, dat ze alzoo beide organisch bijeenhooren, en dat ge daarom geen ruste liu%t noch moogt vinden dan in de wederkomst van > dien Middelaar tusschen aarde en hemel, " die alleen machtig is beide weer voor eeuwig saam te verbinden.
Zoo dingt Goddelijke eenvoud, majesteit en glorie hier met wondere volledigheid en juiste uitdrukkingswijze naar den eerepalm, om die vijf woorden uit Gen. i : i tot het rijkste, schoonste hoofd te stempelen, dat als opschrift boven de ingangspoorte der Openbaring staan kon.
Het is het stuk der vier grondonderscheidipgen, die geheel onze existentie beheerschen.
Ten eerste de grondonderscheiding tusschen de eeuwigheid en den tijd.
Ten tweede de grondonderscheiding tusschen God en de wereld.
Ten derde de grondonderscheiding tuschen het scheppend werk Gods en het werktuiglijk werk der menschen.
En eindelijk ten vierde de grondonderscheiding tusschen den hemel en de aarde.
Houd nu die vier grondonderscheidingen vast, en er is orde in allen chaos van uw denken en belijden, ge ziet zich zuivere, juiste rechte paden ontsluiten voor uw voet.
En omgekeerd tegenover die vier grondonderscheidingen staat evenzoo de eenheid, de samenhangj die het alles in juiste evenredigheid saamverbmdt.
Zeker, tijd en eeuwigheid zijn onderscieiden, maar het is uit de eeuwigheid Gods ésAéttijd voortkwam, en het is in den oceaan dierzelfde eeuwigheid, dat de stroom van den tijd eens weer terugvloeit.
terugvloeit. God en de wereld zijn niet één. Tot in het diepst van haar wezen is de wereld van God onderscheiden. En toch zijn God en wereld hierin saam verbonden, dat de wereld zijn werk is, en dat Hij de wereld schiep.
Gods werk en 's menschen werk vallen in beginsel uiteen. God schept, geen mensch kan scheppen. Maar; ook zoo zijn Gods werk en 's menschen werk toch daarin weer saim verbonden, dat geen mensch ooit anders werken kan, dan met en uit de krachten dier natuur, die |God'Ivoorj [ons besteld en God voor ons geschapen heeft.
En zoo nu ook slaan hemel en aarde zeer stellig tegenover elkander, en dat wel met een tegenstelling die door de zonde en den vloek nog zoo oneindig verscherpt is. Maar nochtans blijft het vaststaan dat God beide saam, dat God beide als een geheel schiep. En zoo blijft de hemel om de aarde roepen, en kan er op aarde geen vrede zijn, tenzij de aarde roepe om dien hemel, die naar eisch van Gods schepping bij haar hoort.
Zelfs de bestaansreden, de roeping en de maatstaf voor Christus' kerk is rechtstreeks uit dat eerste vers der Heilige Schrift af te leiden.
Vreemd werd het gevonden toen een Gereformeerd prediker voor ettelijke jaren, een Dienaar des Woords bevestigend, dat Gen. i : i tot: tekstwoord koos.
Wat ter wereld, zoo vroeg men, heeft nu de Dienst des Woords met de schepping van hemel en aarde uitstaande?
En toch kost het weinig moeite, dat zeer stellig en ernstig verband^^terstond^en helder in te zien.
Of strekt niet alle Dienst des Woords, en strekte niet heel het optreden van den Christus hier op aarde juist, om aan de kinderen der menschen, die in de dingen der aarde zouden opgaan, te herinneren dat'l^er nog een|hemel^s, , het^jhunfin te prenten, dat in rangorde die hemel zelfs nog voor de aarde gaat, en mocht het zijn, hen van en uit die aarde voor den hemel te winnen ? Is het niet alzoo dat de kerk van Christus op kleine schaal ons reeds nu een kring van leven op aarde toont, waarin de verzoening en hereeniging van deze zondige aarde met den heiligen hemel weer is tot stand gekomen ?
Kan en mag ontkend, dat juist de Gereformeerde belijdenis de prediking doet uitgaan, dat de hemel niet eerst moet gezocht, "als we deze aarde verlaten zullen, maar dat hemel en aarde nu reeds, te midden van het leven op aarde, daarom haar eenheid in ons hart moeten bezitten, omdat God hemel, en aarde als één samenhangend geheel geschapen heeft, en wij niet scheiden mogen wat God vereenigd heeft.
Ja, is het niet alzoo, dat juist daarin dat God hemel en aarde geschapen heeft, ook het uitgangspunt ligt van onze Gereformeerde belijdenis, dat deswege ook de kracht van herscheppende genade alleen van God, en niet van menschen, kan uitgaan?
Tot zelfs in uw eigen persoonlijk leven gaat die majestueuse prediking van dat eerste vers, dat aan het hoofd van gansch de Heilige Schrift staat, door.
Hoe diep en ver ge toch in de dagen uwer jeugd u terugdenkt, ja, aan u zelven denkt, gelijk ge eens bewusteloos schier ruste genoot, liggende aan uw moeders borst, ja, tot achter uw geboorte teruggaat, en met David u indenkt in den tijd, toen in uwer moeders buik uw beenderen en zenuwen en aderen als een kunstig borduursel geweven werden, ten slotte stiet toch ook gij op een: In den beginne, toen gij, die er eerst niet waart, ontstondt, en uw aanzijn, uw existentie, uw bestaan als kind en mensch een aanvang nam.
Zoo was het dus ook voor u schepping; want al naamt ge aan, dat uw stoffelijk wezen zich uit uw ouders liet verklaren, stellig is dit niet zoo met uw geest, met uw persooii, |met'ijUW ik, met het denkend en wetend wezen in uw ziel.
Te dien opzichte was er schepping óók van u, en zijt ge in uw Reigen persoon even wonderbaar ontstaan als heel de wereld om en buiten u.
Gods scheppingsproduct zijt ook gij.
En waar ge in u zelven altoos weer die tegenstelling vindt tusschen uw inwendig en uw uitwendig wezen, tusschen geest en stof, tusschen ziel en lichaam, is het dan niet alzoo, dat ge in uw eigen wezen diezelfde onderscheiding en dienzelfden samenhang vindt, als Gen. i : i belijdt van hemel en aarde?
In uw ziel een lichtstraal als van hemelschen glans.
In uw lichaam tot zelfs het stof der aarde opgenomen.
Met een vonk van hemelsch vuur in de ziel, maar naar uw lichaam stof uit stof van de aarde.
Zoo is het dan het: »In den beginne sehiep God den hemel en de aarde, " tot in uw eigen wezen, tot in uw eigen persoon, tot in uw eigen existentie als mensch, met Goddelijke wijsheid naverteld, of wilt ge, is bij u en aan u in het klein herhaald wat eens de oqrsprong aller dingen was.
En is dit zoo, wat anders zegt «dan dit gegetuigenis u, dan dat gij zelf, lettende op uw begin, gedachtig ook aan uw einde zult wezen; dat ge aan God uw oorsprong en aanzijn dan kende, dien God zult toebehooren. Hem dienen als uw Souverein en Koning; en dat ge op deze aarde, maar in verband ook met den hemel geschapen, die beide, naar het door God gestelde evenwicht, in heel uw existentie tot hun recht zult doen komen.
Om Gods wil de dingen op aarde niet ver waarloozen noch gering achten.
Maar ook om Gods wil, bij alle aardsche ding, den band met den hemel doen trekken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1897
De Heraut | 4 Pagina's