GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Populaire Exegese.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Populaire Exegese.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De uitgever D. Donner zond ons twee populaire commentaren tegelijk toe, de ééne over den Eersten Corintherbrief, de tweede over den brief aan de Filippenzen, niet van één, maar van twee auteurs, die over den Filippenserbrief van den Zendingsdirector Ds. Donner, die over den Eersten Corintherbrief van Ds.Van|Andel.

En niet alleen dat beide commentaren te gelijker tijd het licht zagen, maar ook hierin zijn ze één, dat ze beide op den titel verklaren populair bedoeld te zijn, en ten dienste der gemeente te zijn bearbeid.

Alleen is er dit kleine verschil, dat Ds. Donner zijn commentaar schreef voor de gemeente. Ds. Van Andcl zijn uitlegging stuurt aan de gemeente.

Schijnbaar een nietigheid, en toch een verschil dat duidelijk het uiteenloopende van de bewerking kenmerkt.

Ds. Donner richt zich niet tot de gemeente, maar zorgt voor haar, en maakt haar ten behoeve gereed, wat men zou kunnen noemen een breede paraphrase, die als van woord tot_ woord niets doet dan den zin uitleggen.

Ds. Van Andel daarentegen, minder flegmatisch, meer sanguïaisch van aard, richt zich tot de gemeente zelve, en geeft ook wel uitlegging, maar toch meer door telkens den gedachtenkring te teekeiien, die bij hemzelven door de lezing is opgewekt, en die üU als toelichting bij het woord komt, om den zin van dat woord als vanzelf te laten spreken.

Naar den regel van het variis iüodts bene fit, is uit beide gelijkelijk proffijt te trekken. Donner is praecieser, Van Andel is rijker, soms weelderig. Zoo zelfs dat als Donner een volgend maal r Corinthen, en Van Andel den Filippenserbrief, elk op hun eigenaardige manier behandelden, geen van beiden overtollig wérk zou doen.

Nergens maait de één den ander het gras voor de voeten weg. Veeleer puren ze, over hetzelfde korenveld strijkend, elk voor zich op zijn wijs honig uit een korenbloem, die de ander staan liet.

We zijn daarom voor beide studiën dankbaar, en bevelen ze van harte aan ons kerkelijk publiek aan.

Toch beelde niemand zich in, dat onze Gereformeerde kerken op den duur met deze populaire uitleggingen volstaan kunnen.

Wat komen moet is de wetenschappelijke exegese, opdat onze kerken niet langer ongemerkt uit den Duitschen arbeid te veel elementen in zich opnemen, die bij den levensstandaard van onze Belijdenis niet passen.

Wilt ge intusschen van beide commentaren een proeve, lees dan eerst wat Van Andel over I Cor. 13:3 o. m. zegt.

Wat is dan dese liefde \ 't Is eene gezindheid, die on3 van nature niet eigen is, maar eerst dan in ons komt, als God haar van zich in ons doet overgaan. Liefde heeft God tot bron; zijne liefde is het geheim en de kracht onzer liefde. Zij is nawerking van zijne liefde 5 want zij bestaat in een innerlijk welgevallen aan-den broeder, geboren uit het geloof, dat God een welgevallen aan hem heeft. Zoo volgt deze liefde Gods liefde op den voet. Zij verklaart zich niet uit 's broeders karakter of gave, en evenmin uit zijne liefde tot ons. Immers is Gods liefde tot hem niet uit soortgelijke dingen geboren ? Hoe zou onze Hefde dan op zijne liefde gelijken, als wij slechts liefhadden wat ons liefde afdwingt ? Liefde, , die zich uit het beminde voorwerp verklaart, is menschelijk. Zulk cene liefde is vriendschap, en zal eens het loon en de vrucht der liefde zijn, als deze haren arbeid ten volle verricht, en over alles, wat haar in den weg stond, gezegenpraald heeft, maar ook slechts loon en vrucht. De liefde zelve is vrucht des geloofs; in het licht des geloofs, dat God den broeder heeft bemind, wordt zij geboren. Hij heeft mij aan de gemeente gegeven, meer zelfs dan mij, want Hij gaf haar zijnen Zoon, en Hij gaf haar zijnen Geest; zal ik mijzelven dan aan mijne broederen onthouden ? Ziedaar de gevoelens der liefde in redeneering omgezet. Omdat God liefheeft, heeft de liefhebbende lief; dat geeft aan zijne liefde een heilig karakter en zet haar een eeuwigen duur bij; dat is hefde in God. Het geloof zet onzen broeder in onze schatting zulk eene waarde bij, dat wij zijne gemeenschap zoeken, om met verloochening en opoffering van ons zelven, hem van dienste te zijn, of wij eenigs-«ins mochten medewerken om Gods heilsraad over hem tot zijne vervulling te brengen.

Wie zoo liefheeft, zeker hij heeft vreugde aan zijne gaven, dat hij in tongen spreken of de verborgenheden der wetenschap verklaren kan, , niet om zijns ^elfs wil echter, maar om üijn _ broeders wil, dat hij wat heeft om dezen te dienen. Zoo hij offers brengt, hij brengt ze niet aan zijnen roem of aan. zijn belang, maar aan den broeder, gedachtig dat hij zichzelven niet onthouden mag aan eenen, wien God niets minder dan zichzelven, en met zichzelven alle schepselen en dingen gaf. Wie zoo liefheeft, is waarlijk iets; door de gaven toch mogen wij Gods v/erktuig worden, eerst door de liefde worden wij zijn beeld. Door haar worden wij eens gcestes met God en leven wij zijn leven mede; want God is liefde. Zóo een zal zijn loon niet missen; nooit toch nemen wij ons eigen belang beter waar, dan door het voor den broeder te offeren. ZoöT'eel levens wordt de Hefhebbende rijker, als hij broeders heeft liefgehad, en voot de offers die hij gebracht heeft, ontvangt hij niets minder dan een koninkrijk terug. Liever zonder gaven dan zonder liefde — dat niemand zich ruste gunne, vóór hij dit van harte nazeggen kan. Liefde is het eenig onbedriegelijk kenteeken, dat wij uit den dood des vleeschelijken, zelfzuchtigen aanzijns tot het ware, Goddelijke leven ingegaan zijn. Maar wie zal jsoo met God liefhebben ? Ach! wij zijn zoo diep gezonken, dat het ons van nature onmogelijk is Hef te hebben, enkel omdat God hef heeft. Geen gebod brengt die liefde in het hart; dat doet God alleen. En daardoor bereidt Hij ons hart tot de liefde, dat Hij er uit wegneemt, wat het hef hebben in den weg staat, te weten den lust aan ons zslven. Hij geeft den mensch oogen om zichzelven te bezien, en dat is genoeg om den lust aan onszelven te dooden; want dan ziet de mensch zooveel kwaads en kleins aan zich, dat hij ophoudt, om alles als middel voor zich te willen. Openbaart God zich dan tevens aan ons als degene, die aan zulkeen zichzelven gaf, zie dan gevoelen wij ons schuldig aan Hem, om met al wat wij zijn. Hem en zijne kinderen te dienen. Maar eer ook niet. God alleen kan beminnen, vóór Hij bemind is; wij moeten van Hem bemind zijn, eer wij de zijnen kunnen beminnen. Onze liefde is er slechts door zijn liefde.

En leg hier nu naast wat Donner schrijft over Filipp, 2 ; 5, 6 v. v.

Woorden wekken, maar voorbeeldenltrekfeen, zóó verstond het ook de apostel. Heeft hij de geloovigen in de vorige verzen met vele bewegelijke woorden tot ootmoed en zelfverloochening vermaand, in deze Verzen gaat hij tot meerderen aandrang over hen te wijzen op het eenige en groote voorbeeld van hun Heer en Hoofd, Jezus Christus, in zijne diepe en voorbeeldelooze vrijwülige vernedering, en op zijne uitnemende verhooging, als het loon op zijne vernedering, waartoe God, de Vader, Hem verheven had i »W ant dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus was."

Dat gevoelen, " die gezindheid > zij in u, " worde gevonden in u, geloovigen, »h e t-Welk Ook iü Christus Jezus was." Dat is: gelijkt hierin op Hem, Die u zulk een treffend exempel van zelfverzaking en ootmoed nagelaten heeft; als Hij Zichzelven niet behaagd heeft, thaar 2ich om uwentwille van de hoogste heerlijkheid tot den staat der diepste vernedering is afgedaald; immers Hij werd om uwentwille arm, daar Hij rijk was.

De apostel noemt hier onzen Zaligmaker »J é z il s C li r i s t il s", ëfi fliet den Zoon. Hij spreekt hier alzoo over Hem niet in het afgetrokkene naar zijne Goddelijke natuur alleen, maar over den persoon des Middelaars, in Wien de Goddelijke en de menschelijke natuur in de eenheid van zijn persoon voor eeuwig op het nauwst vereenigd zijui

Als zoodanig getuigt hjj van Hem wat Hij was en deed vóór zijne menschwotdiag, en wie Hij werd en wat Hy gedaan heeft na zijne mensekwordttig.

Hij zegt dan van onzen Heiland vóór zijne menschwording, vóór zijne 'aanneming van de gestaltenis eens dienstknechts, dat Hij toen in de gestaltenis Gods was.

Het Grieksche woord, dat hier voor gestaltenis, en Marki 16:12, waar het nog eenmaal voorkomt, voor gedaante vertaald is, duidt den vorm, het voorkomen van iemand. Kn waar het hier van Christus Tezus gebezigd wordt, wijst het op zijne öoddclijke heerlijkheid en ftlajesteitj die Hij als de Zone Gods bij-den Vader had eer de wereld werd< Maar gelijk onze kantteekenaren, Calvijn en alle féchtzinnige Sf.hriftverklaarders zeggen, wordt met dit woord ook zijn Goddelijk wezen en bestaan aangeduid, omdat zonder hetzelve geëne W a f e Goddelijke majesteit en heerlijkheid wezen kan, en deze ook bij niemand kunnen zijn, dan bij den waarachtigen God, Jes. 42 : 8.

Dit blijkt dan ook onfrederlegbaar uit de woorden die de apostel er aan toevoegt: dat Hij »geenen roof geacht heeft Gode even gel ij kte zij n."

Die woorden zouden geen zin hebben, indien zij niet beteekende, dat de Zoon hetzelfde wezen met den Vader en den Heiligen Geest deelde, en dezelfde heerlijkheid en rtiajesteit deelachtig wasi En die heerlijkheid en majesteit van het Goddelijk Wezen is zóó waarlijk zijn eigendom, dat. Hij in de gestaltenis Gods zijnde, geenen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn.

Dat »geenen roof geacht heeft" is eene ongemeen stefke, ongev^ofle uitdrukking; eigenlijk staat geen s daad van roof'geacht heeft. Hij achtte het geene daad van ropf Gode even gelijk te zijn.

Wat men rooft, dat eigent men zich onrechtmatig en onrechtvaardig toe, is geen wettig eigendom. Volgens eenige uitleggers «inspeelt de apostel op hetgeen satan den eersten menschen leugenachtig verzekerde: sgiilieden zult als God wezen, "

Alzoo had de Zoon, als de eigen en natuurlijke Zoon van God, zijn seven gelijk zijn aan God" niet als eenen roof te achten; in zijne wezenseenheid met den Vader behoorde Hem de heerlijkheid en majesteit, gelijk den Vader, Hij kon verklaren: Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven, " Joh, 5:26, en 10:3e: ik en de Vader zijn één, " en de apostel noemt Hem »het beeld des onzienlijken Gods, " en »het afschijnsel zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, " Col, 1:15; Hebr, i : 3.

Maar wij vragen : Waarom gebruikt de apostel hier die ongewone uitdrukking, die wij nergens elders in de Schrift aantreffen ? Zou hij met die uitdrukking zinspelen, gelijk wij zeiden, dat enkele uitleggers meenen, op den leugen van satan in het paradijs: jgijlieden zult als God wezen ? ' Dit dunkt ons te ver gezocht te zijn.

Ons komt het voor, dat wij de reden voor die uitdrukking te zoeken hebben in de voorafgaande vermaning. De apostel vermaant daar tegen eene gewaande, eene geroofde zelfverheffing en verhooging dergenen, die zichzelven uitnemender achtten dan andereu, en alleen op hunne eigene belangen, eer en aanzien zagen en niet op hetgeen der anderen was.

Hiertegen nu stelt hij het gevoelen, de gezindheid, die in Christus Jezus was, en vergelijkt alzoo het meerdere met het mindere: Hij, Christus Jezus, was in waarheid zoo groot en hoog, waarin Hij niemand Zich gelijk had, dat Hij Gode even gelijk was, en toch vernietigde en vernederde Ilij Zichzelven ter wille zijner geloovigen; en zij, die door Hem verlosten geloovigen, verhieven zich op hunne geroofde schijngrootheid boven hunne mede geloovigen. Zoo het gebruik van deze ongewone uitdrukking verklaard, bezigt haar de apostel niet alleen om Christus Jezus te doen kennen als den waarachtigen God en het eeuwige leven, maar is zij tegelijk bij uitnemendheid gepast, om de hoögen van stature in de gemeente van Filippi op het diepste te beschamen en te verootmoedigen, opdat zij het eenige en schoone voorbeeld van Christus Jezus mogen volgen, en in hen het gevoelen zij, dat ook in Hem was.

Ex ungue leonem.

In dien tweeërlei uiteenloopendea exegetischen tint staan beide ^commentaren tegenover elkander, en vuUca ze juist daardoor elkander aan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Populaire Exegese.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's