GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XX.

Thans de vraag, of de schoonheidseisch voor de bedienende personen, in de vergadering der geloovigen eetz atnbtskleed vordert.

Ook op dit punt heerscht veel misverstand.

Kónden nu nog plotseling in hun kleederdracht voor ons verschijnen de bedienaren des Woords, uit de kerken van Efeze en Colosse, of van Athene en Rome, zoo zou ons volk ongetwijfeld den indruk krijgen, dat men meer met pastoors dan met predikanten te doen had. Zelfs zouden we er volstrekt niet voor durven instaan, dat destijds niet menig opziener zijn dienst vervuld heeft, in wat men thans wel noemt „een wit hemd."

Stellig zou men er niet één ontmoeten met steek, bef en mantel, en al evenmin in wat men thans noemt rok, open vest en witte das.

De zaak is namelijk deze, dat in de dagen der apostelen, de burgerlijke Grieksche en Romeinsche kleederdracht, wat het grondtype aangaat, veel meer geleek op de kleederdracht der Roomsche geestelijkheid, dan op onze manier van zich te kleeden. Het ambtsgewaad, dat door de Roomsche kerk is voorgeschreven, is dan ook geen spiksplinternieuwe uitvinding, maar een kleederdracht, die, wat het grondtype betreft, ten deele is overgenomen uit den toenmaligen tijd, , een type dat slechts nader uitgewerkt en voor het doel gepast is gemaakt. Evenzoo staat het met het togale gewaad.

In het begin der i6de eeuw was de toga de gewone dracht voor gestudeerde personen. Ook die toga was van Romeinsche herkomst, en de geleerden van die dagen, die deels van kerkelijke herkomst waren, deels pleitbezorgers der renaissance, deden niets ongewoons, toen ze in dat half kerkelijk, half classiek gewaad zich bij hun onderwijs en op straat vertoonden.

Aan het eind der middeleeuwen had iedere stand een eigen kleeding.

De ridders golfden in zwierig satijn en fluweel, of kraakten in hun pantsieren. Elk gilde had een eigen dracht, waarin de aard van het gilde uitkwam. De landlieden droegen in de onderscheiden provinciën en steden een eigen kostuum, schier zelfs in elke stad en in elk dorp verschillend. Hoe onze kooplieden en schutters zich uitdosten, weet ieder die hun kloeke figuren In het Rijksmuseum bewonderd heeft.

In die dagen kon het daarom niet anders, of ook de kerk, ook de academie moest in eigen kleeding uitkomen. Men kon geen generaal toilet dragen, eenvoudig omdat er nog geen generale kleederdracht bestond.

Het was nog de zomertuin met gevarieerd groen en allerlei gekleurd gebloemte, en we waren nog niet in de herfstperiode ingegaan, die het alles eentonig dompelen zou in één matten tooi van dof, vaal blad.

Toen nu de Reformatie opkwam, en de bedienaren van den godsdienst uiteraard het kostuum der Roomsche kerk niet meer dragen konden, lag het voor de hand, dat men het geleerde kostuum koos ; niet om een geleerden schijn aan te nemen, maar omdat het 't naaste lag. Al onze Hervormers, en eerste predikers zien we dan ook op hun portretten in dat destijds gebruikelijk kostuum afgebeeld. Ge kunt u de figuren van Luther en Calvijn bijna niet zonder die toga denken. Die toga was toen echter geen predikantskostuum, geen kerkelijke tabberd, maar een heel gewone kleeding gelijk elk gestudeerd persoon die dragen kon, en droeg. Dat nu nog de rechters en de hoogleeraren gelijk soort kleed dragen, is dan ook niets dan nawerking van vroeger verleden. Alleen maar, wat toen de gewone kleeding voor al zulke klassen geworden was, is later bij tegenstelling, ambtskosiuMm geworden, en zoo zijn er nu drie soorten toga's, professorentoga's, rechterstoga's en predikantstoga's, elk met een verschillenden snit, en onderscheiden in de bef.

Oorspronkelijk niet als ambtsgewaad bedoeld, is op die manier ook de toga voor rechters enz. allengs ambtsgewaad geworden.

Uit de Gereformeerde kerken is intusschen ook die toga allengs verdwenen, toen dat stuk kleeding verdween uit den gewonen kring.

Men droeg het zoolang de gestudeerden in het gemeen het droegen, maar ook men gaf het prijs, toen het van onze straten verdween. Iets wat toont, dat de toga in onze Gereformeerde kerken oorspronkelijk nooit ambtskostuum geweest is.

Als tweede type kwam toen de rok met steek, bef, mantel, korte broek en gespen op de wreef, gelijk de ouden van dagen in dit kostuum nog zich de oude predikanten herinneren, en g"elijk het min of meer in gelijken vorm door Beets geteekend is in de oud-Amsterdamsche groef bidders.

Dit tweede kostuum was intusschen evenmin oorspronkelijk. Het was niet anders dan het ten hove aangenomen kostuum, nadat de zwaarder toga eerst luchtig om de schouders was opgeslagen, en ten slotte saamgerimpeld was in een smalle strook laken, die afhing langs den rug.

Dat hofkostuum drong toen als hoog deftig kostuum in onze steden door, en toen hebben ook de predikanten, allerminst om een ambtskostuum te hebben, maar alleen om deftig gekleed te gaan, ook weer dit model nagevolgd, en ze zijn het blijven dragen, ook toen het uit de burgermaat-schappij verdween.

Zoomin als de „toga in de i6e eeuw is dus de „steek" als zoodanig ooit officieel ambtskostuum onder ons geweest. Beide typen werden overgenomen uit het gewone leven, en bleven een tijdlang hangen in de kerk, omdat men het oude kostuum deftiger vond dan de nieuwe vondsten der mode.

Wie zich op een afgelegen dorp thans nog inbeeldt, dat „de steek voor den dominee" toch het heusche, echte en heilige teeken van zijn waardigheid was, vergist zich dus evenzoo als wie aan de toga als ambtsgewaad eenige waarde hecht.

Als ambtsgewaad is de toga min of meer door de Haagsche Synode ingevoerd, maar zoomin in de toga als in de vroegere steek zit iets markants, of ook maar iets symbolisch.

Een stands-of ambtskostuum moet iets uitdrukken. Het ambt moet er in spreken. Men moet er zonder navraag het bedrijf of den stand in herkennen. Het moet oprechtheid zijn in de kleedij

Aan de vroegere smeden, slagers, bierbrouwers, timmerlieden en zooveel meer, zag men toen wat ze waren. Niet heeren met hooge hoeden en sterk geheupte lange jassen, maar een sprekend gewaad, dat paste bij de behoefte van het bedrijf, en waarin de geaardheid van het bedrijf naar buiten trad.

Die uitdrukking kan rechtstreeks expressief, of symbolisch zijn, maar altoos moet er taal in het ambtskleed wezen. Het mag nooit zijn een verzojinen kostuum, dat men zoo overeengekomen is.

En in dien eenig goeden zin nu genomen is nóch de steek nóch de toga de uitdrukking van het ambt van Opzieners, en zoo mag gezegd dat beide kleederdrachten nóch historisch, nóch expressief, nóch symbolisch ook maar van verre op den naam van ambtskostuum aanspraak kunnen maken.

herkennings-Was het dan misschien een kostuum .•"

Immers men weet, hoe een bepaald kostuum ook dezen tweeden dienst kan bedoelen.

Soldaten steekt men in een bepaalde uniform, om ze op verren afstand te kunnen herkennen en onderscheiden. Anders zou vriend en vijand geheel dooreenloopen. De uniform is bij den militair ook een sierlijkheid, er ligt ook zekere uitdrukking in, maar toch de hoofdzaak is, dat men op zekeren afstand elkaar herkennen kan.

Dienzelfden dienst doet het kostuum ook bij koetsiers en palfreniers, en zoo ook bij allerlei ondergeschikte bedienden, bij conducteurs, brievenbestellers, politieagenten enz. En ook dit heeft geen andere bedoeling, dan dat wie aan den trein, of bij den tram, of bij de omnibus iets te vragen of te bestellen heeft, terstond zien zou tot welke personen hij zich had te wenden. Anders zou men den één na den ander moeten aanspreken en vragen : Is u het ook} — maar nu, dank zij de uniform, ziet ieder terstond : Dat is de conducteur.

Ook in de kerken trad als zoodanig het kostuum op voor de kosters of de plaatsbewaarders, opdat ieder die het gebouw binnenkwam en een plaats begeerde, terstond weten zou, tot wien hij zich te wenden had.

Is nu in dien zin de steek of de toga ooit kostuum geweest.'

Was het op een dorp noodig den predikant zulk een onderscheidingsteeken te

geven, alsof zonder dat niet ieder zou geweten hebben : Dat is de dominee ! En in een groote stad, wie bekreunde zich er daar om, of onder de duizenden voorbijgangers ook hier en daar een predikant voorbijging?

Het gaf een eindeloos hoed en pet afnemen, bij tochtig weer niet dan schadelijk voor de gezondheid van fijngevoelige naturen.

En al moge er nu hier en daar een enkel prediker geweest zijn, die aan dwangvoorstellingen van ambtshoogheid leed, en daarom zulk paradeeren met toga of steek voor streelend hield, toch zou men den stand van predikant in zijn eer tasten, indien men het voorstelde, als ware dat de gewone liefhebberij geweest.

We meenen dan ook niet te ver te gaan, zoo we het bestaan van een ambtskostuum, hetzij ter uitdrukking van het ambt, hetzij als herkenningsteeken, in onze Gereformeerde kerken, beslist ontkennen, en staande houden, dat het tweeërlei type van kostuum dat een tijdlang in gebruik was, zonder ambtelijke bedoeling, alleen om een deftig gewaad te hebben, uit het gewone leven was overgenomen, en stand hield nadat het uit het gewone leven reeds weer verdwenen was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's