GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

WEDER OP REIS.

VII.

Maar de knaap toonde geen den minsten lust tot terugkeeren. „Dat nooit", riep hij opspringend, en terwijl hij smeekend tot den ridder opzag, liet hij er op volgen: „Laat mij met u trekken. Ik vrees niet voor honger en ongemak!"

„Sta op!" sprak de ridder, „uw verzoek is toegestaan. Maar neem nu eerst een goed ontbijt, want gij zult wel honger hebben, daar ge uw avondeten hebt verslapen. „Doch", voegde hij er ernstig bij, „gij hebt nog niet gebeden. Men moet den dag niet zonder gebed beginnen."

De knaap zette zich neder, en zei halfluid een gebed op, dat hij tehuis had geleerd en waarin de twaalf geloofsartikelen, maar ook een groet aan Maria voorkwamen. Want in dien tijd waren waarheid en dwaling nog in de kerk dooreen gemengd, al was de Heere ook reeds begonnen zijn dorschvloer te doorzuiveren. Toch kon de jongen niet nalaten, toen zijn gebed geëindigd was, eenigzins verbaasd den ridder aan te staren, vooral wijl deze zeer eerbiedig, toen de ander aan de geloofsartikelen begon, die mee had uitgesproken. Bij edellieden was 't zeldzaam, dat zij iemand tot vroomheid vermaanden. Doch deze ridder scheen het zeer noodig te vinden, dat men Gode in alles de eer Zijns naams gaf.

Toen het gebed geëindigd was, sprak hij tot zijn jongen reisgenoot:

„Verzuim het bidden nooit. Als gij van de menschen verlaten wordt en eigen schuld u drukt, zijt ge dan nog niet van God verlaten."

Opnieuw ontving de knaap een diepen indruk. Hoe vreemd, dat een forsche krijgsman zoo sprak. In zijn vaderlijk huis had de jonge edelknaap meestal gehoord: „Bidden is goed voor monniken, de ridderlijke man moet strijden en jagen." Maar deze heer was geen monnik, zou zelfs zijn jongen vriend bewaren het te worden; het scheen een wakker held en toch bad hij; hoe vreemd! 't Ging onzen jongen vriend als velen in onzen tijd, die meenen dat bidden een bewijs is van

vrees en angst, en dat wie moed heeft 't wel laten kan. Doch dit is een zeer dwaze gedachte.

Want ten eerste begrijpt wie zoo denkt niet wat bidden is, en ten tweede is het beter uit de vrees tot God te roepen en verlost te worden, dan maar te doen alsof er geen reden was tot vreezen, en daarom ook maar niet te bidden. Allen hebben gezondigd, en zijn afgeweken, en daarom hebben ze ook allen alle reden om te vreezen. En als we nu tot God gaan, die van alle vrees verlost, doen we zeer wijs. Als het water bij nacht door den dijk breekt, kan ik mij wel in mijn bed omkeeren en weer gaan slapen, zeggende: Wat gaat mij dat water aan! Maar dan zal ik ook in dat water omkomen.

Intusschen waren de man en de vrouw des huizes, door Hans uit den slaap gewekt, in 't vertrek gekomen. De vrouw zette een stevig ontbijt klaar, dat voor een deel den nacht in de ovenkachel had doorgebracht, om recht smakelijk te worden. Nu zett'en allen zich aan tafel; de gasten tastten snel en met goeden eetlust toe, en toen, gesterkt door de spijs, besteeg de ridder zijn paard, nadat hij een goudstuk op de tafel had gelegd.

Terwijl Hans zich gereed maakte, 't voorbeeld van zijn meester te volgen, trad de molenaar op hem toe, en reikte hem 't goudstuk over:

„Neem dit terug voor uw heer, " sprak hij. „ik zou mij schamen, als wij ons voor het weinige dat we hem konden aanbieden, lieten betalen. En nu goede reis!"

„Misschien kan mijn heer, als het God behaagt, u eens nog beter loonen, " antwoordde Hans, terwijl hij den molenaar de hand reikte. Toen zette hij zich te paard en nam den knaap achterop, terwijl de vrouw sprak: „Zorg toch goed voor dat jonkheertje; ik denk altijd aan mijn eigen zoon, die ook ver van hier is."

Nu gaf de ridder, die reeds met ongeduld wachtte, het echtpaar een laatsten groet, en reed toen ijlings voort, door de twee anderen gevolgd. Terwijl de ruiters snel voorwaarts spoedden, oogden de molenaar en zijn vrouw hen nog na, terwijl allerlei gedachten bij hen opkwamen, wie zij toch wel hadden geherbergd, want zelfs van Hans wisten zij volstrekt niet recht wie hij vi^as.

„'t Is zeker, dat zij uit het Wurtembergsche komen, en naar den Rijn gaan, " sprak de vrouw. „Wie weet of er niet daar ginds in het Neckardal slag is geleverd. Maar zouden dit nu ruiters van den Schwabischen Bond of van den hertog zijn."

„Ik weet het niet, " zei de molenaar, „maar misschien hooren we het wel. 't Was in elk geval een flink heer, met zijn ronden kroeskop. Zijn gelijke ziet men maar zelden."

„Ja, " hernam de vrouw, „voor zulke oogen zou men haast bang worden. Maar als hij met den jonker sprak, keek hij heel vriendelijk. En toch gaat die hem niets aan, en heeft hij hem onderweg ergens gevonden, zooals mij de rijknecht vertelde."

„Hoor me eens aan!" riep de molenaar, een weinig knorrig, „gij vrouwen weet toch iedereen aan 't praten te krijgen. Tegen mij heeft die knecht geen woord over zijn heer of over dien knaap gekikt, 't Staat hem mooi!"

De ruiters waren inmiddels uit het gezicht verdwenen, en de oude lieden gingen naar binnen. Zoo snel de paarden draven konden, werd door den ridder en zijn gezellen de tocht voortgezet. Tegen den middag kwamen zij aan vlak en open land; in de verte lag de breede Rijn

voor hen, waarheen ze nu snel afdaalden, begeerig om nog vóór den duister, die reeds vroeg viel, hun doel te bereiken. Dicht aan de rivier stond het veerhuis, dat zij binnentraden, doch er was niemand dan een klein meisje. Zij vertelde, dat vader met de veerschuit juist mee was, en eerst over een uur kon terug wezen.

Men had daar eenigszins op gerekend. De ruiters zaten af en gingen het huis binnen, waar bier en brood te verkrijgen was, een verkwikkende hartsterking na dien langen rit. Inmiddels trad nog iemand binnen, wiens kleeding hem aanstonds deed kennen als een priester. Deze zette zich neder, haalde een boekje uit zijn zak, en begon te lezen.

CORRESPONDENTIE.

Ds. P. E. te G. — J. N. te Gm. in een volgend nr.

T. J. de P. te B. We zullen ons best doen u te helpen.

C. S. te M. 't Is nu in orde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's