GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GROOTMOEDIGE VORST.

XXII.

Het jaar 1530 was aangebroken. In den herfst van dat jaar vinden we bij Marburg in Hessen, op een adelijke burgt, een aantal heeren bijeen. Een hunner is een jong man, van een fier en krachtig voorkomen. Hij zit in een fraaien leunstoel; twee lijfwachten staan achter hem. De andere heeren staan, of hebben zetels aan een tafel ingenomen. De eerbied, dien allen den jongen man bewijzen, duidt op een hoogen rang. 't Was dan ook geen ander dan Philip, de landgraaf van Hessen, dien we daar zien, de vorst die zich in een regeering van 55 jaarden schoonen naam van den Grootmoedige verwerven zal. Hij behoort tot de niet vele edelen, die het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid boven alles zoeken, en ook hij heeft ervaren dat wie zulks doen, hoog of laag, de vijandschap der wereld ondervinden, maar tevens het kostelijke van op den Heere God te bouwen.

De heeren die zich bij hem bevinden zijn afgevaardigden der vrije Zurichsche steden Bern en Zurich en der vrije rijksstad Straatsburg. Zij zijn gekomen om met den Hessischen vorst een verbond te sluiten, en daar waren goede redenen voor.

In Duitschland zag het er toen treurig uit, gelijk meer 't geval is, althans naar het uitwendige, wanneer licht en duisternis strijden om den voorrang. De Hervorming begon zich overal baan te breken, doch tegelijk begon de felle tegenstand dien het pausdom bood. De leer der schuldverzoening uit genade, om niet, was der Roomsche kerk een doorn in 't vleesch, en zoo kon 't niet anders of er moest strijd ontstaan. De Heere Jezus zelf heeft gezegd: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard.

Nu had de jonge landgraaf Philip zich reeds op zijn 20e jaar beslist verklaard v.oor de Hervorming, die hij ook trouw is gebleven zijn leven lang, spijt allen tegenstand en gevaar. Zoo had hij dan ook met veel kracht er voor geijverd, dat de gezuiverde leer in zijn staten werd gepredikt, en het Woord Gods alom werd gebracht, 't Gevolg daarvan was, dat de Roomsche kerk in Hessen geheel haar macht verloor, maar ook, dat dejonge landgraaf vijanden kreeg, die hem later hun haat zouden doen gevoelen. Voorloopig echter had men in Duitschland iets anders te doen, vooral toen de Boerenkrijg uitbrak waarvan ik u-sprak. Ook landgraaf Philip nam daaraan deel, door tegen de opstandige boeren van Thuringen op te trekken. Evenals zijn vriend Dr. Luther keurde hij het opzet der boeren beslist af.

Om zich te sterken tegen de vijanden die hem en de waarheid bedreigden, sloot onze landgraaf een verbond met den keurvorst van Saksen, het land waar Luther woonde en werkte. Doch Philip begreep zeer goed, dat alle vorsten ter wereld en alle legers ten slotte onmachtig zijn de gemeente des Heeren staande te houden, en de Heere God haar niet leidt door veldheeren, maar door herders en leeraars. Om die te vormen stichtte hij te Marburg een Evangelische hoogeschool, wat zeker zeer juist gezien was.

Doch er was nog een andere vijand dan die te Rome, welke de kerken der Hervorming bedreigde, namelijk onderlinge twist. In West-Duitschland waren velen de Gereformeerde leer toegedaan, zooals dan ook van daar de Heidelbergsche Cathechismus is gekomen, die nog in ons land algemeen wordt gebruikt. In Midden-Duitschland en verder echter, hielden de Hervormden zich meer aan Luthers leer, die op ettelijke punten met de Gereformeerde verschilde. Nu zou het goed geweest zijn, zoo men, gelijk b. v. Calvijn Luther deed, elkaar als broeders was blijven beschouwen, ondanks zekere verschillen. Doch 't liep gansch anders: de twisten werden heviger en eindelijk meende de .landgraaf er zich mee te moeten inlaten. Hij had een jaar vóór den tijd straks genoemd een aantal Luthersche godgeleerden en een aantal Gereformeerde uitgenoodigd tot een samenkomst te Marburg, ten einde de onderlinge geschillen en verschillen te bespreken. Doch 't liep op niets uit, wijl geen der partijen kon of wou toegeven. Dit nu was in zeker opzicht begrijpelijk, maar heel verkeerd was dat men voortaan zoo fel en rheftig tegenover elkaar stond. Veel zou ik u daarvan kunnen vertellen, doch dit eene is genoeg. Te Wittenberg liet iemand op den gevel van zijn huis beitelen: „'s Heeren Woord en Luthers schrift, zijn voor den paus en Calvijn vergift."

Was het den landgraaf niet gelukt vrede te stichten tusschen hen, die wel beschouwd zonen van 't zelfde huis waren, nog veel minder kwam het tot een schikking tusschen de pausgezinden en de Protestanten, zooals ze weldra genoemd werden. Wel beproefde men op de Rijksdag te Spiers en toen op dien te Augsburg een geschikten weg te vinden, die voortaan ware in te slaan, doch vergeefs. De haat tegen de Hervorming en de prediking der rechtvaardiging door het geloof was te groot. Doch landgraaf Philip week geen voet achteruit en verklaarde rondweg: „Ik wil liever land en volk verliezen dan afstand doen van 't woord Gods."

Reeds toen kon men voorzien, dat eerlang het zwaard zou worden getrokken, hoe sterk Luther daar ook tegen was. Rome, de keizer, de Roomsche vorsten alles haatte de Hervorming, en zou dit doen blijken.

AAN VRAGERS.

Onze lezer F. van W. te H. doet eenaantal vragen tegelijk. Beantwoorden we hier de eerste die luidt:

Op welken grond waren de Stadhouder Willem IV en zijne nakomelingen Prinsen van Oranje, daar toch met Willem III het geslacht van Willem van Oranje uitgestorven was?

Wel zijn deze uit het geslacht van Jan van Nassau, maar die was toch geen Oranje. En waarom is dan met Koning Willem III het Oranjehuis in de mannelijke lijn wèl uitgestorven?

Het prinsdom Oranje lag, zooals men weet, in Frankrijk, en werd geërfd door Prins Willem I, die er werd opgevolgd door zijn nazaten tot en met Willem III, die in 1702 stierf. Deze laatste echter heeft er nooit geregeerd, wijl Frankrijk 't prinsdom bezet had. Na Willems dood werd het bij Frankrijk gevoegd.

't Nageslacht van graaf Jan, broeder van Willem I, maakte toen aanspraak op het prinsdom, krachtens erfrecht; 't zelfde deed de Koning van Pruisen, 't Geschil tusschen Pruisen en de Friesche stadhouders duurde voort tot ongeveer 't midden der vorige eeuw. 't Slot was, dat de prinsen uit het Friesche stamhuis (Nassau-Dietz) den titel aannam van prinsen van Oranje-Nassau. Die titel kwam hun bij erfenis toe, en ook waren zij van moederszijde afstammelingen der prinsen van Oranje, gelijk de Koningen van Pruisen. Dit zij in 't kort genoeg. We gaven trouwens pas een stukske, dat tot nader opheldering kan dienen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's