GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Van verre mijn gedachten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Van verre mijn gedachten.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij weet mijn zitten en mijn opstaan ; Gij verstaat van verre mijne gedachten. ï'salm 139 : 2.

Als David tot God zegt: „Gij verstaat van verre mijn gedachten, " beduidt dit niet, dat God ver van hem af, in den hemel is, en nu uit de verte bespiedt en ziet, - wat David denkt en in zijn gedachten omgaat.

Zoo wordt het wel opgevat, maar die opvatting houdt geen steek, en kan niet de ware wezen. Of strekt niet juist heel Psalm 139 om te belijden, dat God geen God van verre is, maar een God die alom-en overal tegenwoordig, het al doorgrondt en doordringt. „Gij bezet mij van achteren en van voren en Gij zet uwe hand op mij. Waar zou ik henengaan voor uwen Geest, en waar zou ik henenvlieden voor uw aangezicht ? Nam ik de vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zou uwe hand mij geleiden, en uwe rechterhand zou mij houden." Altemaal teekening in beeld van een God die onmiddellijk nabij is, en dien we ons geen oogenblik als ver van ons af zijnde denken mogen.

„Gij verstaat van verre mijne gedachten, " moet dus een geheel andere beduidenis hebben, en er op doelen, niet dat God ver van ons is en uit de verte ons bespiedt, maar dat wij ver van onze naderende gedachten zijn, en dat, lang eer wij nog merken, wat gedachten bezig zijn naar ons toe te komen, God ze reeds gezien, doorschouwd en geproefd heeft.

Reeds onze Kantteekenaren hebben die eenig goede verklaring onder het bereik der gemeente gebracht, toen ze schreven: D. i. „Als de gedachten nog verre vari mij zijn, eer ik se zelf bedenk, weet Gij se."

En zoo, dit gevoelt ge, is deze uitspraak met de belijdenis van Gods alomtegenwoordigheid in volmaakte overeenstemming.

Gij zit stil achter de duinen; de gedachten komen nog pas over zee aanwaaien; en daar gij niet overal tegenwoordig zijt, weet ^y dus nog niet wat komt.

Maar God weet het wel, want Hij is tegelijk en op hetzelfde oogenblik op zee waar uw gedachten naderen, en achter de duinen, waar gij nog in argelooze onwetendheid vertoeft.

Doch dan, en hierom juist is dit woord zoo merkwaardig, dan ligt er ook de zielkundige ontdekking voor ons gedachtenlevèn in, dat onze gedachten volstrekt geen nieuwgeboren kinderen van het oogenblik zijn, maar reeds een verleden achter zich hebben, niet dan pas wanneer ze over onze lippen uitgaan, maar zelfs dan reeds als ze ontluiken en haar knop openen in ons bewustzijn.

Nu verstaat een ieder dit ten opzichte van het onderscheid tusschen de nog ingehouden en de reeds uitgesproken gedachte. Telkens toch

komt het in het leven voor, dat ons hoofd vol van iets is, en dat het ons brandt op de tong, maar dat we met alle wilsinspanning ons be dwingen om het niet te zeggen, wijl het onkiesch of onbetamelijk zou zijn.

We weten dus zeer wel, dat „een gedachte" iets is, dat in ons hoofd klaar en gereed kan liggen, hoe en waar weten we niet precies, maar dat er is, en als de grendel maar van de lippen gaat, er uit wipt, en dan overschrijdt in het hoofd van den ander die naar uw woord hoort.

Vooral bij menschen in woede is datteekenachtig. Dan kropt wie boos werd, zijn gedachte eerst op. Het perst in heel zijn wezen. Hij wordt er op het purper-rood af in heel zijn gelaat van. Eindelijk kan hij niet meer, en-het scheldwoord tegen den ander komt er uit. En nauwlijks wipt die gedachte, dat die andere man een „schelm" is, door het giftig woord, in het brein van den ander over, of ook die andere wordt rood, wordt woedend, en ge ziet voor uw oogen, dat er een wezenlijk iets uit dien éénen in den anderen is overgegaan, dat het is, of er een bijtend insect in zijn hersens inkroop, en dat dat iets hem ontzet, beroert en hem zich zelven doet vergeten.

Maar Veel minder leeft in ons het besef van het tweede onderscheid, t. w. dat tusschen de naderende en de reeds aangekomen gedachte, waarop hier de Schrift wijst. Of om het in Schrifttermen uit te drukken, tusschen de gedachte die nog verre van ons is, en de gedachte die ons reeds nabij is gekomen.

Lieden die voor het publiek te schrijven of te spreken hebben, weten wel van dat onderscheid. Dan zweeft wat ze schrijven of zeggen willen, eerst in vage verte, half nevelachtig voor het oog van hun geest, en eerst bij veel nadenkens en na veel overleggens, komen hun gedachten zéér klaar en helder voor hen te staan; en de onbegrijpelijkheid van veel andere sprekers en schrijvers, komt alleen daar vandaan, dat ze gaan spreken of schrijven, voordat ze hun gedachten uit die zwevende verte vlak bij zich hebben gehaald en goed in de oogen hebben gezien. Een wezenlijke plaag voor hun hoorders of lezers.

Ook weten de plannenmakers iets van dat onderscheid tusschen gedachten van verre en gedachten van nabij. Ze hebben dan een denkbeeld, maar zeggen zelven, dat hun gedachten ; w^/«> / rijp zijn, en toeven daarom met de uitvoering. Ze staan, nog besluiteloos.

Maar die gedachtentolken en plannenmakers nu daargelaten, let de gewone mensch haast zoogoed als niet op dat onderscheid, en leeft onder den indruk, alsof zijn gedachten pas in en uit den dop komen op hetzelfde oogenblik, dat hij ze door zijn hoofd voelt vliegen. ^

En tegen die lichtzinnige opvatting nu waarschuwt de. Schrift u.

Zoo is het niet.

Uw gedachten als ze in uw opkomen, zijn reeds lang van verre in aantocht geweest. Ze zijn u van lieverlee genaderd.' En nu pas kwamen ze in uw gezichtsveld. Naamt ge ze in u op. En waren ze als mv gedachten door u herkend.

Dit is een gewichtig stuk der zelfkennis.

Ge zijt een denkend en een willend wezen, en dat denken en willen komt boven den grond uit en teelt gedachten en wilsdaden. Maar om dat te kunnen doen, is het denken en willen reeds lang vooraf onder den grond werkzaam geweest. Ons denken en ons willen heeft een wortel.

Nu is het een kind eigen, om geen wortel te denken. Een jong kind, dat pas ontwaakt, beeldt zich niet anders in, of al die boomen en planten staan daar zoo oj> den bodem. Maar wie verder kwam, en ervaring kreeg, weet beter. Hij weet, dat er nooit vrucht aan boom of plaiit uitkomt, of die vrucht heeft een langen weg afgelegd, en soms maanden over dien weg gedaan, eer ze diep uit den wortel, door den stengel heen, uit den knop als bloesem, en uit den bloesem als vrucht was te voorschijn ge-.komen.

Op het eind van den winter ziet ge nog niets dan dorre takken. De vrucht is nog - verre. Maar God ziet die vrucht reeds van verre, en ziet het hoe ze rustelooos bezig is, om, stengel en tak te naderen.

En zoo nu, zegt de Schrift ü, is het ook in uw verborgen gemoedsleven. Ook daar liggen die zaden van uw gedachten, die straks ontkiemen zullen, reeds voorlang gereed, en zijn bezig zich uit hun omhulsel te werken, en op te schieten, en uw bewustzijn te naderen, maar zonder dat gij er iets van mïrkt.

Ze zijn d.an voor u nog te ver.

Maar God kent ook dan reeds van verre de gedachten, die heimelijk in u opklimmende en u naderende zijn.

Aan uw weten van uzelf gaat (iods weten omtrent uw innerlijk beslaan vooraf.

Ook uw gedachten zijn dus geen losse zandkorrels, die door den trechter van uw bewustzijn glijden, maar uw gedachten hangen onderling saam, ze staan met elkander in verband, de ééne teelt de andere, en alle saam worden ze ontvangen door bezwangering, hetzij uit uw eigen natuur en herinnering en verbeelding, hetzij uit de geestelijke wereld, door goede of kwade engelen, door Satan of door uw God.

Hierin steekt ongetwijfeld een deel van uw rijkdom, want God kan, ongemerkt, het zaad van een denkbeeld in u doen overwaaien, dat langzaam ontkiemend, straks een grootsche, een heerlijke gedachte in u ontluiken doet, die u meesleept, en bekwaamt tot heerlijke dingen voor zijn Koninkrijk.

Zelfs in het stoffelijke zijn ontdekkers en ondernemers soms schatrijk geworden, doordien God hun ongemerkt de kiem van een vindingrijke gedachte in het hoofd had doeii rijpen.

Maar, en dit is het bange, hetgeen van verre aankwam in onze gedachten, kan ook, in bangen zin, doodsgevaarlijk voor onze ziel worden.

Ge kunt als kind reeds een woord hooren, een gesprek opvangen, een daad zien, die, zonder, dat ge het zelf ontwaart, u bezwangert met het zaad van een booze, en onheilige, en Satanische gedachte, en ook dat zaad kan ontkiemen, en straks tot. een macht in u worden, die u benadeelt, u vergiftigt, en u ten slotte verlokt en verleidt tot zware zonde tegen uw God.

Wie dit nu indenkt, zal heel anders met zichzelven, en met anderen omgaan, dan de man die zijn gedachten voor „kinderen van het oogenblik" houdt.

Met zichzelvcn.

Hij toch zal bedenken, dat een boek dat hij leest, een gesprek dat hij houdt, een omgang waaraan hij zich overgeeft, en toestanden waarmee hij in aanraking komt, hem precies evenzoo geestelijk besmetten kunnen, als de aanraking met een besmettelijk kranke zijn bloed.

Hij zal inzien, dat het nog niets zegt, of dit alles hem op het oogenblik geen kwaad doet, want dat voor hem, evenals bij de lichamelijke besmetting, een tijd van incubatie aan het uitbreken der ziekte voorafgaat.

En zoo zal hij waakzaam worden, waakzaam tegen de invloeden die op zijn ziel kunnen uitgaan en mijden hetgeen hij weet dat kwaad is, ook al voelt hij zelf er de booze inwerking nog niet van op zijn denkwereld.

En ook zal hij, bij het uitkomen en voortbrengen van zijn gedachten, scherpe keur houden. Op het oogenblik van dat uitkomen kan er nog heerschappij over onze gedachten door ons worden uitgeoefend. En juist dit is de Christelij ke bedachtzaamheid.

Maar ook zal hij anders verkeeren tnet anderen.

Denk maar wat verschil het met de opvoeding maakt. Of wat zaad van ongeloof, dat veel later pas ontkiemt, kan niet in het hart van mijn kind gestrooid worden, zoo ik het onvoorzichtig in verkeerde omgeving zend of stuur naar een school zonder God. Hoe duidelijk wordt het dan-niet, dat een verkeerd, slecht boek nu reeds in het hart van mijn kind het gif kan druppelen, dat eerst over jaren in zielsbederf zal uitbreken. •

Het is zoo fout, om bij de opvoeding alleen op het oogenblik, en op hetgeen nu reeds in het bewustzijn ontwaakte, te zien; en als men op een kaart kon uitteekenen, hoe het kwaad in het hart en 't hoofd van uw kind ongemerkt inkwam, in stilte ontwikkelde, en toch over jaren pas uitbrak, wat zou menig vader en menige moeder dan niet schrikken van zichzelf, dat ze zoo roekeloos slecht voor hun kind hadden gewaakt en gezorgd.

In dit ongemerkt sluipend naderen van verdervende gedachten, dat toch een feit is, ligt iets zoo angstigs, zulk een macht van Satan.

Maar... en dit is het vertroostende: God verstaat van verre ook die booze, van verre naderende, en eerst langzaam ontkiemende gedachten, en Hij waakt er tegen, met altoos nabij zijnde genade.

En ook, gij kunt voor uw God in het gebed ook het gevaar van die omsluipende gedachtenzonden, van uzelven en van uw kinderen brengen.

Meer nog, boos zaad kan niet in elk hart ontkiemen.

Het ontkiemt niet, als de zielsgrond er ongeschikt voor is.

En zoo kunt ge in de zielsgemeenschap met uw God die innerlijke reiniging najagen, die uw hart ten slotte geheel ongeschikt maakt, om er het zaad der satanische gedachten in te doen ontluiken tot neteligen bloemknop en tot giftige vrucht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Van verre mijn gedachten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's