GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN BEZOEK.

XV.

Na zijn gewichtig bezoek volbracht te .hebben, keerde Frederik Mykonius naar Gotha terug, om daar met denzelfden ijver als voorheen zijn arbeid te verrichten, al was 't ook dan in zwakheid des lichaams. Dit laatste verhinderde hem echter niet overvloedig te zijn in het werk des Heeren.

Op zekeren morgen maakte hij zich gereed uit te gaan, toen hem gemeld werd, dat een vreemdehng hem wenschte te spreken. Een oogenblik later trad een man binnen, wiens haar geheel grijs en wiens gestalte een weinig gebogen was. Hij droeg een uitlandsche kleeding, en toen Mykonius hem vroeg wat zijn begeeren was, sprak hij:

„Ik kom uit Zwitserland, en heb een lange reis gedaan, om u nog eens te zien en te spreken. De Heere zij geloofd, dat Hij mij dit voorrecht geeft."

Mykonius werd opmerkzaam, terwijl hij luisterde.

„Gij komt uit mijn land, " zei hij, „uw spraak maakt u openbaar. Gij hebt als ik in het Ertsgebergte gewoond, of bedrieg ik mij? "

„Het is zoo, eerwaarde heer! Hebt gij misschien in uw jonge jaren uw vader wel eens van Adolf hooren spieken, die knecht was op het kasteel, waar hij voor schoenen en laar zen zorgde? "

„Adolf? " riep Mykonius uit, „zeker. Hij was een van de Hussieten, en door hem is mijn vader tot de kennis der waarheid gekomen. Ja, wel beschouwd is de man ook voor mij tot zegen geweest. Want het zaad door hem in mijns vaders hart gestrooid, is ook wederom gevallen in het mijne. Alzoo heeft zijn werk vrucht gedragen, al heb ik den man nooit gezien."

„Gij vergist u, eerwaarde heer!" hernam de ander glimlachend, „gij ziet hem voor u." Met een uitroep van blijdschap beschouwde Mykonius den vreemdeling. Deze ging nu voort:

„Er is veel gebeurd sinds ik met uw vader over den weg ter zaligheid sprak, en hij mij vaak bezocht. Ons kasteel ging in andere handen over, en mijn nieuwe meester was een fel hater van alle Hussieten. Door de priesters opgestookt, zond hij mij uit zijn dienst, en ik zwierf door Duitschland en leed veel ellende. Doch de Heere Christus was en bleef mijn deel. Zoo kwam ik eindelijk in Zwitserland. Daar heb ik vele vromen ontmoet, ook die groote mannen Gods, Zwingli en Bullinger en later ook Calvijn."

„En wat oordeelt gij van hen, " vroeg Mykonius, die als innig vriend van Luther over Zwingli juist niet geheel gunstig dacht.

„Ik zou niet gaarne een oordeel over hen uitspreken, die in wijsheid en godzaligheid mij ver overtreffen, " was het antwoord. „Daarbij hebben wij Hussieten een geheel ander verleden dan zij, en zijn in sommige opzichten van hen verschillend. Dit ik heb bevonden, dat zij met ons één Heere belijden, één geloof en één doop hebben. Ook was hun wandel eerlijk voor God en menschen. En uit alles heb ik gezien, dat zij den Heere God even oprechtelijk dienden en Hem even trouw aanhingen als de Lutherschen of Evangelischen in Duitschland."

„Maar, " zei Mykonius, „ik zou het nooit toestemmen, dat wat zij van het Avondmaal leeren, vooral Zwingli, recht is."

„Gij vergeet, eerwaarde heer, dat wij Hussieten daarover nog anders denken dan ook de Lutherschen. Doch ik weet ook, dat wie in lijden en nood en strijd is op al deze dingen minder ziet dan op de gemeenschap der heiligen. Zoo is het mij en velen gegaan. Ik heb Calvijn leeren kennen, en schoon ik niet al zijn gevoelens deel, zoo min als die van Luther, is hij toch mij een dierbare medegenoot in de verdrukking en de lijdzaamheid en in het koninkrijk van Jezus Christus."

„Calvijn staat ons nader dan Zwingli, " sprak Mykonius, „doch wij zouden toch moeilijk hem in alles kunnen volgen."

„Ik gelooi ook niet dat hij dat eischt, " sprak de ander. „In Engeland is men 't ook niet in alles met hem eens. Toch was hij bereid er heen te gaan. En ik heb zelf hem hooren zeggen, dat hij bereid was om wel vier zeeën over te steken, als het de eenheid van hen die in der waarheid Christus liefhebben en dienen kan bevorderen. En om u te bewijzen dat ik waarheid spreek, zie hier... •"

Meteen sloeg de bezoeker zijn mantel open, haalde een brief te voorschijn, en reikte dien Mykonius toe, terwijl hij zeide: „Van Calvijn, die mij belast heeft u in den Heere van hem te groeten."

De gastheer verbrak haastig het zegel en begon — na zich verontschuldigd te hebben — te lezen, terwijl Adolf in diepe gedachten neerzat. Plotseling echter werd hij daaruit opgeschrikt door een diepen zucht. Hij zag op, en bespeurde dat Mykonius doodsbleek voorover gebogen tegen de tatel lag. De brief was aan zijn hand ontvallen. Ijlings toeschietend poogde Adolf den bewustelooze bij te brengen, ' door hem met water te besproeien. Weldra sloeg Mykonius de oogen op. Een flauwe glimlach vloog over zijn gelaat. Hij kwam weder tot zich zelf en 't beangst gezicht van zijn bezoeker opmerkend, sprak hij:

„'t Is niets; dit overkomt mij meer. Ik werd zoo diep getroffen door de goede woorden van onzen broeder Calvijn, woorden die ik van hem nooit verwacht had, dat mijn hart week werd. En dan bezwijkt soms de kracht des lichaams. Ik ben ook ftiaar een zwak man. Cavijn is zeker sterker dan ik."

„Dat betwijfel ik, " was 't antwoord; „doch hij is jonger. Overigens kan ook hij slechts roemen in de zachtheid zijns vleesches. Doch hij doet als gij eerwaarde heer, en wordt steeds des Heeren werk te werken niet moe. Het verblijdt mij dat zijn brief u goed deed."

„Ja, " sprak Mykonius, wiens bleeke, terlngachtige trekken weder eenige kleur vertoonden. „Zulk een brief verkwikt den geest, en doet ons de gemeenschap der heiligen verstaan. Ik hoop zekerlijk te antwoorden."

„Dan neem ik uw antwoord weer meê".

„Maar gij blijft toch nog, en waarom niet voor goed? De reis terug is ver, en hier is uw vaderland? "

„Gij vergist u, " was 't antwoord, „mijn vaderland ligt over de bergen, daarginds. Doch wat zou ik er doen? Mijn broederen in 't geloof zijn uit ons dorp verdreven. Ik zou er nu of onbekenden of vijanden vinden. In Zwitserland heb ik mijn vrouw, mijn vrienden en broederen die mij wachten. Ook kan ik er in des Heeren werk bezig zijn."

„Wat doet ge dan? "

„Ik verkoop Bijbels, " was het antwoord, „en de boeken en schriften van Calvijn en anderen, die het geloof naar de Schriften verkondigen, ook al deel ik niet in alles hun meening. Zwitserland is voor mij, gelijk voor anderen, een tweede vaderland geworden. Het ware vaderland is voor ons allen toch daarboven."

Daarmee was Mykonius het van harte eens. En gelijk het altijd is met hen die dat gelooven, was er ook stof tot spreken uren lang. De vreemdeling, gekomen om de plaatsen waar hij zijn jeugd had doorgebracht, nog eens te zien en brieven aan verschillende personen te brengen — men had toen nog geen geregelde brievenpost — zou een maand blijven. Al dien tijd was hij de gast van Mykonius, althans voor zoover hij niet kleine reizen maakte.

Toen de reiziger na weken weder vertrok, nam hij een hartelijken brief van Mykonius aan Calvijn meê. En de Saksische leeraar sprak het afscheid: „Ik zal u wel niet wederzien. Want ik voel het, mijn dagen zijn op aarde geteld. Doch ik zal daarginds, dat weet ik u en Calvijn en anderen ontmoeten, en als wij daar zullen zien van aangezicht tot aangezicht, dan zal ook veel ons licht wezen wat hier duister was, en allen van den Heere geleerd zijn. Vrede zij den broederen in Zwitserland!"

Adolf ging en bracht getrouw zijn boodschap over. Wat Mykonius vermoed had zou waarheid blijken.

AAN VRAGERS.

W. te G. De uitdrukking „alle hens" is niet anders dan een verbastering van „all hands", de Engelsche woorden voor „alle man"; er zijn meer zulke verbasterde Engelsche uitdrukkingen in onze taal, ook wel die er rechtstreeks uit zijn genomen b. v. het dwaze „rond de tafel". — 't Best is ze niet te gebruiken.

De versregel:

„Wat benne hier rijpen in de boome; wou het maar een lutje regene."

is plat oud-Amsterdamsch. Breêroó de dichter v/il er meê zeggen: Wat zijn hier veel rupsen in de boomen; regende het maar eens, dan zou er veel van dat ongedierte verdwijnen. — Men zegt te Amsterdam ^nog na 200 jaren voor rupsen vaak „rijpen".

CORRESPONDENTIE.

De vraag uit Z. in een volgend Nr.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's