GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE DOOD DES OPRECHTEN.

XVI. (Slot.)

De lente van het jaar 1546 wg.s aangebroken. De natuur herleefde, en heerlijk groeide en bloeide alles in de schoone velden en dalen van Thuringen, rondom Gotha, en vervulde de harten met hoop en levenslust.

Gelukkig een nog betere hoop en lust bezat de man, die in zijn pastorie te Gotha, op een rustbed liggende, door de vensters kon zien in den tuin, waar boomen en bloemen begonnen uit te komen. Die man was Frederik Mykonius. Hij wist wel, ook al had de geneesheer 't hem niet gezegd, dat voor hem de zomer niet meer zou aanbreken. Zijn zoo zwak gestel, door de tering ondermijnd, had een zwaren schok ontvangen, toen — 't was nu een maand geleden, — uit Eisleben de tijding kwam van Luthers dood. •„De maaier is thans afgelost van zijn werk, " dacht Mykonius, „de helper zal spoedig volgen. Toch is Luther's begeerte door God vervuld geworden."

Het verwekte in Gotha zelf groote bezorgd heid, toen 't met den geliefden leeraar die al maanden niet meer had kunnen prediken, steeds erger werd. Doch hij zelf was goedsmoeds en sprak: „Zoo mijn aardsche huis gebroken wordt, heb ik een gebouw bij God, een huis niet met handen gemaakt." En zoo wachtte hij gerust in den Heere zijn tijd af.

Tegen April werd de ziekte en de zwakte V hoogst bedenkelijk. De geneesheeren stonden er l machteloos bij. Ze konden hoogstens eenige verlichting aanbrengen. De zieke sterkte zich in God en door veel te spreken met de niet weinige vrienden die hem bezochten. De meest geliefde onder hen was Justus Menius, predikant te Eisenach in Saksen, een vroom en godzalig man. Hij deed al het mogelijke om zijn vriend Mykonius in diens laatste dagen te troosten en te sterken. Deze was volkomen bereid heen te gaan en sprak: „Ik ben nog niet oud, zevenenvijftig iaar, doch des Heeren tijd is ook de mijne. De dagen mijns levens zijn niet zeer vele geweest, en dikwijls kwaad, doch mijn Heiland heeft mij door alles heengeholpen. Hij bracht mij uit de duisternis in het licht, en voerde mij op den grooten akker, waar ik mocht arbeiden, ja ook maaien. Is hij, die overvloediger gearbeid heeft dan allen, mij voorgegaan, ik zal nu weldra volgen. In veel zwakheid des lichaams heeft mij God ondersteund. Hij blijft mijn deel in eeuwigheid."

Misschien deed de predikant uit Eisenach, die kwam om zijn vriend bij te staan aan dit ziekbed evenveel op als hij zelf gaf. Het is altijd zeer leerrijk aan een zjekbed te staan, en als de kinderen Gods hun einde naderen, wordt hun soms gegeven heerlijke dingen te spreken, en door hun vaste hoop, hun losheid van de aarde en hun vertrouwen in Christus, de harten van anderen wonderlijk te sterken. Er zijn vromen geweest, die door hen sterfbed zeer krachtig hebben gepredikt, al hadden ze in hun leven nooit op den kansel gestaan. En als de jonge lezers dit nog niet vatten, moeten ze een weinig geduld hebben. Ik wensch hun toe dat ze 't eens ïeeien begrijpen, ja wellicht nog wat beters. Den 6en April voelde Mykonius zijn einde naderen. Zijn vrienden stonden om zijn sterfbed. Hij lag daar rustig en kalm, blijmoedig. Hij kon met Paulus zeggen: „Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid."

En zoo ontsUep hij „onder gebeden en Bijbelteksten, die hij stil in zichzelf sprak."

Enkele dagen later had zijn begrafenis plaats. Honderden uit Gotha en elders waren er bij tegenwoordig en vele tranen werden vergoten. Ieder gevoelde, dat hier een man was gevallen, een groote in Israël, een die voor des Heeren Naam en zaak had geleefd, geleden en ge streden, welke Christus en dien gekruist had gepredikt, en de bedenkselen der menschen had verworpen voor de waarheid Gods. Aan het graf sprak zijn vriend Menius over de woorden in Joh. 12 : 24; 25 en 26. '

„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft het alleen; maar indien het sterft, zoo brengt het veel vruchten voort. Die zijn leven liefheeft, zal het verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren tot het eeuwige leven. Zoo iemand Mij. dient, die volge mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zoo iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren."

Voorwaar een gepaste tekst, die tegelijk troost bood en wees op den voorganger, die velen het Woord Gods had gesproken.

Op het graf van Mykonius werd een schoon grafschrift geplaatst in de Latijnsche taal: Overgezet luidt het aldus:

Mykonius' gebeente Rust onder dezen steen; Christus' genade heeft hij Verkondigd hier in Gotha. Hij heeft in leer en leven Een voorbeeld ons gegeven; Stad Gotha, leer er uit, En neem het trouw m acht!

't Is zeker heerlijk als na onzen dood zulk een getuigenis naar waarheid van ons kan worden gegeven. Er staat zeker niet vergeefs geschreven : De leeraars zullen blinken als de glans der uitspansels, en die er velen gereinigd hebben als de sterren, altoos en eeuwiglijk. Zulk een leeraar was ongetwijfeld ook Paulus. Echter, als hij verklaart overvloediger te hebben gearbeid dan alle apostelen zegt hij er nadrukkelijk bij: doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Mykonius wist dat van zichzelf ook, en heel zijn levenstaak ligt opgesloten in de schoone woorden; die hij eens uitsprak:

„Ik zag en 't werd mij klaar, waartoe ik vóór alles geroepen was, namelijk om te zijn een luid roepende stem, om den Heere den weg te berd dm."

AAN VRAGERS.

Onze lezer D. G. te Z. vraagt:

„Of Adam in den staat vóór den zondeval niet alleen den eersten Persoon maar ook den tweeden en derden Persoon van het goddelijk wezen kende, of dat Adam God den Heere maar alleen kende? "

Onze vriend zal toestemmen dat deze vraag ten eerste vrij hoog is in verband met wat boven deze afdeeling staat, en tevens dat he slot niet duidelijk is. De bedoeling zal wel zijn of Adam vóór den val God kende als den Drieëenige of slechts den Vader.

Het antwoord hierop is, dat wij hieromtrent geen zekerheid hebben. Wij kunnen ons een mensch als Adam vóór den val eigenlijk niet recht voorstellen, weten ook volstrekt niet hoe lang de zondelooze toestand duurde, en bovenal zeer weinig van de wijze, waarop God met de menschen sprak en zich openbaarde en van het geopenbaarde zelf. Omtrent de punten die D. G. noemt staat er rechtstreeks niets vermeld Wel weten we, dat de godsopenbaring na den val steeds opklimmend, steeds duidelijker was en b.v. Paulus helderder inzichten had dan Abraham in sommige der heil waarheden, maar hoe het vóór den val was en zou geworden zijn weten we niet. Reeds het eerste vers in den Bijbel wijst (in het Hebreeuwsch) op de meerderheid der personen in het goddelijk We zen, doch het zou gewaagd zijn, te zeggen dat Adam ook reeds hiervan de openbaring bezat of zijn kennis zoo ver reikte. Hij was zondeloos en zeer goed doch niet volmaakt, want dat is God alleen. In macht en kennis b.v. was bij beperkt.

Maar ten slotte: Zou het ons wel nut doen dergelijke dingen na te speuren. Zekerheid is er niet, en daarbij: wij hebben, helaas, nu te rekenen met een toestand, die anders is dan vóór den val, met de zonde. Zonder deze ware ook 't verlossingsplan onnoodig, ware Christus niet gekomen. En om Hem en Zijn werk draait de gansche Openbaring Gods in de Schrift.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's