GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met Christus te zijn, vat is zeer verre het beste.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met Christus te zijn, vat is zeer verre het beste.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want ik worJ van deze twee gedrongen, hebbende begeerte, om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste. Philipp. I : 23.

Mystiek is kostelijk, maar zie toe dat ge haar gespannen zielskreten niet als ijdel geklap in gesprek, in uw schrijven, of ook als ge bedienaar des Woords zijt, in uw predikatie misbruikt.

De holle klank levert voor de diepte en den ernst van ons gemoedsleven zoo doodelijk gevaar op, en om u niet te veruitwendigen en geen „luidende schel" te worden, moest ge de zielskreten der mystiek eigenlijk nooit uit uw pen laten vloeien of over uw lippen laten komen, zonder dat ze vooraf door uw eigen ziel waren heengegaan, en gij er, in dat doorgaan door uw ziel, uw eigen zielsmerk in hadt afgedrukt.

Een prediker die één vrome phrase diep gevoeld, klaar doorgedacht, teeder en omstandig uitgedrukt heeft, verrijkt en verkwikt u, terwijl de man die op galmenden toon de ééne vrome uitspraak na de andere, als de stooten van een bazuin in uw oor doet dreunen, u vermoeit en uw vroom gevoel afstompt.

Dit is vooral dan waar, als we saam in grooter of in kleiner kring bij den ingang van de vallei der schaduwe des doods staan, hetzij we dit doen om een geliefde afgestorvene die daarin verdween na te staren, hetzij dat we elkander voorbereiden op de ure, dat onze eigen weg door die vallei heen zal leiden.

Dan begeeft ons onze gewone taal, want voor wat in die sombere vallei doorleefd wordt, bezitten we geen eigen woorden. Het ligt dus voor de hand, dat we dan algemeene phrasen gebruiken, waarin de gewaarwordingen door het sterven en door de rouwe gewekt zich vertolken. En het is evenzoo natuurlijk, dat Gods lieve kinderen die uitdrukkingen bij voorkeur aan de Heilige Schrift ontleenen.

Doch dan glijde men er ook niet over heen. Niet in het groote noch in het breede, maar in het diep-ingedachte, warm gevoelde, innig-doorleefde woord leeft dan de wezenlijke ernst.

Juist waar alles ons overspannen wil, ligt in het kalme losmaken van de banden die zich om ons strengelen, de innerlijke sterking onzer ziel.

Zoo schreef de man van Tarsen aan de kerk van Philippi, dat hij begeerte had om ontbonden te worden, en met Christus te zijn, want dat dat zeer verre het beste was.

Past nu daarom diezelfde diepe uitdrukking op ons eigen zielsbestaan.-' Zou het daarom oprecht en waarlijk gemeend zijn, zoo een iegelijk onzer voor zichzelven die hooge woorden overnam.-' - En als God ons aan ons woord hield, en op het eigen oogenblik met doodelijke ziekte trof, zou er niet veeleer verschrikking over onze ziel zijn, dan dank voor gebedsverhooring.?

Hij die het eerst dat woord aan zijn ziel ontwrong, was geen gewoon geloovige, maar een buitengemeen begenadigd man. Hij genoot ingevingen des Heiligen Geestes zooals geen onzer. Bovendien hij was een eenling. Hij had vrouw noch kroost. En wat nog sterker spreekt, hij leed onder bittere vervolging, en was een gevangen man te Rome, met doodvonnis bedreigd.

Voeg daar nu bij, dat hij zelfden Christus op den vi& g naar Damascus had gezien, en dat de zielverrukkende heerlijkheid van die persoonlijke ontmoeting met Christus een door niets te stillen heimwee in zijn ziel had achtergelaten, en immers het wordt u klaar, hoe zulk een man, die niets meer van de wereld te wachten had en voor wien de worsteling door het leven een gestadig sterven was, zonder eenige overdrijving betuigen kon, dat hij verlangend naar het einde uitzag, en dat eindeloos te genieten, wat hij één oogenblik op den weg naar Damascus genoot, voor hem zoo zeer verre het beste was.

Maar juist dat maakt dan ook, dat zulk een zelfde woord op uw lippen slechts in die enkele oogenblikken waarheid kan zijn, als ge in hoog ernstige omstandigheden, er met uw geheele ziel inleeft, en dat ze klakkeloos na te spreken, terwijl geheel andere gedachten u vervullen, u niet verder brengt, maar achteruitzet, en u went aan de holle, niet door uzelf doorleefde phrase.

Ge spreekt dan Paulus na, maar spreekt zelf niet, en wat ge den gevangene van Rome naspreekt, is geen waarheid in uw ziel.

„Met Christus te zijn" heeft hier bij Paulus mystieke beteekenis. Hij wist zeer wel, "dat na een sterven op dat oogenblik alleen zijn geest, van het lichaam afgescheiden, tot de gestadige gemeenschap met den Christus zou zijn ingegaan. Hij voegt er daarom zelf bij, dat hij begeerte heeft om ontbonden te worden, d. i. losgemaakt te worden uit zijn zichtbare verschijning.

Schrijft de apostel Johannes: „We zullen Hem gelijk wezen, want we zullen Hem zien gelijk Hij is", dan doelt dit niet op wat terstond na het sterven intreedt, maar op wat Gods kinderen wacht na de wederopstanding.

Zelf betuigt Paulus het dan ook: „Zoo we den Heere naar het vleesch gekend hebben, zoo kennen we Hem nu niet meer naar het vleesch". Zijn sterke verwachting van met Christus te zijn, richtte zich dus niet op eenig lichamelijk aanschouwen, maar op zielsgemeenschap, niet op een staren in zijn heerlijkheid, maar op een genieten van geestelijke uitstroomingen.

Daarom zegt hij ook niet: „met Jezus te zijn", maar „te zijn met Christus", want tusschen die twee namen ligt altoos het kenmerkend onderscheid, dat we aan Jezus denkende, in onze voorstelling zijn menschelijke verschijning voor ons halen, van Christus sprekende, het zielsoog ontdekken voor het Middelpunt van ons geestelijk heil.

Het is wel zoo, dat Paulus later de stille verwachting gekoesterd heeft van den dag van Jezus' wederkomst te beleven, en zonder sterven, door wondere verandering, in de heerlijkheid in te gaan; maar daarvan .spreekt hij hier niet.

Toen hij schreef, dat „met Christus te zijn zeer verre het beste is", dacht hij aan ontbinding en aan sterven, om zoo als afgescheiden ziel geestelijk tot de volle gemeenschap van zijn Heiland te naderen.

Is die geestelijke gemeenschap eerst na het sterven te wachten t Stellig niet.

„Ik en de Vader, zoo sprak Jezus zelf, zullen komen en woning bij u maken", en in de Openbaringen hebben we de belofte dat Jezus tot de verloste. Hem zoekende ziel, reeds hier op aarde komt, om Avondmaal met haar te houden.

Heel de Schrift, en heel de historie van Jezus' kerk, geeft van die geestelijke gemeenschap met de zijnen dan ook getuigenis.

Wat vóór het sterven, en na het sterven ten deze plaats grijpt, is alzoo in wezen niet verschillend. Met zijn „genade, majesteit en Geest" is Christus alomtegenwoordig, en dus ook in dit leven ons nabij. Maar toch bestaat er in graad van gemeenschap zoo aanmerkelijk verschil.

Zelfs de „allerheiligste" kinderen Gods, zooals onze Catechismus het uitdrukt, genieten zoo rijke gemeenschap met Christus hier op aarde maar bij oogenblikken. En dan komt het stormende leven weer met zijn afleiding, en zijn oppervlakkigheid, en zijn uitwendigheid, en zijn verstrooiing, waarin de ziel op mijlen afstands van Christus voortdoolt.

En dat nu houdt na het sterven op. De wereld heeft dan geen vat meer op ons. Het leven is voor ons in den dood gegaan. En wat hier slechts een enkel maal vol en diep gesmaakt werd, wordt dan genoten storeloos en voor altoos.

En wat meer nog zegt, waar hier het „lichaam der zonde" in het heden en door de herinnering van het verleden, nog gedurig een scheidsmuur tusschen ons en den Christus optrekt, valt dan die scheidsmuur weg, en wordt juist daardoor de gemeenschap met Christus veel inniger dan ze op aarde ooit zijn kon.

Zonder zonde, en zonder herinnering van vroegere zonden te wezen, zal zoo Goddelijk rijk voor de verloste ziel zijn.

Waar de almachtige Vader der geesten, na net sterven, zijn verloste uitverkorenen bijeenvergadert weten we niet, en we kunnen er ons geen voorstelling van vormen. Wij kennen elkaar niet anders dan in het lichaam, en dus aan een waarneembare plek gebonden, maar de geesten zijn vrij. Wie in Christus sterven zullen als engelen in den hemel zijn, en geheel onze rekening naar meetbare afstanden valt bij hen weg. Voor de geestelijke aanschouwing kan geen afstand verschil maken.

Maar de ontbonden ziel blijft daarbij niet alleen in het genot van haar geestelijke zintuigen, doch zal dan eerst met het zielsoog recht zien, en met het oor der ziel tot in het fijne toe hooren. Haar sfeer van o g d g d z

leven zal zoo verrukkend worden uitgebreid, en in die sfeer van haar hooger leven zal Christus het geestelijk Middelpunt, al Gods engelenheir, met de heirschare zijner verlosten en gezaligden, de vnii leven tintelende volheid zijn.

Tot wat ontwikkeling, en rijkere volmaking de verloste ziel in zulk een sfeer van leven, vatbaar zal blijken, is het geheimnis der hemelen. Maar zeker is het, dat God de Heere dan eerst openbaren zal wat verborgen kiemen van geestelijke kracht en geestelijken rijkdom Hij in het hart van zijn menschenkind verborgen hield. Bloemen zullen dan ontluiken, waarin wij nooit het schoone vermoed hebben, keurgesteenten zullen fonkelen, wier glans ons hier zou hebben verblind.

En dit alles zal genoten worden als rechtstreeksche, steeds doorgaande uitstraling van Christus in het brandpunt der ziel, en een liefde, als hier de ziel niet zou hebben kunnen dragen, zal het hart voor dien Christus in gloed zetten.

En vraagt ge eerbiediglij k, waar God dan blijft, en of dan toch de teederste aanbidding onzer ziel niet hier reeds, en vooral aan de overzijde van het graf, naar het Eeuwige Wezen moet uitgaan, zooals de Psalmist zong: „Ik zal mij vermaken met Uw Beeld als ik zal opwaken", Iet dan nogmaals er op, dat Paulus spreekt van met Christus, en niet van met Jezus te zijn.

Aan velen ontging dit, en zoo geraakten ze tot een Jezus-vereering, die waarlijk van het Eeuwige Wezen afleidde, en vooral vrouwen werden hierdoor misleid.

Maar als ge vasthoudt aan dat „met Cliristiis zijn, " is dat dan niet uw God in Christus zelf bezitten.? Is Hij niet zelf God boven alles te prijzen, in der eeuwigheid.' En als dan de verloste ziel het Eeuwige Wezen zoekt, niet in : '.e Verborgenheid van zijn Wezen, maar in zijn Openbaring, kan ze dan God, dat Eeuwige Wezen, anders en rijker geopenbaard vinden dan in den Zoon zijner liefde .'' Heeft, wie Christus heeft, dan den Vader niet in Hem, en is het niet in dienzelfden Christus dat alle toenadering van God den Heiligen Geest ons toekomt.' Buiten Christus is het alles donkerheid en verborgenheid, maar in Christus is, als we ons zoo mogen uitdrukken, het kristallijnen venster geopend, waardoor de vrijgemaakte ziel in de diepten van het Goddelijk Wezen inschouwt.

Philippus kon nog zeggen: „Heere, toon ons den Vader en het is ons genoeg", en hetn moest nog geantwoord worden : „Die mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien." Maar de verloste ziel vraagt zoo niet meer. Zij is met den Christus en ziet in en door Christus haar God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's

„Met Christus te zijn, vat is zeer verre het beste.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's