GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN BEZOEK.

VI.

De dag ging voorbij, maar toen het avond werd, was moeder nog ziek, en Geertje wist niet wat te doen. Zij ging ter rust, in de hoop, dat moeder den volgenden dag wel weer beter zou wezen, doch dit was, helaas, zoo niet.

Wat nu te doen? Moeder had wel graag een dokter laten komen, maar dat kostte veel geld. Doch Geertje wist raad. Dicht bij woonde de scheerder, bij wien haar vader vroeger nog al eens in den winkel kwam en die haar goed kende. Scheerders, of zoo als zij zich deftig noemden, „scheermeesters, " waren in dien tijd menschen van heel wat meer beteekenis dan thans, nu zij er vaak nog een vak bij moeten doen. Zij waren namelijk tevens zoo min of meer geneesheeren, behandelden zieken, schre ven pillen of drankjes voor, verrichtten aderlatingen en zoo meer. In hun winkels zag men ook allerlei potjes en fleschjes met geneesmiddelen, en hingen aan den zolder een paar geraamten van dieren; ook prijkte wel een opgezette of een geschilderde salamander aan den wand.

Naar den scheermeester dan ging Geertje, en vertelde hem 't geval. Hij kwam eens kijken, en vond dat de vrouw erg de koorts had, waartegen zij knoppen van aalst, d. i. alsem moest drinken, die voor een stuiver bij den drogist te krijgen waren. Dit bittere geneesmiddel bleek weldra goed van werking. Althans onder 'sHeeren zegen kon moeder reeds na enkele dagen weer opzitten, en was zij weldra geheel van de koorts bevrijd.

Doch al week ook de ziekte spoedig, niet alzoo de gevolgen. De goede vrouw, die al niet sterk was, had thans bijna geen krachten meer behouden. En al zei nu ook de scheermeester: „Gij moet zien weer op uw verhaal te komen, en wat wijn drinken en een krachtige soep nuttigen en vleesch en eieren eten", dat baatte niet veel. Want al deze goede dingen waren niet, gelijk de alsemknoppen, voor een stuiver te .krijgen, en zelfs niet voor tien. Want moeder bezat weinig, en daarbij verdiende zij nu natuurlijk niets, zoodat er meermalen gebrek aan brood was, hoeveel te meer aan vleesch en wijn! En dat er uit Brabant geen geld kwam, behoef ik nauwelijks te zeggen, evenmin als het de huismoeder met den besten wil mogelijk was, aan de begeerte van haar man te voldoen.

Op zekeren morgen zat de zwakke vrouw zich te koesteren in de najaarszon, die door het ven ster scheen, toen de deur werd geopend, en een man binnentrad, als huisknecht gekleed, die vroeg of hier een werkster woonde, 't Bleek weldra dat hij terecht was. Mevrouw, zoo deelde hij meê, had hem gezonden om te vragen, of de schoonmaakster een paar weken kon komen. Doch de vrouw antwoordde droevig: „U ziet wel, hoe ik er uit zie. Ik wil wel, maar ik kan niet."

„Dat geloof ik ook, " sprak de man, „wat scheelt er aan? "

Nu vertelde moeder haar korte, droeve geschiedenis. En al hebben heereknechten wel eens den naam van voor arme menschen niet vriendelijk te zijn, deze althans was anders. Want toen hij alles gehoord had, sprak hij:

„Beste vrouw! er staat geschreven: Dient elkander. Hier heb je een gulden - meer kan ik niet missen, want het is een kwade tijd met dien oorlpg en dat merk je in alles. Maar ik zal mevrouw eens vertellen, hoe ik 't hier gevonden heb. Wie weet waar het goed voor is."

De overste der schenkers, wiens droom Jozef uitlei, is lang dood, doch er leven nog altijd veel neven van hem, gelijk deze en gene wel eens zal bespeurd hebben. Onze heereknecht echter was van een ander geslacht. Dat bemerkte Geertjes moeder reeds twee dagen later. Toen namelijk hield er voor haar deur een koets of karos, zoo als men toen zei, stil, zoo mooi dat heel de buurt uitliep om dat fraais te zien, en ook wie er in zat. Koetsen kwamen in die buurt niet veel.

Met behulp van haar knecht belandde bij Geertje's moeder weldra een dame, die met de koets was gekomen, en die nu zelf eens kwam zien, hoe het met de zaken van de werkster stond. Dat bleek spoedig, en mevrouw bespeurde ook hoe iemand die zoo zwak was, vooreerst wel niet weer ha; ar gewoon bedrijf kon opvat ten. Eensklaps kwam een gedachte bij haar op. Maar om u die . duidelijk te maken moet ik eerst iets vertellen.

Zooals gij weet, bestaan er tegenwoordig ver-Schillende gelegenheden om menschen, die uit armoe tijdelijk geen woning of verblijf hebben, te huisvesten. Er zijn Tehuizen voor dakloozen, allerlei inrichtingen, en desnoods zorgt de politie dat iemand niet op straat blijft zwerven. Vroeger echter ging dit heel anders, en we mogen gerust zeggen, dat het in dit opzicht thans beter is.

Als iemand te Amsterdam geen onderkomen had, dan kon hij zich des avonds aanmelden aan het Gasthuis, dat op dezelfde plaats stond waar 't nu nog staat, namelijk bij de Oudemanhuispoort. Er was ook nog een ander gasthuis, 't Pesthuis genaamd, maar dit lag buiten de stad in de wei, bezijden den Overtoom; het staat nu leeg, De brug er naar toe heet nog vaak de Pestbrug.

In 't gasthuis dan was een deel van 't gebouw afgezonderd om tijdelijke gasten, gezonde, te herbergen, d. w. z. men kon er althans slapen, al was 't niet op een zacht bed. 's Morgens ging de deur open, en moest elk weer de straat op. Heel lang echter had men van die gastvrijheid geen genoegen. Dit bleek uit het opschrift boven de deur:

„Drie dagen, langer niet, herberg ik die 't behoeft, Den vierden drijf ik uit de schooiers en 't geboeft."

Wie dus meer dan drie nachten achtereen hier ter ruste wou gaan, werd afgewezen. En als ik u nu nog zeg, dat deze plaats de „bajert" heette, dan begrijpt ieder die dit woord vat, opperbest wat plaats het was, en ook dat het bij moeder thuis wel zoo prettig slapen is.

AAN VRAGERS.

Een tweede vraag onzer lezeres C. Z. te K luidt:

Hoe is de uitspraak van het Latijn? De een beweert, uitspreken zooals het er staat; een ander geeft er een Fransch tintje aan.

De een zegt ongeveer: adazio een ander: adagio.

Zoo ook dolseè far nientu en dolsee far nientee.

Onze lezeres vergist zich hier een weinig. Latijn is de taal, die tot eenige eeuwen na Christus in Italië werd gesproken, doch mi reeds lang niet meer. Wat men thans in Italië spreekt \% Italiaanseh, een tak, gelijk Spaansch en Fransch van den Latijnschen stam. De voorbeelden die onze lezeres geeft, zijn dan ook geen Latijnsche maar Itaüaansehc woorden, en wel muziektermen.

Nu zouden we raden die uit te spreken zooals ze er staan. Om ze goed uit te spreken, zou men Italiaansch moeten kennen, doch dit is niet noodig, en nog al lastig ook. De uitspraak „zooals het er staat" wordt echter onder ons volkomen wel begrepen.

Wat het Latijn betreft, ook dit spreekt men uit nagenoeg „zooals het er staat" dat wil zeggen : elk volk leest het Latijn alsof het naar de taal des lands werd uitgesproken. Als een Nederlander een Engelschman en een Franschman dezelfde Latijnsche woorden uitspreken, hoort men toch groot verschil.

Onze lezeres is voorts dankbaar maar niet voldaan. Ze schrijft ons:

„Dank voor uw vriendelijk antwoord in de Heraut over de steenen in de bosschen en de heide. Nu lees ik hierover nog in Martinet, deel I, 2e druk, bladz. 210 en 211 o. a. „kei steenen van verscheiden kleuren, rond afgeslepen door het schommelen der wateren, deels door de zee uit Engeland, deels door den Rhijn uit Duitschland aangebracht, en deels hier gegroeid, gelijk uit derzelver lagen blijkt. Martinet beweert dus als zeker dat die steenen ook groeien."

Onze lezeres bedoelt met Martinet zeker diens „Catechismus der Natuur." Nu is dit ongetwijfeld een mooi boek, en was zelfs in zijn tijd het beste, in zijn soort althans, in ons land. Doch ieder begrijpt, dat de natuurkunde, — ja zij vooral — in ruim een eeuw toch wel wat gevorderd is. 't Zou dus best kunnen zijn, dat men na Martinet had ontdekt, dat het anders was dan hij zei.

Toch ligt de fout niet bij Martinet, maar onze lezeres verstaat hem niet goed. Zij had gevraagd, of de steenen groeien m. a. w. in omvang toenemen. (Zie Her. 14 Oct.) Dit nu bedoelt Martinet volstrekt niet. Gelijk men meer zegt van iets: het is hier gegroeid om aan te duiden ontstaan; zoo wil hij ook zeggen dat die lagen (aardlagen, steenlagen, grintenz.) zich hier gevormd hebben. Martinet wist zoo goed als wij, dat b. V. een keisteen na duizend jaar in de hei te hebben gelegen wel lichter is geworden, maar nooit in omvang of in zwaarte toe­neemt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1899

De Heraut | 4 Pagina's