GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziehier het slot van Ds. Fernhouts belangrijke en practische opmerkingen.

En hiermee komen we op een tweede zaak die in 't preelclezen de aandacht vraagt, n.l. de keuze van de predikatiün die voorgelezen worden. Van deze keuze 'nangt voor de stichting der gemeente zoo ontzaglijk veel af. En het is onverantwoorde lijk, als een ouderling des Zondagsmorgens een voudig den eersten den basten preêkbundel die voor 't grijpen ligt, onder den arm steekt, om er meê naar de kerk te stappen.

De kerkeraad, die de verantwoordelijkheid draagt voor wat er gelezen, zoowel als voor wat er ge predikt wordt in de Gemeente, moet hier aanwijzing doen.

En bij die aanwijzing van de leesstof moet hij met oordeel des onderscheids te werk gaan.

Het allereerste dat zijn zorge moet hebben is natuurlijk, dat de predikatie die gelezen zal worden, eene rechte en zuivere bediening van het Woord zij.

Dat raakt dus de leer.

Geen kerkeraad mag der gemeente een schotel voorzetten zonder dat hij van de vertrouwbaarheid en deugdelijkheid der spijze ten volle verzekerd is.

Natuurlijk behoeft men daarom niet elke predikatie vooraf met kritisch oog te lezen. Een preek van een bekend, getrouw Dienaar heeft van te voren reeds het vertrouwen.

Maar alleen in zulk een geval mag dan ook een kerkeraad zich van nader onderzoek ontslagen rekenen.

In andere gevallen niet en nooit.

We leggen hier te meer nadruk op, omdat er onder ons volk te platten lande nog massa's preêken in omloop zijn van allerlei predikanten uit het Herv. Genootschap, die zich wel als rechtzinnig aandienen, maar die den toets der gereformeerde belijdenis bij lange na niet kunnen doorstaan.

Het gevaar dat men dergelijke preêken gaat voorlezen is niet gering.

Er was, voor wie langen tijd nog zélf in 't Genootschap leefde, voor de ouderen onder ons vooral, een tijd dat men bij de schaarschte van de gezonde prediking reeds dankbaar was voor een voor drie — of zelfs voor één — kwart rechtzinnige preêk.

Men las die toen — dank zij ook eigen on­ kunde — met genot en argeloos zou men zulke preêken nu allicht nog in de samenkomsten der gemeente brengen.

Dan zijn er ook enkele bij uitnemendheid begaafde dienstknechten van Christus, wier preêken om eenvoud en frischheid van voorstelling, om diepte van opvatting en innigheid van toon, bij uitnemendheid gewild zijn onder ons volk, maar wier werken — hoe kostelijk ook voor wie ze met oordeel des onderscheids weet te gebruiken — voor de opbouwing eener geref kerk alles behalve dienstig zijn.

We denken hierbij b v. aan Phillpot en Spurgeon. Twee veelszins uitnemende predikers, voor wier arbeid en kostelijke nalatenschap ook wij den Heere danken, maar die, als van Dooperschen huize, bij eenvoudige gemeenteleden in de stukken van het Verbond, van de wedergeboorte en den Doop, de voorstelling noodzakelijk moeten verduisteren en vervalschen.

Een ander vereischte waaraan een predikatie die met vrucht gelezen zal worden, moet voldaan, is dat ze geschreven zij in de taal, gelijk die thans gebruikelijk is.

We hebben hinrbij het oog op de dwaze gew onte in sommige kerken om bij voorkeur preeken te lezen uit de 17e en i8e eeuw

We denken er niet aan de predikatiën onzer ouden als »stroosnijders« in een hoek te smijten. Dankbaar eeren we den schat van onderwijzing dien ze ons in hun leerredenen achterlieten. Wat zou er van Gods kerk op onze erve geworden zijn als onze vaders en grootvaders, toen theologie en prediking waren vt rzand in de dorheden van Rationalisme en Supranaturalisme, zich niet met onze «oude schrijvers» gevoed hadden?

En ook voor onzen tijd hebben ze nog meer waarde dan scheurpapier. Wie ze verstaat, dankt God voor de leering en vertroosting die ze hem gedurig bieden.

Maar dit alles neemt niet weg, dat het niet verstandig, wijl niet stichtelijk is, bij voorkeur deze oude predikatiën in de samenkomsten te lezen. Ze zijn verouderd, geheel en al wat den vorm, deels óók wat den inhoud betreft.

Hun taal en stijl zijn een geheel andere dan waaraan wij gewend zijn; en, al mogen ouderen die gewoon zijn hen te lezen, daar zoo niet van merken, voor de ooren van de jongere menschen heeft hun taal iets stuitends, iets dat weerzin inboezemt en prikkelt tot spot.

Ge kunt er dan ook vast op aan, dat bij 't voorlezen van zoo'n ouderwetsche preek de jongelingen en jongedochters nauwelijks en de knapen en meisjes heelemaal niet luisteren.

En daarover heeft niemand het recht hun hard te vallen. Zoo'n oude preek met haar vreemde woorden en haar langgerekte volzinnen, haar stroeven gang en haar meestal zeer ingewikkelde verdeeling met zóó-en zooveel onderverdeelingen, kan hen niet boeien. Een volwassene die door oefening de taal onzer ouden verstaat en geestelijk hoog genoeg staat om ter wille van den kostelijken inhoud, den ongenietbaren vorm te verduwen, moet zich vaak nog geweld aandoen om een uur lang naar zulk een preek te luisteren; laat staan dan jongemenschen die om te luisteren minstens evenzeer door den vorm als door den inhoud moeten gepakt worden.

En wordt nu zoo'n oude predikatie gelezen door iemand die vaardig genoeg is om, na ernstige voorbereiding, al lezende, het ouderwetsche HoUandsch in onze tegenwoordige taal om te zetten — dan gaat het nog.

Maar tot zulk een kunststuk is de lezende bioeder gewoonlijk niet in staat. Als hij niet heelemaal van de wijs zal raken, moet hij zich van woord tot woord aan zijn boek houden. En ook zóó heeft hij nog allerlei halsbrekende toeren te verrichten, waarbij hij niet zelden de lachlust van zijn gehoor opwekt. Nog onlangs hoorden we van een leeskerk, waarin de hopelooze pogingen van den ouderling om latijnsche en in hollandsche letters gedrukte hebreeuwsche en grieksche woorden, waarmee onze ouden hun preêken doorspekten, uit te spreken, de jongens en meisjes deden proesten van lachen.

Zie, dat sticht niet, maar ontsticht.

Zoo jaagt men de jonge menschen de kerk uit.

Zoo maakt men de Kerk, straks heel de Religie in de oogen van het opkomend geslacht tot een antiquiteit die alleen nog actuëele waarde heeft voor eenige verstokt conservatieve achterblijvers.

Ten slotte komen we op het lezen zelf van de predikatie.

Gewoonlijk stelt men zich daarin geen hooge eischen.

Als men niet blijft steken en het er zonder veel hakkelen afbrengt, is men doorgaans wonderwel voldaan.

En dat nu is onverantwoordelijk.

Ieder die tot het ^voorlezen van een predikatie geroepen wordt, moet zich de hoogst mogelijke eischen stellen en zijn uiterste best doen om er, zooveel God het in zijn macht heeft gesteld, ook aan te voldoen.

Natuurlijk, de gaven verschillen. Ook in de kunst van lezen bracht niet ieder het even ver. En als er in een eenvoudige en wat achterlijke plattelandsgemeente geen enkel bekwaam lezer te vinden is, dan mag een wéinig-begaafd en ongeoefend broeder niet al te schroomvallig zijn, en moet — m ts hij zijn best doet — elk der gemeenteleden hem in dien arbeid eeren.

Maar hij moet dan ook zijn best doen, en zoodra God de Heere betere krachten schenkt, gaarne ruimen.

De gemeente des Heeren heeft er recht op dat men haar, óók in 't lezen van een predikatie, met achting bejegene.

Toen H. M. onze Koningin nog een jong kind was, werd ze toch door alle hofbeambten met denzelfden eerbied toegesproken als nü, nu ze op den troon zit.

En zouden dan de ambtsdragers niet schuldig zijn de uitverkorene en met bloed gekochte bruid van den Koning aller koningen — ook al zit ze nog niet met haar Bruigom in den troon — alle achting en eeibied te bewijzen?

Het beste is voor haar niet te goed; en ook de vorm mag tegenover haar niet veronachtzaamd worden.

Doch bovendien — voor de gemeente kan men geen stichting verwachten van een slordig voorgelezen preek.

Gelijk we in ons eerste stukje over dit onderwerp opmerkten, heeft God de Heere de menschelijke stem niet voor niet zoo klankrijk doen zijn. Juist door haar eindelooze buigingen en haar rijkdom van toonwisseling is ze zulk een machtig voertuig voor de gedachten der ziel.

Spreken, zonder dat er ziel zit in den toon, is geen spreken en spreekt niet toe.

En voorlezen moet het spreken, dat het immers poogt te vervangen, zoo nabij mogelijk komen. Het moet zóó geschieden, dat door de hoorders gevoeld wordt, hoe het gelezene niet van het koude blad tot hen komt, maar door het warme hart van hem die voorleest; gevoeld, dat de voorlezer in zijn lezen arbeidt tot onderwijzing, tot vermaning, tot vertroosting en opbouwing van de gemeente; gevoeld, dat het hem om hAdr, om haar alleen te doen is.

Daarom mag hij nooit theatraal worden, of, gelijk men het op het platte land noemt, »er een heelen boel drukte bij maken«.

Want wie dat doet, verraadt dat hij in zijn voorlezen niet aan de gemeente maar aan zich zelf denkt. Zulk een poogt niet der gemeente te «behagen tot stichting-", maar behaagt zich zelf tot öntstichting.

Een voorlezer moet daarom allereerst oprecht en eenvoudig zijn in zijn werk Beter een overigens gebrekkige voorlezing in eenvoudigheid des harten, dan het walgelijk gedoe van een druktemaker. Windmenschen zijn overal hatelijk, maar nergens meer dan in de kerk des Heeren

Om nu een predikatie eenvoudig, natuurlijk en door eigen ziel heen voor te lezen, moet men er in zijn.

Daarmee bedoelen we, dat men in haar zóó thuis moet zijn, dat men telkens weet waar men aan toe is; want voor ongedwongen en natuurlijk lezen is dat een eerste vereischte.

Maar voorts ook, dat men den inhoud van de predikatie in zicli opgenomen; de verdeeling en den gedachtengang doorzien ; de strekking van het geheel en van elk der deelen begrepen, en zoo de preOk in zijn macht gekregen hebben moet, door zelf onder haar macht te komen.

Daarvoor nu is bestudeering vóóraf van de predikatie die men lezen zal, onmisbaar.

En hier komen we aan een zeer wonde plek in 't preeklezen.

Van die voorbereiding wordt doorgaans weinig of geen werk gemaakt. In de 'meeste gevallen is het al veel, als men de preek van te voren eens overleest.

Die slordigheid nu doet zoo ontzaglijk veel schade. De minachting waarin het preeklezen op vele plaatsen geraakte, komt goeddeels voor hdar rekening.

En onderwijzer of een predikant zal, zonder voorbereiding, de eenvoudigste preek niet naar behooren voorlezen; laat staan een broeder die zooveel minder geoefend is.

Laat daarom de broederen, die met dit werk belast zijn, zich toch eenige inspanning getroosten om hun gave te oefenen, de gemeente te stichten en haar samenkomsten ook in dit opzicht sierlijk te doen zijn voor Gods aangezicht.

Dat zich vooraf inleven in de predikatie is de hoofdzaak. Alleen zoo kan er gloed en bezieling in het gesproken woord komen. Zelf is men dan niet zoo angstvallig aan het boek gebonden, en kan men nu en dan zijn hoorders aanzien met het bezielende oog.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1899

De Heraut | 8 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1899

De Heraut | 8 Pagina's