GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Bekleed met rein en blinkend fijn lijnwaad”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Bekleed met rein en blinkend fijn lijnwaad”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En haar is gegeven, dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijne lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen. Openb. 19 : 8.

„Rijn en blinkend fijn lijnwaad" is in de mysteriën van Pathmos niet als geweven stof bij de maat, niet zakelijk, niet reëel bedoeld, maar gemeend als zinbeeld uit het stoffelijk leven gegrepen, om te doen uitblinken een geestelijke hoedanigheid.

Dat reine fijne lijnwaad beduidt het reine fijne kleed der ziel. Het staat er zelfs bij, want er volgt onmiddellijk op: „Dit fijne lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen". Iels waarbij intusschen de nadruk niet valt op het feit der rechtvaardigmaking, maar op de vrucht, op de uitkomst, op het resultaat ervan in „het ÏM. van alle schuld en zonde voor eeuwig af zijn”.

Ge weet toch, dat de engelen Gods, die vielen, voor geen rechtvaardigmaking vatbaar zijn, en dat de engelen Gods die hun God trouw bleven, geen rechtvaardigmaking behoeven. En toch staat er in Openb. 15 : 6 niet van zeven verloste zondaren, maar van zeven engelen voor Gods troon geschreven: Ze kwa men uit den tempel bekleed met rein en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met gouden gordels.”

Zooals Jezus zelf van wie zaliglijk ontsliepen verklaard had: „ze zijn als engelen Gods in den hemel", zoo zijn ze ook als engelen Gods in hun lichtgewaad; wat afbeeldt en beduidt, dat ze, ons verlatende, en den hemel door de poorte des doods ingaande, al wat zonde is of waaraan zonde kleeft, in deze wereld achterlaten, om van nu voortaan, voor alle zonde ongenaakbaar, hun zaligen ingang te volbrengen in het Vaderhuis.

Maar hier nu juist ligt het mysterie. Hoe gaat dit uitschudden van de zonde toe? Op wat wijs is dat „afsterven van de zonde" te verklaren? AVat plaats grijpt, is een doorsnijden van den band, van de vezelen die ons hart in zondegemeenschap hielden; maar hoe is dat doorsnijden van dien band en van die vezelen te verstaan?

Er wordt meest over heen geloopen Met de constateering van het feit acht men genoeg te hebben gedaan.

En tot voor korten tijd scheen dat ook zoo. Niemand onder ons twijfelde er aan, of tot op den jongsten snik zat de ziel nog door die vezelen aan de zonde vast; en ook twijfelde niemand er aan, of in den hemel was elke band aan de zonde ondenkbaar. Dus moest de afsterving van de zonde wel in ictu mortis, d. i. in het eigen oogenblik van het sterven liggen.

Doch ook op dit punt drong van ethische zijde twijfel in. Men begon te gewagen van een prediking ter bekeering ook na den dood. Zelfs gingen er stemmen op, om het gebrijik der sacramenten ook na den dood te vernieuwen. Zoo ham men dus aan, dat de zonde ook door den dood met ons ging.

Iets waartegenover de perfectionist dan weer stelde, dat men aan de zonde reeds afstierf, of althans afsterven kon, lang voor zijn afroeping naar boven.

Zoo kwam de „afsterving der zonde" bij den jongsten snik in het gedrang van twee zijden. En de vraag, wat dat „afsterven der zonde" in het sterven eigenlijk is, drong zich juist daardoor met te meer klem aan ons op.

Het meest voor de hand liggend, meest gereede, meest gegeven antwoord op die vraag zoekt die afsterving van de zonde in het scheiden van het licJiaam. En te ontkennen valt niet, dat Paulus' uitroep: „Wie zal mij verlossen an het lichaam dezes doods? " dat korte en eenvoudige antwoord schijnt te begunstigen.

Den zetel der zonde zoekt zulk zeggen dan n het vleesch; en daar nu de dood de ziel van het vleesch afscheidt, en het eens zoo sterk tot zonde prikkelend lichaam in het machteloos lijk omzet, schijnt het dan vanzelf verklaard, dat de afgescheiden ziel, die immers enkel geest is, voor altoos aan de zonde is afgestorven.

Vooral zij, wier hart het meest voor zinijke zonde openstond, zeggen daar zoo van ganscher harte ja en amen op. Hun lichaam, un vleesch en bloed, heeft bij hen levenslang de rol van de verleidster vervuld. Door die zonde sloop Satan telkens in hun ziel bmnen. In hun beste oogenblikken hebben ze hun eigen vleesch en bloed gehaat en gevloekt. En nu voor ltoos van dat lichaam af te komen, en enkel eest bij God te zijn, dat moet immers de zonde van hen en hen van de zonde scheiden. En daarom is dit korte zeggen hun genoeg, verder denken ze niet.

En toch, het kan niet waar zijn.

Of zeg zelf, ligt de springader der zonde dan niet in Satan? Is ze niet uit Satan ons toegekomen? Is Satan dan niet enkel geest geschapen, om nooit anders dan geest te zijn? En toont dit dan niet, dat ook gij, straks enkel geest geworden, op zichzelf en zonder meer, zeer wel nog voor zonde in uw hart kondt openstaan?

En meer nog, ge zijt als mensch toch niet bestemd, om ua uw dood tot den einde toe zonder lichaam te blijven?

De belofte ligt er immers, dat „de ure komt, at allen die in de graven zijn de stem des oons van God zullen hooren, en zullen opstaan", en ook, dat „Christus alsdan ons vernederd ichaam zal gelijkvormig maken aan zijn vereerlijkt Uchaam, door de kracht waardoor hij ok alle dingen aan zichzelven onderwerpen an.”

Was nu het lichaam uw vijand, met wat ngst zou het denkbeeld u dan niet vervullen oeten, dat dat lichaam straks terugkomt? En oe zou alles in u dan niet moeten begeeren, at ge eindeloos enkel geest, loutere, reine eest mocht kunnen blijven.

Zoo zou dus het kwaad niet in uw lichaam als zoodanig, maar in n^fi zondig lichaam motttn schuilen.

Maar een zondig lichaam, wat is dat anders dan het lichaam weer in verband nemen met uw in zonde hangende ziel?

Of zult ge zeggen, dat het zondige van het lichaam schuilt in het vernederde lichaam? Maar weet ge dan niet, dat uw Heiland datzelfde vernederd vleesch en bloed heeft aangenomen, en dat Hij toch geen zonde gekend heeft ?

Is bovendien de zonde niet uit haar aard iets geestelijks ? En als ge de zonde zoekt in het zondige lichaam, maakt ge er dan niet iets stoffelijks van? Immers ligt het tegengift wel voor het stoffelijke kwaad in het tnedicijti, maar voor het geestelijk kwaad in de genade. De Manicheeër, die dit in zijn dwaasheid ontkende, zocht daarom het tegengift tegen de zonde in kruiden en planten. Op dat standpunt volkomen juist. Maar dat is toch uw standpunt niet. Gij eet niet tegen de zonde, maar gij bidt tegen de zonde. En ook, als er gesproken wordt van het eten van den Zoon des menschen en van het drinken van zijn bloed, dan verstaat ge dat niet Kapernaïtisch van eten met den mond, maar van een eten met den mond des geloofs.

En ook, ge kent nog wel heel andere zonde dan den wellust, de drankzucht en de ijdelheid. Of is er ook niet de hoogmoed, en de eerzucht, en de trots, en de wangunst, en de haat, en de nijd, en de onbarmhartigheid, en het ongeloof, en het hoonen van de liefde des Vaders? En als dan al deze vreeslijke zonden niet in het vleesch kleven, maar diep in den geest haar wortelvezelen dreven, wat baat het u dan op zichzelf, of ge al van uw vleesch en bloed af zijt?

Er is één zonde die niet kan vergeven worden, de opzettelijke en bewuste lastering van den Heiligen Geest. En nu, is dit een zonde van de zinnen, of is niet juist deze vreeslijkste zonde een louter geestelijke zonde, die geheel buiten het lichaam omgaat ? En hoe zou dan de afsterving der zonde ooit enkel uit het afscheiden van het vïeesch zijn te verklaren, zoo de geest, zoo de ziel, zoo uw innerlijke mensch, bij die afscheiding van het lichaam, bleef gelijk hij was toen gij stier ft ?

Of zeg zelf, heeft Jezus, als hij met zinlijke zonde bij man of vrouw in aanraking kwam, niet steeds den balsem van zijn Goddelijke ont ferming in de wonde gedruppeld, tot zelfs bij de in overspel gegrepen vrouw? En daarentegen, is zijn wee u! niet juist tegen die hoogen van hart, en tegen die ingebeelde rechtvaardigen uitgegaan, die in de Farizeën tegen hem optraden? En geveinsdheid, is dat zonde van het lichaam, of is het zonde van de ziel ?

Er is nog iets

Zij, die meespreken over dit diepe sfervensmysterie, zijn volwassenen, meest mannen en vrouwen van leeftijd, zoo niet oud en welbedaagd. Maar het sterven is toch één voor allen, en verreweg de meesten sterven toch weg uit dit leven, eer ze dien hoogeren leeftijd bereikt hadden. Duizenden bij duizenden sterven zelfs weg in de wieg, of ook nog eer ze in hun wieg werden neergelegd.

Wat verleiding der zinnen heeft nu een kindeke van enkele dagen of enkele weken gekend? Wat heeft zoo'n verkwijnend en vroeg verdwijnend wicht in vleesch en bloed gezondigd? En wat maakt het voor zulk een vroeg wegstervend wezentje uit, of het zieltje van dat nog geheel onontwkkeld lichaampje wordt af gescheiden, en hoe zou dat voor zulk een wicht het afsterven van de zonde zijn?

Ook hieraan gevoelt ge toch, dat dit afsterven van de zonde dieper moet liggen. Neen, het kan niet zijn een afsterven van onze bewuste zonden, een afsterven van onze begane zoaden, een afsterven van die dadelijke zonden, die ons gevangen hielden; want dan zou er van „afsterven van zonde" alleen bij ouderen van dagen sprake kunnen zijn.

Het moet een afsterven niet van deze zonden, maar van de zonde als macht, als gif, als zielsvenijn, wezen.

Het moet een uitlichten van heel ons wezen uit de sfeer der zonde zijn.

Het kan niet wezen het losmaken van den band tusschen ziel en lichaam, die straks toch weer gelegd wordt.

Het moet genade zijn. Een daad van almachtige genade. Een genade, die onze heiligmaking voltooit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Bekleed met rein en blinkend fijn lijnwaad”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's