GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

WAARTOE.

Bijna twee eeuwen geleden stond op een klein Geldersch dorp de vrome predikant Fockius. Hij was een getrouw prediker der waarheid en een vriend zoowel van de armtjn als van den rijken heer, die op een adellijke huizinge dichtbij woonde.

De zoon van dien heer, de jonker, zoo als hij werd genoemd, was iemand van een goedhartig karakter, maar die liever ter jacht dan ter kerk ging, en ook niet geloofde dat hij nu reeds zijn hoofd had te breken met de dingen der eeuwigheid, alsof dat niet voor elk en altijd noodig was!

Op zekeren dag toen de dominee op het kasteel kwam, vond hij daar alles in treurigheid. De jonker was namelijk ter jacht geweest, was van 't paard gevallen, en had zijn been gebroken, 't Duurde zeer lang eer hij van 't ongeval herstelde en toen bleek, dat het been wel altijd stijf zou blijven, en de jonker altijd met een stok of althans eenigszins kreupel zou moeten gaan.

Dit maakte den jonker zeer verdrietig en moedeloos. Toen Ds. Fockius eens bij hem kwam, kon hij niet nalaten dit uit te spreken, terwijl hij er bij voegde: „Ik begrijp volstrekt niet waartoe het goed en nuttig is, dat mij zoo iets overkomt. Mijn geheele leven wordt er door bedorven, en ik zie niet in dat het ergens toe dient dan om mij en anderen te bedroeven. Waartoe doet de Heere God zulke dingen, Hij, die, zoo als gij zegt, toch alles bestuurt.”

De dominee die met den jonker voor een venster zat, zag hoe er juist een veulen, aan den teugel geleid, in de wei gebracht werd.

„Ziet gij dit veulen? " sprak hij, er op wijzende. „Zou 't niet beter zijn als men dat jonge, vroolijke beest maar niet vasthield? Dan was het toch vrij en veel gelukkiger.”

„Ik denk dat het heel gauw een ongeluk zou krijgen of aanrichten, was het antwoord.

„Dat geloof ik ook, " sprak de domine. „Maar, jonker, zoudt ge daar niets uit kunnen leeren? Het dier moet geleid en ingetoomd worden, tot zijn eigen behoud en dat van anderen. Zou 't ook kunnen zijn, dat de Heere G, od u wilde leiden en aan zich verbinden, doordat ook Hij u belet, geheel vrij uw eigen weg te gaan. Er staat geschreven, dat Hij smart aandoet en verbindt, en zoo bindt Hij ons ook aan Hem door koorden der goedertierenheid, al schijnt het ons toe dat ze knellen.”

De jonker antwoordde daar niet aanstonds op, en het duurde ook geruimen tijd eer hij beamen kon wat Ds. Fockius gezegd had.

Doch — opdat ik 't maar kortelijk vertelle — 't is er door God» genade toe gekomen. Een kreupel been heeft hij behouden tot den dood toe, maar — hij heeft er den Heere God voor leeren danken.

AAN VRAGERS.

Gelijk anderen, hebben ook deze een poos geduld moeten oefenen. We zullen dat daarom nu ook niet langer op de proef stellen en behandelen eerst de vraag van G. B. te A.

„Wat is de beteekenis van het woord: -„Komenijschwaren, " daar dit woord zoo dikwijls boven kleine kruidenierswinkels staat? ”

Die vraag is meer gedaan en over het juiste antwoord is veel getwist.

De spelling komeneischvisx& a. heeft aanleiding gegeven, dat sommigen er uit lazen: Kom en eisch, met andere woorden: Kom hier koopen. Een zeker winkelier is daarvan zelfs zoo overtuigd, dat men nog boven zijn deur het vers leest:

„Allerlei waar; kom eisch maar!”

Daar nu echter een winkel als de bedoelde, waar velerlei te krijgen is, (meestal eetbare zaken of noodige voor dagelij ksch gebruik in huis) nooit een „kom en eisch" maar wel een komenij heet, is de genoemde uitlegging al heel verdacht. Bovendien echter blijkt nergens, dat er ooit winkels met dat „kom en eisch" zijn aangeduid.

Het komt in 't spreken onzer taal, vooral in de steden vaak voor, dat letters in de volkstaal weggelaten worden. Zoo hoort men vaak buvrouw voor buurvrouw, zaddoek voor zakdoek, ja stambeeld voor standbeeld, en de schrijfwijs ys-TX juffrouw voor jonkvrouw, bewijst, gelijk mee woorden, dat ook in de schrijftaal zulke min fraaie saamtrekkingen bestaan. Oudtijds was dit nog wel zoo sterk, en men vindt in de oude boeken dan ook veel voor koopman (of coopman) cootnan, of cotnan geschreven.

Gelijk nu van zeevaaart zeevaardij, van koopvaart koopvaardij is gemaakt (al is het eerste heel zeldzaam) zoo kon van dat cooman of koopman, comanny of in de uitspraak kommcnij gemaakt worden. Dit duide dan aan al wat tot de zaak behoort (gelijk koopvaardij bij koopvaart).

Een winkel dus, waar men zich van alles kon voorzien, was een koopmannij'swinkel of kortweg een kcopmannij en in de spreektaal kommenij. Wat met de „waren" bedoeld wordt behoeven we niet uit te leggen.

Een tweede vraag, van F. teA., luidt: „Wat beteekent het, als iemand zegt, dat hij geen onvertogen woord heeft gesproken, en is dit een goede uitdrukking? ”

We hebben in onze taal het weinig gebruikte werkwoord tijgen d.i. trekken, waarvan komt getogen. Dat tijgen of oudtijds tiegen leverde weer vertiegen, d. i. vertrekken, maar dan met de beteekenis van „uitstellen, laten wachten.”

Vertogen was dus: uitgesteld en onvertogen beduidde: nietuitgesteld, dus dadelijk, terstond. Zoo leest men b.v. bij onzen geschiedschrijver Hooft: „Dat zij haarder Hoogheit, voor zoo onvertooghen een afveirdighen groeten dank wisten, d. w. z. Haar hoogheid werd bedankt voor het spoedig uitzenden of afzenden.

Zoo blijkt dan, A2X „onvertogen woorden" zijn spoedige, haastige woorden, en daar die vaak ge­ sproken worden zonder dat men eerst nadenkt, zijn ze licht ongepast, onbehoorlijk. De Schrift vermaant ons traag te zijn tot spreken.

Onvertogen beduidt dus onbehoorlijk, net als 't woord ras (dat ook spoedig beteekent) in andere talen. We zouden niet weten waarom het geen goede uitdrukking is. Men kan het b.v. vinden in de werken van Mevr. Bosboom-Toussaint.

Een derde vraag weten we niet beter te beantwoorden dan door op te merken:

1. Dat de naam Simeon in het Oude, Simon alleen in het Nieuwe Testament voorkomt.

2. Dat er, zoover we weten, 11 personen van die namen in de Schrift voorkomen, namelijk: I. Simeon Jakob's zoon (Gen. 29), naar hem heet een stam. II. Simeon die het kindeke Jezus in de armen nam (Lukas 2). III. Simon Kananites, een der apostelen (Matth. 10). IV". Simon of Petrus, de apostel, die de twee zendbrieven schreef. V. Simon een broeder des Heeren (Matth. 13). VI. Simon de Farizeeër (Lukas 7). VII. Simon de melaatsche (Markus 14). VIII. Simon van Cyrene (Matth. 27). IX. Simon de toovenaar (Hand. 8). X. Simon de lederbereider (Hand. 9). XI. Simon Niger (Hand. 13).

Wat nu van al deze verder te zeggen is, zal de vrager zeker wel in den Bijbel kunnen vinden, althans zoover meer dan de naam is vermeld.

3. Simeon en Simon zijn twee vormen van denzelfden naam.

CORRESPONDENTIE.

Den heer K. de G. te H. «eggen we vriendelijk dank voor zijn juiste opmerking, dat bij de mededeeling aangaande Pella. lowa N. Am. voor den naam van Ds. H. P. Scholte moet geleze worden Dr. VanRaalte. (Heraut, no. 1165.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's