GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DEN VREEMDE.

XXX.

„Toen ik uit het hospitaal kwam, " zoo vervolgde vader, „wist ik niet wat aan te vangen. Mijn eerste gedachte viras naar Holland terug te keeren, en ik kreeg daar ook 't noodige reisgeld voor. Ook zou ik, zei men, als ik weer te Amsterdam was, pensioen ontvangen, omdat ik in den dienst ongeschikt was geworden voor soldaat.

Ik ging dus op weg en kwam te Brussel. Daar meldde ik mij aan, om eens te hooren hoe 't met dat pensioen zou staan. Maar dat viel tegen. Want mijn zaak was intusschen onderzocht, en toen was gebleken, dat ik weleen ongeluk had gekregen, tijdens ik in dienst was, maar door mijn eigen schuld. Daarom zou ik dan ook niets ontvangen dan het reisgeld dat verder noodig was om Amsterdam weer te bereiken. Hoewel dit nu, goed beschouwd heel rechtvaardig was, werd ik toch ontevreden. Als ze mij zoo behandelen, dacht ik, ga ik niet naar mijn land terug en blijf liever hier.

Je zult wel zeggen, kind, dat ik om degenen die achter waren gebleven, dan ook niet veel dacht, en dat is ook zoo. In den dienst was het een ruw leven geweest, en niemand bekommerde zich veel om wie en wat ver weg was. De hoofdzakelijke reden was, dat ik toen, gelijk al mijn bekenden, buiten God leefde en handelde, en mijn hart gesloten was voor al wat niet is uit den natuurlijken mensch.

Ik bleef eerst nog wat te Brussel, en zocht er werk; dat vlotte echter niet best. Want als buitenlander was ik met niets daar bekend, en de meesten konden mij niet gebruiken. Eindelijk kreeg ik toch werk bij een koopman in wollen goederen en dekens, als looper en pakhuisknecht. Maar daar ik niet vlug ter been was, verdiende ik niet veel. En ik mocht nog blij wezen, dat ze mij hielden en dorst niet klagen. Ik had daar een hard leven. Demenschen •waren Roomsch, en dat ik het niet was deed mij weinig goed in hun oogen. Niemand bemoeide zich met mij, en ik voelde mij op 't laatst zoo alleen en verlaten, dat ik besloot toch in vredesnaam maar de reis naar mijn vaderland te aanvaarden.”

„Dus komt u dan nu van Brussel vader? " vroeg Geertje; „is dat niet heel ver hier van daan, wel acht dagen reizen.”

De lezer die weten, dat men tegenwoordig de reis in een uur of vijf best kan doen, denke er aan, dat we hier vertellen, wat nu bijna twee eeuwen geleden plaats vond.

„Zoo lang nu wel niet, " hernam vader, „maar een dag of wat gaat er mee heen. Evenwel ik kom nu niet van Brussel, tenminste niet rechtdoor. Daar scheelt veel aan.”

Juist toen ik van plan was heen te gaan, en dus op straat liep, kwam mij iemand tegen, die me staande hield. Ik kende hem eerst niet, maar hoorde wel aan zijn taal, dat 't een Hollander moest wezen. En om 't je maar kort te vertellen, we hadden bij 'tzelfde regiment gediend. Maar hij was er beter afgekomen dan ik; hij had zijn tijd uitgediend, en was toen nog gebleven tot de oorlog ophield, en had een klein pensioentje gekregen, door voorspraak, geloof ik. Hij had, zei hij, in Holland kind noch kraai, en daarom had hij geprobeerd in Brussel een kroeg op te zetten. Dat noemen daar een estaminet, weet je, want ze koeteren veelal zoo wat Pransch en Vlaamsch door mekaar. Nu dat was goed gegaan, zoo als die dingen ongelukkig altijd schijnen te doen, maar 't is geld dat ik liever niet heb!”

Geertje keek vader eens van ter zijde aan. Zoo iets zou hij zeker vroeger niet gezegd hebben. Toen bracht hij immers trouw zijn halve weekloon naar de kroeg. Vader moet wel veranderd wezen bij vroeger. Zou hij misschien ook „fijn" zijn geworden?

„Mijn oude kennis dan, " zoo ging vader voort, nam mij mee, tracteerde mij, en liet me zijn winkel zien, die heel druk liep, dat moet ik zeggen, want ze zuipen daar als tempeliers in Brabant.”

Dit laatste gezegde, of liever spreekwoord, klinkt ons wat vreemd, doch was vooral toen bij ieder bekend. De tempeliers of tempelridders waren een ridderorde uit den tijd der kruistochten, die echter toen reeds lang niet meer bestond. Men verweet den ridders, dat zij o. a. 't ook heel ver hadden gebracht in de smulkunst, en volleerd waren in 't drinken of „zuipen" —• niet juist van water.

Geertje begreep vader best, die voortging:

„Mijn vriend had al twee knechts, maar een ging er weg, en nu kon ik zijn plaats krijgen. Ik had er veel zin in, want ik zou meer loon hebben, en niet zoo moeten sjouwen Ik nam het dus aan, en vond het er niet onpleizierig. Je moest er wel op je „qui vive" i) wezen, maar voor 't overige kon ik het best af. Evenwel, ik kwam er in groote verleiding. In mijn vorige werk had ik geen geld om drank te koopen, en had me er ook buiten gehouden. Maar hier was elk oogenblik de een of ander, die je wou laten drinken, en kostte het me buitendien niet veel. Je begrijpt, lieve kind, de gevolgen. Ik ging weer aan 't drinken, en hoewel ik mij telkens voornam op te passen voor te veel — want ik wist heel goed dat het drinken mij in 't ongeluk had gebracht — toch was ik spoedig weer een dronkaard. Want ik zocht mijn sterkte niet in den Heere God, maar in mij zelf.

Schoon mijn vriend, of nu ook mijn baas, graag had dat zijn gasten veel dronken, en ook voor mij op geen druppeltje zag, toch kreeg ik al gauw om dat drinken moeite met hem. Want ik moest veel geld ontvangen, en de lui waren niet altijd even eerlijk, zoodat ik al spoedig nu en dan niet uitkwam, en 't zelf bij moest passen. Dat leek mij bijster slecht. Maar als ik er over klaagde, zei de baas: „Zorg dan ook dat je niet „onbekwaam" (beschonken) in den winkel staat. Als de menschen een stuk in der kraag hebben, kan je niet verwachten, dat ze zoo op een haar weten, hoe veel je hebben moet.”

1) De uitdrukking, die de Fransche schildwachten gebruiken om iemand aan te roepen. In ons leger gebruikt men het Duitsche Werda. d. i. wie daar. Op zijn »qui vive" zijn wil zeggen, goed uitkijken, op zijn jtellen passen.

Geertje keek vader zoo verwonderd aan, dat hij begreep hoe zij hem niet vatte, en hij zei:

„Ja, zie je, dat is zoo bij wijs van spreken. Want een stuk jenever of brandewijn is heel wat, en dat zal iemand niet in een keer in zijn kraag of anders gezeid te lijf slaan. Maar hij wou er mee zeggen, dat als de menschen zelfs dronken waren en ik ook, er van de heele rekening niet veel terecht kwam, en daar had hij gelijk in.

Op een avond kwam ik laat uit den winkel, want er had iemand zijn vrienden onthaald, en ik had ook 't mijne gekregen. Ik moest een heel donkere, nauwe straat door; alleen aan den hoek brandde een lamp voor een heiligenbeeldje; want die hebben ze daar veel aan de hoeken van de straten, moet je weten. Door de donkerte en zeker ook doordat ik niet goed meer bij mijn zinnen was, viel ik, denkelijk over een steen of een paal, en sloeg tegen den grond. Ik heb daar zeker een tijd gelegen, maar toen ik weer tot mij zelf kwam, voelde ik een pijn, alsof al mijn leden waren gebroken. Ik begon te schreeuwen en te kermen, maar geen mensch scheen het te hooren. Ik wou opstaan, maar daar was geen denken aan.

Ik werd vreeselijk benauwd, veel meer — dat zal je wel vreemd vinden — dan ik ooit in den oorlog was geweest, waar toch de dood zoo dikwijls vlak bij mij was. Ik kon daar toch zoo niet blijven en begon, toen al 't roepen niets hielp, God te bidden mij te helpen en te redden. Ik had, dunkt me, nog nooit zoo gebeden, want nu meende ik wat ik zei. Daarop beproefde ik voort te kruipen naar het beeld bij de lamp. Want ik dacht: Als ik hier blijf, ziet mij niemand, en ben ik misschien over een uur of wat dood. Maar op den hoek bij 't licht daar komt wel de een of ander voorbij, die mij ziet. Je merkt wel, dat ik, zeker wegens den val en de erge pijn, niet meer door den drank was bevangen. Ik kroop voort al kermend, tot ik eindelijk bij 't beeld kwam. Daar bleef ik liggen; ik kon toch ook niet verder, en wachtte af of er iemand kwam. Maar ik hoorde geen voetstappen, 't Was aar in die buurt erg achteraf, en ik kwam er nders ook bijna nooit iemand tegen.

VERBETERING.

In het berichtje in 't vorig nr. gelieve men e twee namen daar opgegeven (2e kol. bl. 4) et elkaar te verwisselen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's