GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZOEK.

XXXIII.

De goede koster stond niet weinig verdaasd, toen daar zoo plotseling twee menschen voor zijn oogen stonden, die hij wel geensz; ias vergeten, maar toch evenmin op dat oogenblik verwacht had. Hij ontving hen recht hartelijk, en daar de vader te vermoeid was om te spreken, deed Geertje het woord, en verhaalde in 't kort wat er gebeurd was, en wat hen nu hierheen dreef.

Al begreep de man des huizes niet alles, toch genoeg om hem met groote belangstelling te vervullen. Hij bood zich dadelijk aan, om behulpzaam te wezen zooveel hij kon. „Mijn vrouw, " zoo voegde hij er bij, „is er ongelukkig niet toe in staat; zij ligt ziek al een paar jaar; misschien kunt ge haar straks even zien.”

Intusschen was vader wat uitgerust, en in 't gesprek dat nu volgde, had de man des huizes al aanstonds gelegenheid op te merken, hoezeer zijn oude kennis veranderd was bij vroeger: naar het lichaam zeker veel verzwakt, maar naar den geest geheel anders en beter dan weleer. In stilte dankte de oude man den Heere, die zich over den zorgeloozen zondaar had ontfermd, en hem tot de kennis Zijns naams geleid.

„Wacht even, ” sprak de koster, toen vader, door 't spreken vermoeid, zweeg, „ik kom dadelijk terug."

Na een oogenblik keerde hij weder en zei: „Mijn vrouw zou Geertje heel graag even spreken. Wil ik nu met u naar 't gasthuis gaan, dan komen we straks hier terug.”

Dat vond de oudste der twee bezoekers best. De andere had er eigenlijk niet weinig tegen, doch zij begreep, dat het nu kwalijk ging te weigeren, en ook dat men niet zoo dadelijk zou weten, waar heen te gaan, na 't bezoek aan moeder. Zoo togen dan de koster en zijn vriend op weg, en Geertje naar boven, naar de welbekende kamer, waar de zieke was.

De huisvrouw lag, gelijk haar man gezegd had, reeds zeer lang ziek, en was uiterst zwak, wijl de koorts haar ondermijnde. Men had toen tegen die ziekte geenszins die krachtig werkende middelen, welke de Heere God de menschen later heeft doen vinden, en behielp zich met allerlei middelen, b.v. alsemknoppen, „knoppen van aalst, " zoo als men zei, en dergelijke. Bij deze zieke hielpen de middelen echter weinig, en Geertje schrikte dan ook, toen zij de juffrouw zag, die wel een schim geleek van wat zij vroeger was geweest. Bij het bed zat haar dochter, die haar oppaste.

„Wat ben ik blij je te zien. Geertje!" sprak de zieke. „De Heere God heeft het wonderlijk zoo beschikt. O, ik heb zooveel aan je gedacht, terwijl ik hier lag, en zoo verlangd, datje eens komen zoudt.”

Geertje ontroerde; zij had gedacht een scherp verwijt te ontvangen, een „schrobbeering" zoo als zij dat noemde. Doch nu 't heel anders liep, kon zij bijna niet antwoorden, en barstte in tranen uit. Toen zij wat bedaard was, kuste zij de juffrouw hartelijk, en zei hoe naar het was, dat die al lang zoo plat te bed moest liggen, en hoe het haar nu oprecht speet, dat ze zoo weinig van zich had laten hooren.

„Och kind, " was 't antwoord, „de Heere maakt het wèl, Hij heeft mij nedergelegd en in Zijn handen ben ik veilig, al gaat mijn lichaam er onder. Ik zal niet lang meer leven, op aarde, dat voel ik wel, maar eeuwig in het huis niet met handen gemaakt, in de hemelen. Maar ik kan niet veel spreken. Vertel me nu eens uw wedervaren in al dien tijd. Ik weet er haast niets van.”

't Was niet zoo gemakkelijk aan dat verlangen te voldoen, vooral wijl er vele dingen waren, daar het meisje hier maar liefst niet over sprak. Toch duurde het verhaal nog vrij lang; ook had zij trouwe toehoordsters.

„Ge hebt al veel ondervonden, lieve Geertje!" sprak de zieke eindelijk: „Ik hoop maar, datje er iets uit geleerd hebt, dan is het van nut, al had ik u graag hier gehouden. Maar zeg mij nu eens, hebt gij ook geleerd in oprechtheid den Heere te dienen? Daar komt het immers op aan.”

Het meisje zweeg: 't Was al moeilijk daarop een antwoord te geven, en de juffrouw ging voort:

Ik zeg dit, omdat ik het zelfbij ervaring heb. Al wat de wereld heeft en geeft is ten slotte onzeker, vergankelijk en ons hart heeft er geen bevrediging in. We moeten altijd weer wat anders hebben en dan weer wat, doch nooit zijn we voldaan. Dit worden we alleen wanneer de Heere Christus onze onrust wegneemt door het geloof en de verzoening die Hij heeft gewerkt, en onze armoe vervangt door Zijn rijkdom. Zie, ik lig hier nu ziek en ga sterven. In de wereld heb ik niet veel gehad, dat weet je'en ik heb soms veel smart. Doch door des Heeren genade is het alles te dragen, ja ik lig in vrede, en verblijd mij dat .het niet' lang meer duren zal. Want straks is al die moeite en al het lijden voorbij. Daarginds waar de lleeie God is, zal aieooand «eggen: ik ben rfek, en zal God alle tranen van de oogen af wisschen, en de dood zal niet meer zijn, want de eerste dagen zijn weggegaan.”

Met grooten ernst, schoon met zwakke stem, , doch blijmoedig, werden die woorden gesproken, en Geertje voelde zich diep getroffen en innerlijk bewogen. Zij zat een poosje stil zoowel om de zieke die afgemat was, als om zich zelf. Toen echter sprak zij eensklaps:

„o, Jiifrouw, ik kan niet begrijpen, dat u zoo gelukkig zijt. Ik zou bedroefd zijn als ik ziek was, en bevreesd wezen om te sterven. Ik wou dat ik was als u, maar dat word ik toch nooit.”

„Waarom niet? Ik ben een zondares zoo goed als jij, en 'tis louter Gods genade, die mij het heil in Christus om niet, versta het wel, om niet, heeft geschonken.

„Ja maar, u zijt altoos een goed mensch geweest, heel goed, ook voor mij. Ik ben heel anders. Ik kan mij zelf niet anders maken.”

„Neen zeker niet, maar de Heere God kan het, en wil het ook. EJ staat nergens in den Bijbel dat de Heere Christus gekomen is om goede menschen zalig te makeu, maar wel zondaren. Ik heb eens een boek gelezen, waarin een dominee zegt: „Als er in den Bijbel stond, dat de Heere Jezus gekomen was om N N — hij bedoelde een naam als den zijne — tot bekeering te roepen, dan zou ik twijfelen, of ik wel bedoeld was. Want licht kon er ergens nog een ander zitten, die net zoo heet als ik. Maar nu er staat, dat Hij gekomen is om zondaars te zoeken en zalig te maken, nu heb ik niet te twijfelen, want bij de zondaren behoor ik ook.”

„Ja, ik ook, " herhaalde Geertje, en dat was blijkbaar nu niet een gedachteloos gezegde, gelijk zoo vaak, wanneer de menschen spreken: „Ja, zondaars zijn we allemaal." Dat wil dan eigenlijk zeggen: 't Is me zoo kwalijk niet te nemen. — Wie meent wat hij zegt, als hij betuigt: Ik ben een zondaar; die verklaart daarmee tevens, dat hij een Verlosser een Verzoener noodig heeft, of anders verloren is, reddeloos verloren.

De zieke zweeg en zij kon niets meer zeggen, 't Was op het oogenblik ook niet noodig. Want de Heere God had door haar tot Geertje's hart gesproken, en deze had nu meer gehoord en geleerd, dan in al de vroegere jaren bij de vermaningen in huis en school en kerk. Wel waren die vermaningen heel goed, maar als iemand stokdoof is, dan baat het niet al maken zelfs loonkunstenaars als Bach en Handel de schoonste muziek voor hem. Doch als de Heere God de ooren der dooven — en dat zijn allen die buiten Hem leven — opent, dan moeten zij luisteren, en worden geboeid en staan verbaasd, dat zij vroeger van die heerlijke klanken niets vernamen. En dan wordt hun ook de doofheid tot schuld, want God had hen niet met die kwaal geschapen.

Nog een poosje bleef Geertje beneden zitten praten met de dochter des huizes. Deze vertelde haar, hoe de school reeds geruimen tijd geleden had moeten gesloten Ï) worden, wijl deschoolvrouw haar niet meer kon houden, en dat vader ook lang niet meer dezelfde was als vroeger. De zoon werkte thans in een laken glanzerij en was de voornaamste steun van de huishouding.

Thans kwam vader met den koster terug, en daarmee een eind aan 't gesprek.

CORRESPONDENTIE.

B. B. te A. De zeer lange titel begint met „Een nieuw Bundeltje uitgekipte geestelijke Gezangen, " enz. Dordrecht bij Johan Geor^ Wittich (de lode druk is van 1750).

M. F. J. te A. In een volgend nr.

1) Niet opgeheven , want dan gaat zij in de hoogte.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's