GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een pilaar in den tempel”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een pilaar in den tempel”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die overwint, ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods, en hij zal niet meer daar uit gaan; en ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam der stad mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van mijnen God afdaalt, en ook mijnen nieuwen naam. Openbaring 3 : 12

Op den klank af spreekt de overwinningsbelofte, dat wie zegepraalt, eens een pilaar staat te worden, ons zielsbesef niet bijster toe. De Schrift zelve verhaalt slechts van één enkele, die tot een pilaar geworden is, en die ééne was de vrouw van Loth. Eene om haar ongeloof gestrafte, aan wier ontzettend lot Jezus zelf zijn elven, waarlijk niet ter navolging, maar ter afschrikking herinnerde. (Luk. I7 : 32).

Terstond moet daarom nadruk op de bijvoeging gelegd: Een pilaar in den tempel Gods. En om in dit verband de ons nog altoos vreemde vergelijking van een mensck met een pilaar u nader te brengen, kunt ge niet beter doen dan dit pilaar, naar de onder ons meer gangbare zegswijze, om te beelden in steunpüaax. „Een steunpilaar van Gods Kerk" was, veelal op het eind der vorige en in het begin van deze eeuw, een zelfs veel gebezigde uitdrukking, die met name na iemands dood opgeld deed, en bijzonder in trek was voor een aanzienlijk en vermogend lid der kerk, die gewoonvroom, leeraarlievend, en gul in zijn giften was geweest, zoo dikwijls, gevraagd of ongevraagd, aan de kerk, of voor haar armen of voor haar leeraars, geld en veel geld moest toevloeien. Geestelijk was in die ongeestelijke dagen dit beeld van „steunpilaar" minder in zwang. Het was zoo als Bilderdijk zong: „Als om haar schuld een natie moet vergaan, vangt in de kerk de zielsmelaatschheid aan." En in die dagen vooral helde de kerkgevel al scheever van den Heere naar den Mammon.

AI doet dan ook dat beeld van „steunpilaar" dienst, om het vreemde van de uitdrukking te doen minderen, wat de zaak aangaat staat de belofte van Jezus er vlak tegenover.

Er wordt niet betuigd, dat de leeraarlievende doode een pilaar voor Gods kerk tuas, maar toegezegd, dat Jezus zelf hem, die overwon, tot een pilaar in den tempel Gods zal maken.

Er is in deze heerlijke belofte geen sprake van de strijdende kerk op aarde, maar van de triomfeerende kerk daarboven.

Heel de kerk-idee valt zelfs weg, om in het beeld van den tempel Gods op te gaan. En het is in dien tempel Gods, dat, naar Jezus rijke belofte op Pathmos, elke Christenheid die overwon, en overwinnend ten d eeuwigen leven inging, door den Christus zelven gesteld zal worden als één der pilaren in den voltooiden bouw.

In verwante beeldspraak had Petrus iets soortgelijks betuigd van de kerk op aarde. z De verlosten moesten saam „een geestelijk huis" vormen. Van dit geestelijk huis was Christus „de uiterste hoeksteen". En nu moest elk geloovige „een steen in dat huis" o zijn, een „levende steen", om door telkens o nieuwe toebrenging van geloovigen de muren van dit geestelijk huis steeds hooger te v doen rijzen, (I Petr. 2:4, 5.)

Maar in Jezus' belofte is sprake van iets veel heerlijkers.

Vergeleek Petrus de kerk op aarde bij een huis, aan de muren in steen opgetrokken, hier op Pathmos kiest de Heere het veel rijker beeld van een tempel met zuilengangen, gelijk Athene er het schitterend voorbeeld van gaf, en gelijk soortgelijke tempels in alle steden van Klein-Azië, en ook in de steden aan wie de zeven brieven gericht zijn, met name te Philadelphia, aan welks kerk de brief met het slot over den pilaar uitging, door hun pracht van bouw de bewondering wekten.

Zoo staken de Heidenen met hun prachtige, weelderige tempels aan Jood en Christen de oogen uit. De synagoge viel bij zulk een tempel geheel weg, en de Christenen kwamen in de opperzaal van één der vrienden saâm.

Op aarde de Kerk gedrukt, klein, nietig, in alles het teeken van het kruis dragend; maar in den grooten en doorluchtigen dag zou dit anders worden. Dan zou alle Heidensche prachtbouw tot puin ineenstorten, maar heerlijk uit den hemel het „nieuw Jerusalem" nederdalen; en in dit nieuw Jerusalem zou de tempel Gods zijn, niet meer het namaaksel van wat Mozesopden berg zag, maar het rijke origineel zelf, dat aan Mozes in hemelsche glansen getoond was. En die tempel, hij zou gebouwd zijn, niet uit doode steen, maar uit geest en leven. Helden, helden die overwonnen hadden, zouden in dien tempel Gods de heilige tinne torsen, in schooner beeld en veel zuiverder harmonie, dan ooit Athene het symbolisch in haar zuilengangen had voorgesteld.

Op aarde staat de tempel naast het leven. Sion komt bij Jerusalem. Dit kan niet anders, dit moet, omdat de tempel het heilige omsluit en afsluit van het onheilige leven der wereld.

Maar in het rijk der heerlijkheid valt die tegenstelling weg. Dan is alles heilig. Heilig het leven zelf. Daarom is een tempel naast het leven in de toekomst onzes EEeeren ondenkbaar, en betuigt Joannes ons: En ik zag geert tempel in de stad, want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam." (Openb, 2I : 22).

Natuurlijk, voor een aparten tempel is, waar alles tempel is, geen plaats. Daar is het leven zelf één tempel-leven geworden, en daar rust dat tempel-leven niet op zuilen van graniet, maar op de geloofshelden en geloofsheldinnen, die in Jezus kracht dien tempel op Satan en wereld veroverd hebben. En in dien tempel zijn ze niet meer als op aarde weggemetselde of verborgen steenen, maar zuilen, pilaren, die ten voeten uit, in volle lengte, slank uitkomen, en schitteren in al de volheid van hun verschijning. Schitteren zooals Jezus ze» behouwen heeft, zooals Jezus ze doet rusten op hun voetstuk, zooals Jezus ze met het kapiteel als met de kroon der overwinning siert, zooals Jezus ze in zuivere rij en orde plaatsen zal, zooals Jezus ze in onderling verband tot één geheel zal saâmvoegen.

Hierin ligt het zalige der onmisbaarheid. Uit den muur van het steenen huis kan een steen worden uitgehakt, dat toch het huis staat. Maar van den bouw uit zuilen saamgesteld, kan niet één pilaar gemist worden, of de schoonheid is gebroken, en de draagkracht van het geheel uit haar verband gerukt.

De zuilen zijn geteld. Elke zuil is er één. En niet één enkele kunt ge u wegdenken, of het betooverend schoon der harmonie gaat teloor.

Daarom is die belofte van Jezus, dat wie overwint een zuil, een pilaar zal zijn, zoo warm en veelzeggend. De tempel van God zonder u niet af. Eerst als ook gij er in zult zijn gerangschikt, voltooid in zijn hemelsch schoon. Ja, waarlijk, omdat God u uitverkoor, ook gij voor dien voleinden bouw onmisbaar.

En niet onmisbaar alleen voor het schoon er harmonie. Hier op aarde moet wel, omdat het leven zoo laag is, het kunstschoon op alle manier boven het leven uitgaan. Maar in het rijk der heerlijkheid alt alle kunst weg, omdat het leven zelf r volmaakt in schoonheid zal wezen.

De zuil, de pilaar in den tempel Gods al niet enkel schoon zijn, maar ook dragen.

Dus zult ge beteekenis voor dien tempel hebben. Er een deel van uitmaken. Het geheel ervan zal, hoe wonderbaar het u ok in de ooren moge klinken, mede rusten op u.

En dat zal Jezus waar maken, niet enkel oor een Paulus of Petrus, of voor wie ook na de apostelen, in Jezus kerk op den voorrond trad, en wiens naam verren klank af. o, Neen, dat zal Jezus tot een waareid doen zijn voor een ieder die overwon. ok voor den stille in den lande, voor den ergetene, en hier op aarde nauwelijks meegetelde.

Het zal er mee zijn als met de starren Gods in het firmament. Gij ziet zon en aan, en kent nog enkele starrenbeelden. Maar wie telt de duizend en tienduizend onnen, met hun dwaalstarren en wachters, ie schuilen in den melkweg.' En toch ook die allen verkondigen Gods glorie, ook die kent de Heere allen bij name, ook die roept Hij, en zie, er wordt niet één gemist.

En zoo nu zal in die doorluchtige zuilenrijen van den eeuwigen tempel elke uitverkorene des Heeren meeschitteren, meedragen, met alle heiligen saam het ééne groot geheel uitmaken, en Jezus zal het zóó willen.

Niet gij zult daar gaan staan, maar Jezus zal u daar stellen. In de glorie die Hij bij den Vader heeft, rust zijn Middelaarshart niet. Hij wil die glansen zijner heerlijkheid zelf zien schijnen, stralen en schitteren de eindelooze zuilengangen van Gods tempel door, en ook daarbij kan er niet één, kunt ook gij niet gemist worden.

Alleen maar, i ge moet overwonnen hebben, overwonnen tot den einde toe. Het hart dat niet Satan verwon, maar zich door Satan verwinnen liet, gaat in het graf mat en dof als de tichelsteen, en kan nooit meeglansen in de hemelsche zuilenrijen van Smaragd en Porphyr.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juli 1900

De Heraut | 2 Pagina's

„Een pilaar in den tempel”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juli 1900

De Heraut | 2 Pagina's