GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN GESTOORDE FEESTAVOND.

XXXVI.

Wat de kapitein bedoeld had zou, zeiden we. Geertje duidelijk worden. Zeer kort daarna •werd haar de dienst opgezegd. Wel ontving zij een zeer loffelijk getuigenis, en ook nog een maand loon boven wat haar toekwam, maar blijven mocht zij niet. „Want, " zei de kapitein, „is er ruzie in de schuit, dan moet een er uit." Dit nu is niet zelden waar, doch men dient dan toch vooraf te onderzoeken wie 't eerst aan de beurt is om er uit te gaan, en ten tweede of't ook nog mogelijk is, allen te blijven.

De waarheid echter was, dat zoowel de kapitein als zijn vrouw — hoe weinig die laatste zich overigens met de zaken bemoeide — liever geen vromen in hun dienst hadden. Alles heeft zijn tijd, zeiden ze, godsdienst dus ook en 'tis daarom goed, de kerk niet te verzuimen en 'smorgen uit den Bijbel te lezen, enz. Maar dan had de godsdienst ook zijn beurt gehad, en werd opgeborgen tot nader order, op vasten tijd., In den grond der zaak wisten deze lieden niet dan van „godsdienstplichten" gelijk we dal in de Roomsche kerk vinden, en die plichten volbrachten ze, zoo redelijk althans, om als 't ware den Heere God tevreden te stellen. Maar iemand die God zocht was hun een raadsel, en zoo konden zij dan ook de droefheid naar God, die bij Geertje zich openbaarde, niet begrijpen. Ze vonden dat lastig, onaangenaam, droog. En daarom moest Geertje weg, hoe „braaf" zij ook werd geroemd. Er bij kwam nog, dat de kapitein als Izak veel hield van smakelijke spijzen, en dus de keukenmeid gaarne behield, wijl hij op zijn eenzaam buiten niet zoo gemakkelijk weer een dergelijke krijgen zou.

Zoo stond dan Geertje op een goeden of, zoo als zij vond, een kwaden dag, weer te Amsterdam, niet wetende waar heen. Wel kon zij als meid in 't Gasthuis geplaatst worden, maar dat was een min begeerl^ke betrekking. Met hoog verlof werd haar toegestaan zoo lang bij moeder een onderkomen te vinden, tot zij weder een dienst zou hebben.

’t Was winter en St.-Nicolaasavond. St.-Nicolaas, d. i. de „heilige Nicolaas, " was in den Roomschen tijd de „heilige" of „patroon" van Amsterdam. Nu weten wij wel, dat er zulke heiligen of patroons niet bestaan; ook dat van dien St.-Nikolaas zoo ongeveer niets met zekerheid bekend is, en bovenal dat Gods Woord ons verbiedt, dergelijke „heiligen" of sinten te eeren en ons onder hun bescherming te {stellen, die trouwens natuurlijk niets beduid. Zoo hadden dan onze Gereformeerde vaderen groot gelijk, toen zij dien „heiligen"-dienst van St.-Niklaas afschaften, en dat „misbruyck uit Godes kerk uytgedaen" werd. Maar St.-Niklaas, of Sinterklaas bleef toch in eere, te weten de aangename dingen en de smakelijke zaken die deze dag meebracht, 't Ging er mee als met paascheieren en zooveel meer, die, omdat zij lang niet verwerpelijk zijn, in gebruik blijven, al is de ware oorsprong niet Christelijk. De meeste menschen weten dien zelfs niet.

Voor Geertje was 't geen vroolijke St.-Niklaas. Haar geld en de tijd van haar verblijf in 't Gasthuis, liepen beiden ten einde. Verrassingen en lekkers was zij weinig te wachten. Juist ging zij de enge Halsteeg door — thans verbreed en vernoemd tot Damstraat — toen zij een geschreeuw hoorde van verscheiden stemmen. Daar nu deze buurt nog al huizen telde, waar het niet goed was te komen, haastte Geertje zich wat, toen een vrouw, die er bleek en ontdaan uitzag, uit een huis kwam loopen, en als een wanhopige op het meisje toesprong, roepende: „Help me! Kom mee!”

Geertje had daar weinig lust toe. Want aan weerszijden van de openstaande deur had zij de afbeeldingen ontdekt van twee vaatjes, waarop de woorden Vrij-Wijn prijkten, in gouden letters. De lezer denkt misschien, dat men in zulke huizen kosteloos wijn schonk, maar dan vergist hij zich. „Vrij-Wijn" wilde eenvoudig zeggen, dat de belasting betaald was en men dus vrij kon schenken. Nog altijd noemt men te Amsterdam een kroeg vaak een „wijnhuis, " schoon er al heel weinig eigenlijke wijn geschonken wordt.

Doch medelijden hebbende met de vrouw, ging Geertje mee naar binnen.

*t Zag er daar vreemd uit. In de binnenkamer lag de vloer bestrooid met suikerboonen en ander grabbelgoed. Op de tafel lagen een paar pakjes, ook koekjes en andere lekkernijen. Doch te midden van al deze heerlijkheden en zelfs er boven op, stonden vier kinderen te huilen, en tegen elkaar allerlei min lieflijke woorden uit te roepen. In een hoek van 't vertrek zat iemand, die naar zijn kleur een moriaan geleek en in zijn kleedij een pop uit de poppenkast. Deze moriaan voelde zich hier blijkbaar niet recht goed. Want hij zat of lag half op een stoel, met de hand onder 't hoofd, en maakte geluiden, die men op een vroolijken avond niet juist zou verwacht hebben.

Geertje begeeep er niets van, totdat de vrouw des huizes, met haar binnengekomen, 't ophelderde. Men had, naar oud gebruik, St.-Niklaas willen houden, en daartoe behoorde, dat iemand die zich verkleed had voor St.-Niklaas zou spelen, en komen strooien, waarom de avond bij de jeugd „strooi-avond" heette. Tegelijk deelde deze St.-Niklaas ook belooningen of bestraffingen, uit. Op een beroemde schilderij van Jan Steen kunt ge zulk een strooiavond voorgesteld zien.

Nu had de vrouw een haar bekenden knecht van een sleeper of stalhouder uit de buurt, verzocht als St.-Nicolaas voor de kinderen op te treden. Vooral moest hij den oudsten jongen, een rechte bengel, zei .de moeder, eens bang maken en hem zoo inprenten, voortaan wat gehoorzamer te wezen. St.-Niklaas had zich dan ook vertoond, niet volkomen in de juiste kleeding en met het passend voorkomen, maar daarop werd minder gelet. Zoodra hij den oudsten, gezegd den bengel, in 't oog kreeg, was St.-Nikolaas op dezen al zwaaiend met een ketting los gegaan, terwijl hij dreigend wees op een grooten zak, dien hij bij zich had. De jongen begon geweldig te schreeuwen en kroop achter de tafel. Doch toen de geduchte boeman hem ook daar vervolgde, besloot de bengel, in vertwijfeling, zijn leven of zijn vrijheid althans, zoo duur mogelijk te verkoopen. Een stoot grijpende, die onder de tafel stond, wierp hij dien met zooveel kracht St.-Nikolaas naar 't hoofd, dat deze verschrikt achteruit deinsde, zijn ketting met groot geweld vallen liet en een oogenblik machteloos op een stoel zonk. De stoof was blijkbaar geweldig aangekomen. Van schrik gingen al de kinderen aan 't schreeuwen, de bengel het hardst, terwijl de moeder poogde St.-Nikolaas, die het zeer te kwaad had, bij te brengen. Deze echter was „heelendal flauw gevallen, " zoo als de huisvrouw zei. Toen was ze van angst de straat op geloopen, om hulp te halen.

Met behulp van Geert e werden de kinderen gestild en aan den ongelukkigen St.-Nikolaas de noodige hulp verleend. Hij was reeds weer wat bij gekomen, en terwijl Geertje haastig naar een apotheker liep om iets te halen, wiesch de vrouw het gezicht van den man schoon van het zwart, waarmee 't besmeerd was. Ongelukkig bleven er twee blauwe of zwarte plekken zitten, te weten ter plaatse waar de stoof met den scherpen kant geraakt had.

De apotheker, die 't geraden had geacht om mee te gaan, troostte echter met de verklaring, dat als men er den balsem op lei, dien hij ge ven zou, 't binnen een dag of acht wel over zou wezen. Dat bleek ook later zoo te zijn. Of echter de sleepersknecht ooit weer voor St.-Nikolaas heeft willen spelen is te betwijfelen.

AAN VRAGERS.

W. de J. te A. Het woord Philantropie is afkomstig van het Grieksch, en beduidt liefde tot de menschen, menschlievendheid. Wij lezen in Titus 3:4: Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen verschenen is." In dien tekst wordt ook van de philantropie gesproken, dat is de toegenegenheid of liefde Gods tot de menschen. Wij gebruiken het woord thans uitslui tend om aan te duiden: enschlievendheid die zich toont in daden, b v. door den armen wel te doen.

CORRESPONDENTIE.

M. B. te G. Zoodra mogelijk zullen we antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1900

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1900

De Heraut | 2 Pagina's