GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP HET HOF.

XXXVIII.

Dicht bij de brug over de Huidenvetterssloot, die als onnoodig en lastig onlangs is gedempt, hield het tweetal stil voor een lage hardsteenen poort, nabij de plek, waar veel later het huis van den dichter Bilderdijk heeft gestaan. Boven de poort stond met zwart en rood geschilderde letters: „t Smeerenburger Hofje.”

Door een lange gang, welker deur open stond, kwamen ze op een plaats met boomen en gras beplant, wat in deze streken zeldzaam was. Op dat echter straatjongens en anderen geen vernieling zouden aanrichten, stond er een waarschuwing aan een paal bij: „Geen publycque toegang." De groene hoi was ongeveer door een rij lage huisjes elk met twee ramen met kleine ruitjes, en een deur met een klopper er op. Al de deuren zagen zwart en gingen in twee deelen open; al de ramen waren groen, en prijkten met potten bloemen, verder belett'en ondergordijntjes naar binnen te zien, en 't was er zoo stil, als ware heel 't Smeerenburger Hof uitgestorven en begraven.

Dat bleek echter anders te wezen. Want toen Geertje's geleidster had aangeklopt aan de deur van een huisje, vlak over de pomp, 't eenige dat aan elke zij der deur twee ramen had, werd weldra geopend en verscheen een vrouw, van naar gissing vijfüg jaar. Zij droeg een donkerkleurige japon, een helderwit boezelaar en een nog witter neepjesmuts, die een zeer vriendelijk gezicht omkranste. Geertje zag dadelijk, dat die vrouw een zuster van haar geleidster moest zijn, maar ook dat zij in voorkomen en uiterlijk van dezen veel verschdde. Zij was de „moeder" van 't Hofje, d. w. z. degcen die het toezicht hield over de bewoonsters, een twintigtal oude vrouwen, van welke echter thans geen te zien was.

Uit het gesprek, dat nu tusschen de beide zusters volgde, werd Geer'je duidelijk, waarom zij hierheen was gebracht. Dat du niet kon zijn om op het hofje besteed te worden had zij dadelijk begrepen. Daarvoor was zij te jong, en bovendien zou zij 't vooruitzicht min aangenaam hebben gevonden. Doch 't had haar reeds verwonderd, dat de „moeder" in eigen persoon Z J opendeed, en zij vernam dan ook weldra, dat het meisje, 'twelk bij moeder had gediend, vertrokken was, en haar nieuwe vriendin nu poogde Geerje de ledige plaats te doen innemen. Zij moest een en ander vere'len, en 't s'ot van de zaak was, dat zij morgen om „uitsluitsel' zou komen, en met een hoopvol hart heenging. Wel was het vooruitzicht om bij een hofjesmoeder te dienen, voor wie wat levenslustig viel niet aanlokkend, maar Geertje bevond zich in een zi^lstoestand, waarin een stille, rustige omgeving haar 't meest welkom was.

En zulk een bood een hofje voorzeker. Dergelijke inrichtingen behoorden gewis tot de beste, die onze vaderen gesticht hebben; tegenwoordig worden er trouwens nog wel gebouwd. De bedoeling was, om ouden menschen, die niet genoeg hadden om van te leven, de gelegenheid te geven, hun laatste dagen rustig te slijten. Dikwijls kreeg men nog eenig geld er bij wekelijks, of wel levensmiddelen en brandstof. Zoo werden fatsoenlijke lieden, vooral vrouwen, voor armoe bewaart, en hadden ze een „oud leven" gelijk men dat noemde.

Het Smeerenburger Hof had echter een leelijken naam zult gij zeggen. Doch laat mij u zeggen, dat dit toen der tijd niet zoo klonk als nu. 't Woord „smeer" werd voor „vet" vaak gebruikt, gelijk ge onder anderen uit onze Statenvertaling van den Bijbel zien kunt. Maar daarbij had de naam een zeer begrijpelijke oorsprong.

Ge moet weten, dat onze vaderen, die kloeke mannen waren, ook ter walvischvangst voeren. Om deze dieren te vangen kon men natuurlijk niet terecht in onze slooten en meren, maar moest de noordelijke zeeën opzoeken. In de wateren ten noorden van Scandinavië ving men den walvisch, doch met het spek hierheen te varen ging moeilijk, wijl de reis te ver was. Zoo had men dan op de eilanden, die Spitsbergen heeten, een dorp of stad aangelegd van enkel houten huizen, of loodsen. Daar werd het spek heengebracht, gekookt en de traan verkregen, die dan scheep ging naar Nederland. De stad heette Smeerenburg, een zeer gepaste naam. 's Winters was het er doodstil, zomers heel druk.

Nu had te Amsterdam een reeder gewoond, die schepen uitzond ter walvischvangst, en veel geld daarmee had verdiend. Een deel van dit geld had hij afgezonderd om daarvoor een hofje te stichten. „Gij begrijpt nu wel, hoe het „Smeerenburger Hof' aan zijn naam kwam. Later toen de inkomsten minderden, wijl de walvisch vangst al minder opbracht — dat was lang na den dood des stichters — kon het Smeeren burger Hofje niet op zichzelf blijven bestaan, daar het voor een deel zijn inkomsten had uit hetgeen die vaart opbracht. Het Hofje is toen met een ander vereenigd, wat goedkooper uitkwam, doch de naam verdween daarbij.

Toen Geertje den volgenden dag terugkwam, vernam zij tot haar blijdschap, dat de zaak in orde was, en zij — waartoe vooral het goed getuigenis van den kapitein had meegewerkt — in dienst kon treden. „De Heere geve, dat ge hier lang blijft, en we eikaars lasten mogen dragen" voegde de moeder er bij, na het meisie gezegd te hebben hoe de zaken sionden.

Wat Geertje reeds uit velerlei had begrepen, werd haar nu geheel duidelijk, namelijk dat de twee zusters veel van elkaar verschilden en dat de hofjesmoeder een vrouw was, die in des Heeren vrees leefde. Nog nooit was Geertje zoo in een dienst ontvangen en het verblijdde haar, dat de Heere God 't zoo had geleid. Temeer nu zij juist in een toestand was, waarin een wereldsche omgeving haar zeer zou hebben gehinderd. Ze kon zelfs niet nalaten dit even te laten merken, waarop de moeder zei: „Indien gij ook den Heere vreest, mijn kind, doet het mij dubbel genoegen dat ge hier gekomen zijt. Want er zijn niet vele dienstboden, die G od vreezen.”

Weldra begon Geertje haar nieuwe taak, die niet moeielijk was. Veelal moest zij zonder eenig opzicht werken, want hoe stil het hofje ook was, en hoe afgescheiden van alle straatrumoer, er viel toch voor de moeder allerlei te doen, en zelfs was 't niet altijd gemakkelijk de rust tusschen de bewoonsters te bewaren.

AAN VRAGERS.

. . . . We meenen reeds vroeger gezegd te hebben, dat de uitspraak '& yrier verkeerd is; 't moet wezen ^riër (van Syrië). Wel zegt men Kiaikr (van Arabië) maar dat deugt ook niet, en moet wezen Arabier, gelijk onze vaderen ook schreven. We zeggen niet Indiër, \xr& enier, maar /«dier, Ar; »i? niër, en dat is ook de eenige uitspraak die natuurlijk en goed heeten kan. We hebben hier den naam van een land met daarachter er, dat een persoon aanduidt. Wel is er ook een uitgang ier, die dat doet, maar dien vindt men niet bij Syriër en Arabier, want de landen heeten niet Syr en Arab.

CORRESPONDENTIE,

F. N. letten. te H. (G.) We zullen op uw wensch letten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1900

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1900

De Heraut | 2 Pagina's