GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want indien wij gelooven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzoo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met hem. 1 Thess 4 : 14

Wat bij het denken aan het vaderland daarboven telkens weer treft, is de stellige zekerheid, dat Jezus ook aan de overzij van het graf, en tot den einde toe, ja, tot in alle eeuwigheid, zulk een geheel eenige beteekenis behouden zal voor wie der zaligheid deelachtig zijn geworden.

Op zichzelf zou het ons natuurlijker zijn voorgekomen, indieö Jezus wel het werk der verzoening op aarde volbracht had, en daarna nog door zijn wederkomst het Rijk der Heerlijldieïd inleidde, maar dat van die ure af dan ook, het werk der wederoprichting nu voltooid zijnde, Jezus een zoo centrale beteekenis voor ons hart verloor.

Zelfs geeft i Oor. XV : 24—-28, op zich-zelt gelezen, den indruk alsof aldus ook de strekking der openbaring was.

Als we daar toch lezen, dat Christus, als het einde er zal wezen, het „Koninkrijk aan God en den Vader zal overgeven, om alsdan zelf Gode onderworpen te worden, opdat God zij alles en in allen", heeft het dan niet al den schijn, alsof de Christus dan als Middelaar verdwijnt, om geen ander dan een rechtstreeksch verband met God zelf als de overvloeiende bron onzer zaligheid over te laten.

Hij als Middelaar zou dan een Verlossingswerk in twee groote stukken volbracht hebben. Eerst het Verlossingswerk op aarde, door zijn eerste komst tot Bethlehem. Daarna de oprichting van het Koninkrijk, door zijn tweede komst op de wolken. Maar dan zou de Middelaarstaak ook volbracht, de scheiding tusschen God en mensch geheel te niet gedaan zijn, en alzoo de oorspronkelijke toestand als in het Paradijs (nog verhoogd in heiligheid) terugkeeren; een toestand, waarin de gemeenschap van den mensch met zijn God nog ongestoord was, en waarbij zich geen tusschenkomst van een Middelaar, van een Verlosser, van een Heiland liet denken.

En toch blijkt dit niet aldus te zullen zijn. Op Pathmos zag Johannes het nieuwe Jerusalem uit den hemel nederdalen. Dat was het Rijk der heerlijkheid. En toch, ook van dat nieuwe Jerusalem in zijn voleinding zegt hij: „De Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam, en dat nieuwe Jerusalem behoeft zon noch maan om het te beschijnen, want de heerlijkheid Gods heeft het verlost, „en het Lam is hare kaars.”

Hiermede wordt alzoo aan het Lam een blijvende, een duurzame beteekenis in de toekomende wereld toegekend.

Er is dus iets in het Middelaarschap, dat niet verdwijnt, dat niet ten einde loopt, dat niet wegvalt; en een ander apostel legt hierop zelfs zoo vollen nadruk, dat hij aan de heiligen te Thessalonica schrijft: Alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen. Een uitdrukking waarbij, naar alle uitleggers toestemmen, alleen aan een altijd met Jezus wezen mag worden gedacht.

De heilige apostel maakt onderscheid tusschen die in Jezus ontslapenen, die ons zijn voorafgegaan, en tusschen ons die later uit dit leven worden afgeroepen.

Die nu in Jezus ontslapen zijn, worden, als het Rijk der heerlijkheid ingaat, „wedergebracht met Hem.”

Alsdan zal heel de kerk, heel de schare der uitverkorenen vereenigd worden. Het zal één machtige, onafzienbare, allen omvattende vergadering der volmaakt rechtvaardigen wezen. En daarbij nu zich zelf insluitende, verklaart de getuige van Jezus: „En alzoo zullen wij altijd, d. i. in dien eeuwigen toestand, waarin nooit meer verandering komt, met aen Heere

Toch zal het niet meer de toestand van nu zijn.

Op dit oogenblik gaat het Verlossingswerk nog door. Het „Volbracht" van Golgotha ziet in het minst niet op heel het Middelaarswerk, maar uitsluitend op het zich ten offerande stel len van „het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.”

Maar inmiddels gaat het groote Verlossingswerk nog door.

In drieërlei opzicht.

Ten eerste in het toebrengen en heiligen van de uitverkorenen die nog van verre staan, of pas geboren worden. Ten tweede in het ten onder brengen van de booze machten. En tenslotte in „het plaats bereiden, " of wilt ge, in het gemeen, in het voorbereiden van het Rijk der heerlijkheid.

Dit drieërlei werk begon pas na de Hemelvaart. Het is het tweede bedrijf in het heilige drama. En het is in de wederkomst van Jezus op de wolken, dat dit laatste bedrijf afloopt.

Voor die tweede taak, die Jezus thans sinds achttien eeuwen vervult, is hem „alle macht gegeven in hemel en op aarde, " is hij gezeten aan de rechterhand des VadersL_en wordt door hem middellijk, en niet rechtstreeks door het Eeuwige Wezen, de hooge souvereiniteit, d. i. het koningschap over alle geschapen dingen, uitgeoefend.

Wel is en blijft ook onderwijl, gelijk wel van zelf spreekt, ook nu het Opperbestuur en het Hoog gezag over hemel en aarde Godes. Maar, zoolang de zonde nog niet vernietigd, Satan nog niet voor eeuwig gebonden, en de laatste vijand (d. i. de Dood) nog niet te niet gedaan is, kan de gemeenschap van den Driemaal Heilige met zijn schepping nog niet rechtstreeksch en onmiddellijk zijn, en wordt de heerschappij gevoerd middellijk door den Middelaar.

En eerst als het Verlossingswerk, ook in zijn tweede stuk, voleindigd zal wezen, en alle nevel van zonde voor altijd zal zijn opgetrokken, om nooit weer te keeren, dan eerst zal alle verhindering tusschen den Heilige en zijn dan weer geheiligde Schepping zijn weggevallen. Er zal geen vijand meer wezen die zich roeren kan. En wanneer alzoo God zelf, rechtstreeks, weer alles in al zijn heiligen zal zijn, dan zal het Koningschap van den Middelaar een einde nemen, en de Middelaar dit interimaire koningschap afleggen, om het Koninkrijk weer rechtstreeksch Godes te doen zijn.

Niet alsof de Tweede persoon der Drieënheid hier buiten zou staan. Dat kan niet. Vader, Zoon en Heilige Geest zijn ondeelbaar één in macht en wezen. Maar dit is het onderscheid, dat dan niet meer Jezus Christus als de Godmensch, maar de Zoon, met den Vader en den Heilige Geest, als God, die Koninklijke heerschappij over hemel en aarde zal uitoefenen.

Maar ook in dien nieuwen toestand, die dan ingaat, en die de historie der wereld besluiten zal, blijft toch ook de Godmensch, het Vleeschgeworden Woord, het Hoofd des Lichaams, Christus onze Heiland, voor alle heiligen Gods het punt van vereeniging.

De Zoon zal zijn menschelijke natuur niet afleggen, maar behouden. Verheerlijkt zal hij heerlijk onder zijn verheerlijkten zijn. En eeuwiglijk zal het aller jubel blijven, dat ze alsdan altijd met den Heere zullen wezen.

Die nu reeds in Jezus ontsliepen, genieten dit heil nu reeds, maar toch op andere wijze. Paulus zegt zelf van zijn sterven vóór Jezus wederkomst op de wolken: Ik heb begeerte om ontbonden te zijn en metChristus te wezen, want dat is zeer verre het beste." (Fil. i:23), Maar in dien tusschentoestand draagt Jezus zijn verlosten nog door zijn Verlossingskracht. Liet de Middelaar hen ook maar één oogenblik los, ze zouden zinken. Ook in hen is God nog niet alles geworden. Ze staan nog onder het koningschap van hun verheerlijkt Hoofd, en zijn nog niet in het rechtstreeksche Koninkrijk des Vaders. Ook hun band aan het eeuwige Wezen is nog in den Middelaar. Zij verbeiden nog de heerlijkheid die komt. Ze kennen nog het heimwee naar de voleinding. Allicht nemen ze nog, als de Engelen Gods, aan den strijd tegen Satan deel, en is dit „de macht die hun gegeven is over de Heidenen”.

Ook voor hen komt dus de groote verandering eerst in den doorluchten dag, als de Middelaar nogmaals op deze aarde zal verschijnen, en het einde zal ingaan.

Dan daagt ook voor hen de wederopstanding des vleesches; zal ook hun verlossing volkomen en voleind zijn; zal God alles in elk hunner wezen; en zal ook voor hen pas ingaan die nieuwe, die duurzame toestand die eeuwiglijk blijft.

Maar wat hierboven ook verandere, hun band aan Jezus zal niet worden losgemaakt, maar eeuwiglijk zal het hun zalige geneugte en hun roem blijven, dat ze altoos met den Heere zullen zijn.

En toch zal dit zijn met Jezus ook voor hen anders dan dusver worden.

Hij zal niet meer voor hen bidden, want wat zou er, als de eeuwige zaligheid door het Amen der voleinding bezegeld is, voor deze volzaligen nog af te bidden zijn! Hij zal ze niet meer beschermen, want tegen wien of tegen welke macht zou deze bescherming zich keeren, als de laatste vijand zal zijn te niet gedaan! Ook zal hij hen niet meer als Middelaar regeeren, want het Koninkrijk zal dan Godes zijn.

Daarom wijkt wel het gevoel van eeuwigen dank niet jegens dat Lam Gods, dat door zijn bloed hen gezaligd heeft. Veeleer zal dan eerst, als de zaligheid volkomen is, ook die dank ten hoogste toppunt stijgen.

Maar toch, het aloos met den Heere wezen erlangt dan andere beduidenis.

Dit zijn met Jezus zal dan geheel opgaan in het zijn van Hd van hetheiUg lichaam, waarvan Hij het gezegende Hoofd is.

Niet als een groep eenlingen, ieder op zichzelf, zullen de gezaligde uitverkorenen zich eeuwiglijk in de majesteit huns Gods verheugen. Zij zullen vormen een geslacht, het geslacht van de herboren kinderen der menschen. Ze zullen zijn „de algemeene vergadering en gemeente". Ze zullen als de vernieuwde menschheid, organisch één, voor God staan. Eén lichaam. En in dat mystieke, heilige lichaam, lid aan lid verbonden, en alle leden saam verbonden door de eenheid onder het eeuwige, het volzalige Hoofd. Met dat Hoofd elk lid, naar Gods heilige ordinantie, verbonden. Nooit meer van dat Hoofd te scheiden. Met dat gezegende Hoofd, van eeuwigheid tot in eeuwigheid, in vol, in tintelend, in bezielend levensverband. Alleen in dat Hoofd zich waarlijk zalig gevoelend. En alzoo zullen zij altoos me den Heere wezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„En alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's