De Haagsche Synode om.”
Amsterdam, 28 September 1900.
Het feit, dat voor het eerst, na lange worsteling, een Belijder van den Christus naar de Schriften, als voorzitter in de Haagsche Synode voorzat, mag niet onopgemerkt voorbijgaan.
Van 1867 tot 1900, alzoo drie en dertig volle jaren, hield de worsteling, die dat doel beoogde, aan; en al staan we geheel buiten de Ned. Herv. kerk, toch boezemt dit Genootschap, waartoe een zoo aanzienlijk deel van onze bevolking behoort, en waarin zoovele broeders en zusters zijn, die om hun belijdenis van de mysteriën des geloofs ons na aan het hart liggen, ons genoegzame belangstelling in, om ons over den keer die plaats greep, zij het ook niet zonder vreeze, te verheugen.
De stelregel dat groei van eigen kerk ons een oorzaak van vreugde moet doen vinden in het sleckt blijven, of slechter worden, van andere kerken, dunkt ons in strijd met den Christelijken eisch en zal nooit onze instemming vinden.
Hoewel we persoonlijk en in het burgerlijk leven den heer Perk oiekze achting kunnen toedragen, hinderde het toch, dat kij als kerkelijk hoogwaardigheidsbekleeder optrad. Een man van zijn beginselen, d. i. van beginselen waarmee liefde voor de kerk als zoodanig onbestaanbaar is, had nimmer zich dit voorzitterschap moeten laten aanleunen.
Stellig is het daarom winste, dat de heer Perk thans door een man van positiever belijdenis vervangen werd.
Een al te stuitende combinatie valt hiermee weg.
Toch, gelgk gezegd, verheugen we ons met beven en vreeze, want deze overwining is niet behaald door eigen krachtsntwikkeling, en is voor de toekomst zwaner van zeer ernstige g«varen.
Een wezenlijke overwinning zou er aleen dan in gelegen hebben, zoo metteraad deze kerk in haar massale openbaing als volkskerk terug gekomen ware van haar ontzettende afdwaling en het Evanelie bij de groote meerderheid weer ingang vond.
Doch zoo staat de zaak niet. Het ongeoof is onder de leden dezer kerk nog even er strekkende, en de overwinning is alleen aardoor behaald, dat de moderne theoogen buiten staat bleken, om op den duur erk te houden.
De moderne theologie is als een fata organa verneveld, maar het ongeloof at zij zocht te heiligen ia kerkelijken orm, woedt nog even fel, ja nog beslister voort.
Wel de onmacht van de moderne theoogie, maar niet de macht van het Evangelie s, door den loop der gebeurtenissen, in klaarder licht getreden.
En dit juist doet de zaak voor de toekomst zoo hachlijk staan.
Niet, alsof reeds de Synode in dit jaar aanmerkelijke verandering had kunnen te eeg brengen. Die dat vergde, maakte zich an onbillijkheid schuldig. Voor een geeel nieuwen koers is men niet aanstonds et zijn plannen gereed; veel min tertond aan de uitvoering van die planen toe.
Het zegt dus niets, of men al constaeert, dat de Synode van dit jaar op die an vroegere jaren geleek, als twee dropelen water op elkander.
Dit jaar kon het nog niet tot eenige doorastende verandering komen.
Maar, natuurlijk, daarbij kan het niet lijven.
De „orthodoxie" laadt met de overneing van het bewind een ernstige verantoordelijkheid op zich.
Ze wischt óf haar eigen beteekenis uit, f ze moet in de eerstkomende jaren en gedragslijn weten te kiezen en te volen, die toont, dat er een andere wind aait.
En hierin nu schuilt de moeilijkheid. „Orthodox" is in dit kerkgenootschap een vaag, nietszeggend begrip. Onder dat vage begrip begrijpt men lieden van allerlei richting en streven. Kohlbruggianen, Calvinisen, Confessioneelen, Supranaturalisten, oud-Ethischen, jonge Ethischen en Ritschlianèn, die wel in hun bestrijding van het Modernisme één zijn, maar geheel uiteenloopen in Schriftbeschouwing, Kerkelijk stelsel en Confessie.
Dit hindert nu minder bij Classicale en Provinciale benoemingen, omdat, naar classis en Provincie zijn, die benoemingen in zeer verschillenden geest kunnen uitvallen. Maar in de Synode zelve zal dit zeer groote ongelegenheid baren.
Dan toch zal men tot besluiten moeten komen, tot besluiten die met meerderheid van stemmen genomen worden, en waarbij de moderne en Groninger leden dus nog hun stem in het kapittel behouden.
Gevolg hiervan zal zijn, dat alle voorstellen, waarover men het vooralsnog oneens is, en waartegen een deel der „orthodoxen" stemt, ten doode zijn opgeschreven.
Zoolang het nu bij zeer algemeene voorstellen blijft, zal dit geen overwegend bezwaar opleveren, en zal de zucht om tegenover de modernen als één man te staan, licht de eenheid bevorderen.
Maar anders wordt het, als men in positieven zin wil gaan handelen, en de kerk weer wil gaan bouwen.
Daarvoor toch is eenheid van leidende gedachte noodig, en eenheid van uitgangspunt en eenheid van het doel, dat men beoogt, onmisbaar; en juist die drie ontbreken ten eenenmale.
Vooral de Gereformeerden zelven konden hierdoor in zeer lastig parket komen.
Zij staan vooj' de Schrift, zij komen op voor het Koningschap van Christus, zij houden vast aan de drie Formulieren van Eenigheid, zij komen in verzet tegen de geheele organisatie, zij kunnen met niets minder vrede hebben, dan met herstel van de kerk in haar oorspronkelijke zuiverheid.
Maar hiervoor staan ze alleen.
Hiervoor zullen ze in de Synode hoogstens over zeer enkele stemmen beschikken.
Hiervoor zullen ze niets kunnen uitrichten.
Veeleer staat het te verwachten, dat de middenrichtingen ijveren zullen voor wat de Gereformeerden met alle krachten moeten weerstaan, zoo ze hun positie willen behouden.
We zien daarom met groote belangstelling de dingen, die komen zullen, tegemoet.
Of de keer die tot stand kwam, zal niets beteekenen, bf wel, zoo ze tot een kerkreformeerende actie leidt, staat te vreezen, dat wat nu één heet, spoedig in zijn gedeeldheid zal uitkomen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1900
De Heraut | 4 Pagina's