GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Nog al genadig.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nog al genadig.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk men zich herinnert, gaf een zinsneê, voorkomende in onze studie over het Practicisme, aan Ds. Dijkstra aanleiding een Open Brief uit te geven, die in hoofdzaak strekte, om den oogst der Zending in de 19de eeuvv hooger te schatten, dan de Heraut had gedaan.

Onzerzijds is die brief beantwoord met de opmerking, dat alles hier afhing van den blik waarmee men het zendingsveld overzag, en dat het oogpunt waaruit Ds. Dijkstra de zaak bezag, ditmaal een geheel ander was dan het onze. Van daar het groot verschil in raming. En we voegden er aan toe, dat hetgeen Ds. Lion Cachet ons uit Java had medegedeeld, en hetgeen schrijver dezes zelf van de zoogenaamde Protestantsche missie in Roomsche landen had gezien, het afgaan op cijfers uiterst bedenkelijk maakte. Steeds meer wordt de wankele grond van alle statistiek ingezien. En nog te meer is op missionair terrein de statistiek met zoo overgroote omzichtigheid te raadplegen, overmits de neiging om te flatteeren hier zoo natuurlijk is.

Op dit ons antwoord, kwam Ds. Dijkstra in Hollands Kerkblad terug. Dit deed ons genoegen. Maar wat ons geen genoegen, en veeleer leed deed, was een in dit antwoord ingelaschte phrase, ons verhalende hoe Ds. Dijkstra's vrienden hem gezegd hadden, dat hij er in de Heraut nog „heel genadig was afgekomen.”

Lees slechts:

En nu weet ik wel dat Prof. Kuyper mijn meerdere is, in alle opzichten, in wetenschap en in gaven van mededeeling, maar dat mocht n; ij niet terughouden. Ik heb dus gesproken en de Prof. heeft geantwoord. In dat antwoord ben ik er heel genadig afgekomen, dat zegt iedereen; maar het verzoek om revisie is niet toegestaan. Sommigen zeggen dat ik dat ook wel had kunnen begrijpen, dat het toch waarlijk niet te verwachten is, dat een Professor mij gelijk zal geven. Nu dat kan wel zijn.

Is dit nu geen stijlbloem, maar hebben metterdaad Ds. Dijkstra's vrienden hem dit aldus in het oor geblazen, dan meenen we Ds. Dijkstra toch voor deze zijn vrienden te moeten waarschuwen.

Hoe men toch dit zinneke ook wende of keere, de kwetsende strekking is er niet uit weg te redeneeren. Achtergrond toch van dit zinneke is de voorstelling, dat de schrijver in de Heraut een man van ongenaakbare inbeelding en hoogheid is, die niet duldt dat men tegen een door hem gegeven appreciatie in verzet komt. En met dien donkeren achtergrond in het verschiet, wordt ons nu getoond, hoe Ds. Dijkstra, desalniettemin en evenwel nochtans, den hoogen moed heeft gehad, om dien trotschen redacteur aan te vallen; hoe daarop zijn vrienden hem voorspelden, dat nu dan ook al de woede van gekwetsten hoogmoed op hem neer zou komen ; en hoe men, toen men zag dat het zulk een vaart niet liep, hem geluk wenschte, dat hij er zóó „heel genadig was afgekomen.”

In deze voorstelling nu is bij den redacteur van de Heraut noch zin voor waarheid noch liefde voor den broeder, maar niets dan trots en hoogmoed te zoeken, en spreekt men van geluk, zoo eens een enkel maal, bij tegenspraak, de woede van zijn toorn niet losberst.

Was nu deze voorstelling herkomstig van geheel vreemde lezers, die de Heraut thans voor het eerst even inzagen, zijn redacteur nooit persoonlijk ontmoetten, en vinnig uit ongeloof wilden zijn, het zou ons niet deren.

Nu daarentegen in een zoo veelgelezen blad als Hollands Kerkblad aldus geschreven wordt door een Bedienaar des Woord van onze kerken, door iemand die ons persoonlijk kent, en die de Heraut reeds voor jaren las, nu trekken we ons dit aan, en gevoelen we ons door die geheele voorstelling gekwetst in ons Christelijk karakter.

Bij alle feil en tekortkoming weten we dat we zoo niet zijn, als we hier worden voorgesteld; dat onze gezindheid niet is zoo als Ds. Dijkstra het hier onderstelt; en dat het aan onze eer en goeden naam te kort doen is, als men ons als zulk een publicistisch tyran, in folio aan de lezers van Hollands Kerkblad afteekent.

En als Ds. Dij kstra nu hierop antwoordt, dat hij het zóó boos ook niet bedoeld heeft, dan gelooven we dit van harte, maar dan is toch ook hier weer geschied, wat we tot ons leedwezen zoo gedurig in onze kerkelijke pers betreuren, t. w. dat men kopij naar de pers zendt, zonder zijn woorden genoegzaam gewikt en gewogen te hebben; of wil men, zonder de strekking van zijn woord te hebben gemeten.

Meer zeggen we hier niet van. Misschien wil de redacteur van Hollands Kerkblad een stuk uit dit ons protest aan zijn lezers voorleggen. We wenschen als broeder onder de broederen te verkeeren, en met al de kracht die in ons is, de Gereformeerde belijders in warme, teedere broederlijke liefde te vereenigen, omdat we zoo diep overtuigd ^•jn, hoe zoó alleen onze kerken bloeien kunnen, en een instrument voor den naam onzes Heeren in ons vaderland kunnen zijn. En juist omdat daarop ons oogmerk is gericht, mogen we zulke onware voorstellingen van ons bedoelen, niet zonder protest laten voorbijgaan.

Toch willen we, nu de zaak toch ter sprake kwam, een zielkundige verklaring geven, hoe allicht zulk een voorstelHng in den kring van Ds. Dijkstra's vrienden opkwam.

In één ding namelijk heeft men volkomen gelijk: de Heraut liet zich bij zijn meer dan twintig jarigen loop door de theologische en kerkelijke wereld, niet dan hoogst zelden door polemiek van den gekozen weg naar zijpaden aftrekken. En dat we dit weigerden te doen, geschiedde metterdaad met opzet en uit beginsel.

Toen schrijver dezes in de orthodoxe wereld opdook, trok het terstond zijn aandacht, hoe zwak de orthodoxie juist daardoor stond, dat ze bij dagen en bij nachten schier niet anders deed, dan 'zich verdedigen tegen de aanvallen van modernenen groningers.

Men wierp zich zoodoende aldoor op het werk dat de tegenpartij voorlegde, alle arbeid ging in Apologetiek op, en voor het bouwen van het eigen huis schoot geen tijd over.

Dit nu scheen ons onraadzaam en ongeoorloofd.

Met zijn reusachtige apologetiek vorderde men toch niet, omdat de aanvaller zelf gedurig van front veranderde; en ook omdat bij de discussie het gemeenschappelijk uitgangspunt ontbrak.

Vandaar toen het opvatten van het stellige voornemen, om niet ook zelf in die verkeerde methode verstrikt te geraken, en daartegenover de welbewuste keuze, om thetisch te werk te gaan, zich bij het schrijven zelf zijn doel te kiezen, en niet te rusten, eer voor de bereiking van dat doel gezegd was wat gezegd moest worden.

Thetische concentratie van krachten alzoo.

Dit standpunt nu bracht met zich, dat we niet bij elke critiek, of tegenbedenking, of opmerking ons van de wijs lieten brengen, maar rustig op ons doel afgingen.

We wisten wel, dat we veel pikanter konden zijn, door week aan week naar rechts en naar links allerlei polemiek te voeren; maar zoo werd er niet gebouwd, niet gesticht, niet voortgearbeid. En al geven we toe, dat andere kerkelijke bladen vaak petillanter zijn, te klagen heeft toch de Heraut niet. Hij heeft zich door zijn thetische concentratie allengs een breeden kring van lezers weten te vormen, en er is slib in dien kring bezonken.

Natuurlijk zou ons niets liever geweest zijn, dan, op wat wijs ook, elke critiek langs het zijpad, even breed als ze opgezet was, te woord te staan. Maar één man loopt maar één weg tegelijk. Er moest hier gekozen worden. Reeds de reeks Open Brieven, die aan ons adres uitkwamen, zouden ter behoorlijke weerlegging boekdeelen gevorderd hebben, en daarvoor ontbrak ons de tijd. In verreweg de meeste gevallen is de repliek daarom wel niet uitgebleven, maar eerst, dan, en dan vanzelf, aan het woord gekomen, als het in onzen thetischen arbeid aan zulk een punt toekwam.

Toch begrijpen we het, dat dit voor wie ons aanviel, niet was wat hij wenschte. Wie aanvalt wil weerwerk hebben. En zoo laat het zich begrijpen, dat bij sommige schrijvers wel eens de gedachte is opgekomen, dat het niet helpt of men ons al tegenspreekt, want dat wij toch doorgaan. Dit feit nu laat tweeërlei verklaring toe. Zulk zwijgen kan het gevolg zijn van welbewuste methode, maar het kon ook het uitvloeisel zijn van hooghartige trots. En de zaak is nu maar, dat de vrienden van Ds. Dijkstra, staande voor de keus tusschen een gezonde en een leelijke verklaring, de leelijke gekozen hebben; en hiertegen nu dient de Christelijke hefde protest in.

Wat toch was het geval.

Ziende, hoe ook nu weer in onze kerken het natuurlijk evenwicht dreigde te loor te gaan, doordien in den éénen kring het „denken, indenken en nadenken", in een anderen kring het „voelen, gevoelen en meevoelen", en in een derden kring het „handelen, behandelen en afhandelen" eenzijdig op den voorgrond wil dringen, achtte onze redactie het een zaak van gewicht, deze drie stroomingen in het kerkelijk leven te schetsen en aan critiek te onderwerpen.

Bijna alle ketterij, alle schisma, en alle bederf in de kerken is uit soortgelijke verbreking van het evenwicht dezer drie factoren opgekomen. Zulk een verbreking van het evenwicht is geen bijzaak, maar kan doodelijk gevaar met zich brengen. Dit gevaar bestaat niet, zoolang men over en weer voor het doorzwikken van den evenaar een geopend oog heeft, en er op bedacht is het evenwicht te herstellen. Maar dit gevaar duikt wel terdege op, . zoodra er zich sporen van vertoonen, dat deze verbreking van het evenwicht opzettelijk gedreven wordt, en, met miskenning van de twee andere factoren, één van de drie tot hypertrophic wil aanzwellen.

Onze drievoudige artikelenreeks over het Intellectualisme, het Mysticisme en het Practicisme, had derhalve een hoogst ernstige bedoeling. Ze waagde een poging om een opkomend gevaar te helpen bezweren.

De détails, die hierbij ter sprake kwamen, dienden ons dus slechts als middel; en we zouden onze taak niet begrepen hebben, als we van het hoofddoel van ons betoog ons naar die détails hadden laten afleiden.

Welnu, onder die détails, die ter sprake kwamen, was, ja wat niet al, maar ook de Zending. Niet die zending in theorie, niet onze zending, niet een bepaald zendingsveld, maar uitsluitend de ten deele verkeerde richting, die in den loop der vorige eeuw voor de zending het gevolg was van haar onkerkelijken en naturalistischen oorsprong. En daarbij nu werd er o. a. ook op gewezen, dat de zendingsresultaten niet evenredig waren geweest aan de zendingsactie.

Verplaatste nu Ds. Dijkstra zich in de strekking van ons betoog? Gevoelde hij, v»'aaraan dit betoog zijn ernst ontleende. Zag, tastte hij het verbroken evenwicht, en hielp hij ons dat evenwicht herstellen?

Neen, dat niet.

Wat hij deed was dit. Onze artikelenreeks over het Intellectualisme en Mysticisme liet hij liggen, en uit die over het Practicisme, vestigde hij uitsluitend de aandacht op het ééne détailpunt van de Zending, en bezag en besprak dit geheel los van de strekking, waarin het ter sprake kwam, en geheel los van het verband van ons betoog. En zoo schreef hij tegen een enkel Heratit-3xük.t\ heel een apart boeksken.

Vat, verstaat men nu niet, hoe men in zulk een geval niet anders mag en kan handelen, dan wij deden.' Of waar zou het heen zijn gegaan, als een ander over de Zondagsschool, een derde weer over de Ziekenverpleging, en zoo over elk punt dat ter sprake kwam, weer een andere broeder of ook een zuster, ons bij Open brief tot afzonderlijke di.scussie had willen oproepen? Voelt men toch zelf niet, dat op die wijs alle aandacht van ons hoofddoel zou zijn afgetrokken ? Dat op die manier het gevaar, dat dreigt, door niemand meer zou gezien zijn, en heel de discussie zou zijn overgegaan naar hospitaalwezen, zendingsmethode en zooveel meer?

Hiertoe mochten we niet medewerken Hadden we dit gedaan, we zouden getoond hebben, den plicht en de roeping van een hoofdredacteur niet te begrijpen.

Wat hebben we toen gedaan?

Hebben we toen Ds. Dijkstra op eenigszins scherpen toon het ongelegene van zijn polemiek doen gevoelen?

We hebben er geen woord van gerept.

Hebben we zijn Open Brief dan als een gewoon boeksken onder de recensiën besproken?

Ook dit niet. We hebben er een hoofdartikel aan gewijd. We hebben er zooveel op geantwoord als strikt noodig was, en voorts ons niet in het missionaire zijpad laten lokken.

En daarop volgde nu een protest in Hollands Kerkblad, met het randschrift: Nogal genadig.

Dit nu heeft ons zoo gehinderd, dat we aan deze zaak nu nogmaals en opzettelijk een hoofdartikel hebben gewijd.

Bijna altoos laten we zulke onaangenaam heden rusten; want wat ter wereld heeft de gemeente des Heeren er aan, in al zulke onlieflijkheden gemengd te worden.

Wie den ernst des levens verstaat, wordt er slechts door bedroefd, en vraagt zich niet zonder weemoed af, wat er toch van de roeping onzer kerken worden moet, als de banden der liefde in Christus niet sterker trekken.

Bij manier van uitzondering, hebben we echter ditmaal gemeend, eens een kijk in ons hart, en een kijk in onze werkplaats, en een kijk in de op die werkplaats gevolgde manier van arbeiden te geven.

Misschien, dat het zelfs de „vrienden van Ds. Dijkstra" zachter stemt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Nog al genadig.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's