GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen » heerschende deputaten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen » heerschende deputaten.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze critiek op de stelling van Prof. Lindeboom, dat volgens het Gereformeerde kerkrecht de Generale Synode niet als rechter mag optreden over haar eigen deputaten, heeft tegenspraak gevonden. Het gevoelen van Prof. Lindeboom zou onjuist door ons zijn weergegeven.

Gaarne verleenen wij aan deze tegenspraak, ook al kon de vorm heuscher zijn, een plaats:

Mijnheer de Redacteur!

Hoewel ik u dankbaar ben voor de pogingen, die u tegenwoordig in De Heraut aanwendt om de bezwaren, tegen het Concept contract van Van Andel c. c. ingebracht, weg te nemen, welke stukken ik, als zoo vele andere van uwe hand, gaarne lees, keur ik toch ten zeerste af de wijze waarop u Prof. Lindeboom in de laatste Heraut bladz. 3, kolom 2 en 3, bestrijdt.

Ik vind die bestrijding niet goed, niet edel. Eer het tegendeel. U weet even goed als ik, dat Prof. Lindeboom het in zijn bezwaar tegen Art. 3 van voormeld Contract niet heeft over de rechten, hoogheid en macht der Curatoren, maar over heel iets anders: over de Generale Synode als judex, over dé Generale Synode als rechter over hare eigene Deputaten, zoowel als over een niet-kerkelijke vereeniging.

Dat een Generale Synode hare eigene Deputaten tot de orde kan roepen is nooit, voor zoover ik weet, door Prof. Lindeboom ontkend en wordt ook niet door Zijn Hooggeleerde ontkend in bedoeld bezwaar, maar dat een Generale Synode als rechter zou optreden over eene niet kerkelijke vereeniging, is hetgeen hij ontkent.

En toch stelt u M. de R. het voor, alsof Prof. Lindeboom het had over de rechten, de hoogheid en de macht der Curatoren.

Moge dit geen opzettelijke misleiding zijn, wat ik niet van u mag en wil veronderstellen, toch geeft het m. i. aanleiding tot misleiding

van uwe lezer? , en daarom verwacht ik van u, dat gij deze verkeerde voorstelling zult ree tificeeren.

Zeer gaarne had ik, dat U Hooggeleerde eens de moeite wildet doen om aan te toonen, dat het in volk overeenstemming is met het Geref kerkrecht: dat een Generale Synode geroepen wordt uitspraak te doen tusschén' hare eigene Deputaten en eene NIET-KERKELIJKE Corporatie.

Hiermede zoudt gij niét alleen mij, maar ook zeer velen in den lande, zoowel voor-als tegenstanders van het aanhangig Concept, kunnen dienen, want het komt mij voor, dat het bezwaar van Prof. Lindeboom wel degelijk gegrond is, en daarom eerder deugdelijk dient weerlegd, dan in hoofdzaak onaangeroerd gelaten.

Ik hoop door dit schrijven, 'twelk bedoelde te zijn eene vriendelijke aanrading om elkander te sparen en te waardeeren ook in publieke geschriften bij verschil, in meening, vorenstaanden dienst niet te hebben verbeurd.

De Heere leide u, in 't bijzonder in deze dagen, als redacteur van De Heraut door zijnen H. Geest.

Met beleefde groete.

Uw Dw. Dn, en Br.

Nijeveen, 19 Mei 1902.

De beschuldiging, alsof wij op onedele wijze Prof. Lindeboom hadden bestreden, hem persoonlijk hadden aangetast en onze lezers misleid hadden, mogen wij niet zonder een ernstig woord van protest laten voorbijgaan.

Wij hebben in breed citaat de eigen woorden van Prof. Lindeboom aangehaald, opdat ieder zien kon, of onze conclusie juist was. En onze polemiek gold niet den persoon van Prof. Lindeboom, dien wij alle hoogachting toedragen, maar alleen de o. i. gevaarlijke beginselen, die door hem als „Gereformeerd kerkrecht" werden verkondigd.

Prof. Lindeboom zelf aarzelt geen oogenblik, datzelfde in nog veel scherper vorm te doen. In het eerste Bij blad van: Wat zegt de Schrift? beschuldigt hij de onderteekenaars van het Concept-contract, dat zij dezelfde zonde plegen tegenover de Kerk des Heeren als koning Willem L Even als deze de Kerken onder het „juk van het genootschap, " de Synodale organisatie, heeft gebracht, zoo wil ook dit Concept-contract, volgens hem, de vrije Gereformeerde Kerken weer onder de macht brengen van een nieuw genootschap, de Vereeniging voor Hooger Onderwijs!

Tegen zulke grievende beschuldigingen (en wij noemen er nu maar ééne) is door geen der bezwaarde broeders geprotesteerd. Prof. Lindeboom mag op allerlei wijze het Concept-contract aanvallen, de bedoeling der onderteekenaars verdacht maken, en er is niet één der bezwaarde broeders, die deze wijze van polemiek voeren openlijk afkeurt. Maar zoodra de redactie van De Heraut op een zeer principieel punt aantoont tot welke gevaarlijke consequenties het standpunt van Prof. Lindeboom leidt, heet deze bestrijding „niet edel en niet goed." Is dit niet een uitzijgen van de mug, terwijl men den kemel doorzwelgt.'

Even onjuist is de beschuldiging, dat wij aan Prof. Lindeboom een bedoeling hebben toegeschreven, die de zijne niet was. Volgens den inzender zou Prof. Lindeboom alleen bedoeld hebben, dat de Generale Synode „niet als rechter kon optreden over een niet-kerkelijke vereeniging."

Het valt echter niet moeilijk met de stukken aan te toonen, dat deze opvatting geheel onjuist is en de geachte inzender volstrekt niet op de hoogte is van de quaestie.

In Artikel 2 van het Concept-contract, dat over de benoeming der professoren handelt, staat, dat deze beurtelings door de kerkelijke Curatoren en door de Universiteit geschieden zal. Nu heeft er van meet af in dit artikel de bepaling gestaan, dat wanneer de benoeming door de Universiteit geschiedde, de kerkelijke Curatoren tegen deze benoeming bezwaar mochten inbrengen en de Generale Synode dan een einduitspraak had te doen. In deze bepaling wordt dus metterdaad de Generale Synode als rechter gesteld over een niet-kerkelijke corporatie. De Universiteit benoemt en de Generale Synode zal beoordeelen, of deze benoeming wel mag doorgaan. Het geval, waarop de inzender doelt, doet zich dus bij deze bepaling werkelijk voor.

Welnu, juist tegen deze bepaling heeft noch Prof. Lindeboom noch een der bezwaarde broeders ooit geprotesteerd Ze stond bijna woordelijk gelijkluidend in het eerste ontwerp, dat ook door Prof. Lindeboom is goedgekeurd. En na dien tijd is er niet één stem opgegaan om deze bepaling te wraken.

Maar gelijk Prof. Lindeboom zelf meedeelt, is later op de vergadering een amendement ingediend op het eerste lid van dit artikel. Hier gold het de benoeming, die uitging niet van de Vrije Universiteit, maar van de Curatoren der kerken. Dit amendement schonk aan de Vrije Universiteit het recht, bezwaren in te brengen tegen een voordracht van de kerkelijke Curatoren en van hun beslissing in appel te gaan op de Generale Synode, die dan een eindbeslissing zou geven. De aanneming van dit amendement heeft, gelijk Prof. Lindeboom meedeelt, voor hem den doorslag gegeven. Daarom heeft hij van verdere saamwerking afgezien. De Vrije Universiteit mocht geen bezwaren inbrengen tegen de handelingen van de kerkelijke curatoren, ze mocht niet in beroep gaan bij de Generale Synode. De beslissing der kerkelijke Curatoren moest onaantastbaar zijn.

Dat is de feitelijke toedracht van de zaak geweest. De voorstelling van den inzender, alsof Prof. Lindeboom alleen bezwaar zou hebben tegen het optreden van de Generale Synode als rechter over een niet-kerkelijke corporatie, is met deze feiten lijnrecht in str^d. De strijd gaat wel degelijk om de vraag, of kerkelijke deputaten een absolute en beslissende macbt zullen hebben, dan wel aan het oordeel der Generale Synode onderworpen zullen blijven.

Dat Prof. Lindeboom dit zelf niet doorziet en in theorie even goed als wij van zulke „heerschende deputaten" een afkeer heeft, nemen wij gaarne aan. Maar dat ontslaat ons niet van den plicht om aan te wijzen, hoe het bezwaar van Prof. Lindeboom feitelijk er op neer komt, dat deputaten en curatoren zulk een absolute macht moeten hebben en dit beginsel eenmaal in onze kerken overgenomen, tot de schromelijkste gevolgen leiden zou.

En wat eindelijk de bedenking van den geachten inzender betreft, dat de Generale Synode toch niet als rechter kan optreden, wanneer een niet-kerkelijke corporatie bedenking heeft tegen een handeling van hare deputaten, dan moeten wij eerlijk verklaren dit bezwaar niet te vatten. De Generale Synode heeft ook deputaten bij de Hooge Overheid om enkele loopende zaken af te doen. Gesteld nu eens, dat de Overheid bezwaar had tegen een of andere handeling dezer deputaten en daarover klaagde bij de Generale Synode, zou de Generale Synode dan geen oordeel mogen uitspreken over de handeling van haar deputaten.? Wanneer een kerkeraad, om een ander voorbeeld te nemen, een contract sloot met een Christelijke school en deputaten benoemde om toezicht te houden, een zeker aantal onderwijzers te benoemen enz., zou dan het schoolbestuur van de beslissing dezer deputaten (gesteld, dat het schoolbestuur deze beslissing voor de school nadeelig achtte) niet mogen appelleeren op den kerkeraad en zou de kerkeraad dan niet als rechter mogen optreden om te oordeelen over dit geschil.'

Welnu, precies hetzelfde is hier het geval, alleen met dit onderscheid, dat de Vrije Universiteit zich contractueel verbindt bij zulk een beslissing der Generale Synode zich te zullen neerleggen.

Er is slechts één vraag, die eenigen schijn van recht heeft, nl. of een niet-kerkelijke corporatie op zichzelf wel het recht heeft jiiezwaar in te brengen tegen een daad van kerkelijke deputaten, of in appèl te gaan bij de Generale Synode. Wanneer deputaten, om een tuchtszaak te beëindigen, een beslissing nemen, dan kan wel de gecensureerde of het kerkelijke college, dat censureerde, in appèl gaan, maar een gemeenteraad bijv. zou geen recht hebben de beslissing van de deputaten te wraken. Recht van bezwaar en appèl heeft alleen degene, die door de beslissing der deputaten getroffen wordt.

Indien dan ook in het Concept-contract de zaak zoo geregeld was, dat de hoogleeraren in de Theologie uitsluitend door de Kerken benoemd werden, alleen onder toezicht van de kerken stonden en niets met de Universiteit uitstaande hadden, dan zou de Vrije Universiteit natuurlijk het recht niet hebben met de handelingen dezer deputaten zich te bemoeien. Van appèl kon dan geen sprake zijn.

Maar zoo is de regeling in het Conceptcontract niet. De benoeming evenals de tuchtoefening door kerkelijke curatoren geldt voor hoogleeraren, die tegelijk als hoog leeraren aan de Vrije Universiteit zullen optreden. Vandaar dat er bepaald is, dat de benoeming van de kerkelijke Curatoren gevolgd moet worden door een benoeming van de Vrije Universiteit. De hoogleeraren zullen dus ook zitting nemen in den Senaat, deel nemen aan de promotie in alle faculteiten, op hun beurt als rector der Universiteit moeten optreden enz. Vandaar dat de beslissing van de kerkelijke Curatoren wie hoogleeraar zal worden, waarlijk niet buiten de belangen der Vrije Universiteit omgaat, maar integendeel haar in de eerste plaats raakt. Zij heeft toch aan elke beslissing van deze Curatoren ook voor den kring der Universiteit geldigheid te verkenen. Maar daaruit volgt dan ook van zelf, dat de Vrije Universiteit het recht heeft, bezwaar tegen deze beslissingen der deputaten te maken en van hun beslissing in hooger beroep te gaan op de Generale Synode. Wanneer de Generale Synode in zulk een geval uitspraak doet, dan zit zij dus niet als rechter over de Vrije Universiteit, maar over liaar eigen deputaten. Niet de Vrije Universiteit treedt dan als aangeklaagde op, die nu door de Synode moet vrijgesproken of veroordeeld worden. Maar het zijn dan de deputaten der Synode die, indien men zoo wil, aangeklaagd zijn, en de Synode heeft te oordeelen of haar deputaten goed of verkeerd hebben gehandeld,

Hoe dit in strijd kan heeten met het Gereformeerde kerkrecht, is ons een raadsel. We hebben uit Voetius aangetoond, dat deputaten nooit een beslissende macht mogen hebben, want dat deze alleen aan de Synode toekomt. Daarom, men schermutsele nu eens niet langer met woorden, maar geve de gronden aan, waarom de „hoogheid der kerken" gevaar loopt, wanneer de beslissende macht bij benoeming, tuchtoefening enz. niet bij een tiental deputaten staat, maar bij de wettige vergadering der kerken, dat is te Generale Synode.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Geen » heerschende deputaten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's