GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

WEER AAN LAND.

VII.

Zwijgend gehoorzaamden de mannen aan he bevel. Binnen een kwartier waren, daar de zee stil was, de booten uitgezet. Elke kreeg wat voorraad in, ook een paar kaarten en een kompas, en toen sprong alle man er in. Weldra staken ze van 't schip af. 't Was tijd ook, want de brik helde sterfc over en zou weldra een wrak zijn.

Maar nu! Wat zou hun lot zijn? Uit menig hart, ook uit dat van onzen Heinrich, rees een bede tot God, terwijl men daar rondzwierf op de Noordzee, elk oogenblik in gevaar, van schepen die men kon ontmoeten, maar niet kon zien naderen, van banken en ondiepten, 't Was daarbij kil door den vochtigen nevel, en toen de nacht aanbrak huiverde Heinrich in de open boot, alsof hij de koorts had. Doch dan greep hij maar weer de riemen en hielp roeien in de richting, waar men vermoedde dat het land moest liggen.

Aan het strand van Texel vinden we onze schipbreukelingen weder, namelijk vier matrozen, een scheepsjongen en onzen Heinrich. Geruimen tijd hadden ze op zee gezworven, tot de nevel optrok en zij in de verte de Hollandsche duinen bespeurden, 't Land viel, bij zoo kalme zee, gemakkelijk te bereiken. Weldra ontmoette men eenige visschers, die de schipbreukelingen vriendelijk met zich namen en naar een dorp geleidden. Daar werd hun eten en drinken gegeven, en weldra lagen ze allen in diepe rust. Want bovenal daaraan hadden ze behoefte. Heinrich met zijn niet sterk gestel, gevoelde zich geheel ziek. Doch na een verkwikkendeh slaap van vele uren, was hij merkelijk beter.

Was ’t wonder, dat allerlei gedachten hem door het hoofd woelden?

Hij had schipbreuk geleden, schipbreuk geleden, mocht hij wel zeggen, ook nog in anderen zin dan op zee.

Schipbreuk had hij geleden aan zijn gezondheid, toen hem het onheil overkwam, dat we verteld hebben.

Schipbreuk toen hij te Hamburg, spijt alle moeite, op den duur werk noch brood kon vinden, te zwak voor wat van hem werd geëischt. Weet schipbreuk eindelijk op de golven, die hem nog het weinige hadden ontroofd, dat hij zijn eigendom noemde. Het enkele goede stuk dat hij bezat, een jas, had hij te Hamburg ingeruild tegen een deken. Nu lag wellicht de deken met nog meer op den bodem der zee, en was hij zoo arm als de mieren, ja armer nog.

Maar, hel is verblijdend dit te mogen getuigen, waarvan hij ook schipbreuk mocht geleden hebben, van het geloof niet. Hij bleef ook on der al het onheil vertrouwen, dat de Heere God hem niet zou begeven of verlaten, en stelde gerust de toekomst in de hand Desgenen, die alle dingen leidt naar den raad van Zijn wil.

Een medelijdende visschersvrouw, die wel zag dat onze vriend, onder het gebeurde meer had geleden dan de anderen, en dat hij niet sterk was, nam hem in haar huis, en verpleegde hem met zorg een paar dagen lang. Den derden dag, juist toen alles gereed was, voor het vertrek der schipbreukelingen, wachtte Heinrich een groote verrassing.

Zooals ik verhaald heb, was de brik door het water verzwolgen. Er stak wind op, en weldra dreven planken en allerlei andere dingen in het rond, en voor een groot deel landwaarts. Daar werd het, als gewoonlijk, geborgen tot de eigenaar zich zou opdoen.

Nu was onder de aan land gespoelde goederen ook een kleine kist. Deze bleek, gelijk de naam aanduidde, aan Heinrich Schliemann te behooren. En 't was met niet geringe vreugd, dat hij, door den burgemeester geroepen, zijn eigendom herkende en weer in bezit nam. Wel wa het niet veel, doch in alle geval stelde het hem in staat, zich van andere kleeren te voorzien.

Hoe hij onder dat alles was, blijkt het best uit hetgeen hij in dien tijd schreef:

„Mijn God, daar het Uw wil is geweest, dat ik het leven behield, zal ik dat leven ook me nieuwen moed en nieuwe hoop weer beginnen. Ook deze schipbreuk en het stranden op een kust van een vreemd land, wil ik als een vingerwijzing van U en als een leiding Uwer genade beschouwen.”

Waarheen ? Dat was — reeds voor de zooraaal in zijn jong leven — de vraag, die bij Heinrich opkwam.

Op Texel blijven ging natuurlijk niet, o. a. wijl al de behouden manschap naar Amsterdam moest, om daar aan den Duitschen consul verslag te doen van wat geschied was. Deze heer bood den schipbreukelingen aan, hen kosteloos naar Hamburg terug te laten brengen. Allen namen dit aan, behalve Heinrich, om de eenvoudige reden, dat hij niet wist wat te Hamburg te beginnen, dat hij juist verlaten had, om 't elders beter te krijgen. Alleen verzocht hij bericht aan zijn ouders te zenden, en schreef ook zelf.

De consul, die een vriendelijk man was, had medelijden met Heinrich, die er zeer zwak en tenger uitzag. Hij vroeg hem naar 't een en ander, en zei ten slotte:

„Ik wil wel eens zien, of ik wat voor u doen kan. Kom over een paar dagen terug. Hier hebt ge zooveel, dat ge ten minste er dien tijd van leven kunt.”

De consul hield trouw zijn woord. Toen onze jHeinrich na twee dagen terug kwam, kreeg hij een briefje, waarmee hij gaan moest naar een er op vermeld adres. Daar bleek te wonen een groothandelaar in koloniale waren, die er tevens kantoor en pakhuis had. Bij hem kon Heinrich als hij wilde, in dienst treden. Hij zou daar moeten behulpzaam zijn, als er goederen kwamen of verzonden moesten worden, maar vooral op 't kantoor, dat veel zaken met Duitschland deed, Duitsche brieven moeten schrijven en ook spreken met zijn landgenooten die er kwamen. Voor zijn arbeid zou hij vooreerst krijgen 6 gulden in de week. Dit was niet veel; evenwel destijds — in 1845—kon men er in Amsterdam meer mee uitvoeren dan nu.

Toch was het voor een jongmensch van een drieentwintig jaar weinig. Hemrich was echter zoo wijs, het niet hoogKOïdig te verwerpen. Hij dacht: Hierna beter. De Heere God maakt dusver mijn weg alweer voorspoedig. Laat ik dan met dank Zijn goedheid erkennen en het kleine niet verachten.

Zijn eerste werk was een woning te zoeken. 't Gelukte hem eindelijk iets te vinden, te weten een zolderkamertje, dat behoeftige lieden hem afstonden tegen / 4 per week, waarvoor hij dan meteen ten deele den kost kreeg. Ge begrijpt, gebraden kastanjes waren voor dat geld niet te wachten. Maar dat behoefde ook niet. •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's