GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En er rees eene oderlegging onder hen.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En er rees eene oderlegging onder hen.“

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En er rees eene overlegging onder hen, namelijk, wie van hen de meeste ware. Lukas 9:46.

Er rees, na de verheerlijking op Thabor, zegt Lukas, onder de trouwste belijders van Jezus, onder zijn naaste discipelen, eetie overlegging. Markus drukt het sterker uit, en zegt „dat ze woorden hadden onder elkander." Elders bij Lukas heet het zelfs: dat ze in tiuisling waren. Drieërlei voorstelling, die duidelijk het begin, den voortgang en het eind van hun over en weer spreken doet uitkomen. Het zal wel begonnen zijn met de' overlegging, daarna zullen ze onder dat overleggen woorden hebben gekregen, en dat. woorden krijgen zal uitgeloopen zijn op twisting.

Vooral wij. Gereformeerden van Nederlandschen huize, kunnen ons hiervan zoo gemakkelijk een denkbeeld maken, omdat we in dit opzicht nog altoos als twee druppelen waters op de discipelen gelijken. Bijna geen jaar is er onder ons te noemen, dat er niet in onze kerken eene overlegging oprijst. Schier altoos heeft men" dan weldra over die overlegging woorden onder elkander. En alsof het strijk en zet ware, verloopt zulk woorden krijgen ook onder ons in minder dan geen tijd in een tiuisting.

Ook de maanden die in dit jaar achter ons liggen (1902) leveren van deze voor het geestelijk leven uiterst gevaarlijke hebbelijkheid een veelszins min stichtelijk exempel.

En dat er reden bestaat om hierin een speciaal Gereformeerde hebbelijkheid te zien, blijkt uit het dubbele feit: ten eerste dat zulk opkomen van overleggingen, zulk woorden hebben en zulk verloopen in twisting er in de dagen van Dordt eveneens was, en ten anderen, uit het niet minder stellige feit, dat noch ^in de Luthersche, noch in de Grieksche, noch in de Roomsche kerken dit onrustige verschijnsel in die mate bekend is.

Ja, men kan nog verder gaan en zeggen, dat de Gereformeerde kerken in Schotland, Frankrijk en Amerika te minder door zulke vredestorende overleggingen geplaagd werden, hoe verder ze van haar Gereformeerde belijdenis afweken en verliepen in algemeene confessie.

En wat óók opmerkelijk is, bijna altoos loopt ook bij ons door die scherpe overleggingen dezelfde roode draad als bij de discipelen, t. w. de vraag wie de meeste zal zijn, hetzij dan de meeste in macht en invloed, hetzij de meeste in kennis en inzicht, hetzij eindelijk de meeste in toegevende inschikkelijkheid en geestelijke liefde.

Ja, om het beeld te volmaken, gelijken we ook hierin op de discipelen, dat gelijk zij met hun twist naar Jezus gingen, ook wij voor onze strijdende overleggingen een beroep op het Woord doen; helaas, met dit verschil van uitkomst, dat Jezus met zijn hoog gezag den twist uitwees en beide partijen beschaamd deed staan, terwijl onder ons het beroep op het Woord maar al te dikwijls olie in het vuur blijkt te zijn, doordien men van beide kanten het Woord naar zich toepraat, en tenleste soms zelfs wie ons weerspreken durft, nog van Schriftvervalsching beticht op den koop toe.

Dit karakteristieke verschijnsel is overwaard, dat het door de wezenlijk godvruchtigen onder ons ook van zijn geestelijke zijde bezien worde.

Met de heftigen onder de woordvoerders valt bij het rijzen van zulk een overlegging eenvoudig niet te spreken. Detwistgloed heeft evenals alle te schel licht geen ander effect, dan dat wie er in staat verblind wordt en niets meer ziet.

Maar wel heeft die geestelijke kant van het vraagstuk invloed op wie op een afstand staan en het getwist uit de verte aanhoot en. En dan voelen deze stille vromen in den lande aanstonds, dat men er niet meê van vanaf is, zoo men het oprijzen van zulke overleggingen, zulk woorden hebben onder elkander, en al zulke twisting kortweg uit nijd verklaart en zonder sparen veroordeelt. Immers bij de discipelen van Jezus was het toen Jezus leefde evenzoo; en juist niet bij de meer onverschillige schare; en het feit blijft dan toch, dat die discipelen door Jezus uitverkoren waren en het rijkst deelden in zijn gemeenschap.

En wie zal nu zeggen, dat een karaktertrek die aan ons, Gereformeerden, meer dan aan anderen met Jezus uitverkoren discipelen gemeen is, zonder meer en onvoorwaardelijk tegen ons pleit?

Elke medaille heeft haar keerzijde. Alle hooger licht werpt dieper schaduw. Hoe hooger iets in innerlijke deugdelijkheid rijst, hoe meer het bloot staat aan ingrijpende feilen. De Franschen noemen dit: met les défauts de sa qnalité behept zijn. En zoo ergens, dan is dit spreekwoord hier èn op de discipelen èn op de Gereformeerden toepasselijk.

Er is onder ons Gereformeerden een hechten aan de preciese waarheid, een hooggaande belangstelling in het zuiver houden van de kerkelijke paden, een ernstig prijsstellen op de kennisse van de waarachtige wegen Gods, die niet hoog genoeg kunnen gewaardeerd worden. Al wat het heilige raakt, raakt onder ons het hart. Onverschilligheid ten opzichte van vraagstukken die met het heilige saamhangen, is bij ons volstrekt ondenkbaar. Voor ons zijn al zulke vraagstukken geen bijzaken, maar levensquaesties. En waar men in andere kerken al zulke overleggingen aan de geestelijken of godgeleerden overlaat, wekken ze bij ons in zeer breeden kring belangstelling en neemt ieder lid der kerk er in deel.

Tot zooverre nu is dit niet af te keuren, maar veeleer prijzenswaard; en met dank aan God mag dan ook erkend, dat er geen kring op aarde is, waarin de kennisse des heils tot in bijzonderheden bij de leden der kerk nog leeft en werkt, als juist onder de Gereformeerden in Nederland. In de hooglanden van Schotland vindt men er nog iets van; iets ook in Amerika; maar toch, nergens is de deelneming in zulke geestelijke en kerkelijke vraagstukken zoo breed van omvang, noch gaat ze zoo diep als ten onzent.

Dit nu hebben we met de discipelen gemeen, en in zooverre is hier blijk van rijke genade.

Maar hoe schoon deze voorzijde van de medaille ook zijn moge, er dient ook op haar donkere keerzijde te worden gelet. Ge ziet dit aan de discipelen. Ge ziet dit onder ons.

Liefst alles begrijpend, komt men zoo licht in de verzoeking om de redeneering bij zijn overleggingen af te scheiden van het reeële leven, en verloopt daardoor in afgetrokkenheden. Scherp toeziende dat het heilige geen schade lijde, verwart men maar al te licht zijn eigen inzicht met het heilige zelf, en wil gelijk hebben.

Daardoor nu ontaardt wat eerst ernstige en deugdelijke overlegging was, in woorden krijgen; dat is, men verhest de zaak waarom het gaat uit het oog, en verloopt in een gehaspel over woorden. En heeft men eenmaal woorden gekregen, dan koelt de liefde af. Er is geen saam raadplegen, geen sajlm overleggen meer, maar er komt op een zucht om elkander in woorden te verstrikken, en elkander in het betoog te handig af te wezen, en waar zoo het eigen ik lauweren gaat zoeken, eindigt men met te twisten op echt vleeschelijke wijze.

Eerst twist men dan onder vier oogen. Straks in breederen kring. En ten slotte wordt het getwist tot in het publiek uitgedragen, en niet alleen publiek gemaakt onder de leden der kerk, maar publiek gemaakt tot voor het oor der wereld, zoodat Philistijn en Edomiet over het hek komen gluren, om er zich aan te vergapen, hoe Juda en Benjamin elkaar in het haar vliegen.

Hiermede nu is de grens van het zondige reeds lang overschreden. De bede „tizv naam worde geheiligd", „mv Koninkrijk kome, " en „iiw wil geschiede, " reeds lang uit het oog verloren.

De zegen des Heeren wijkt van ons. Misbruik van talent en kracht verarmt het kerkelijk leven.

En het eind is, dat we in stede van een eere voor Christus' naam te zijn, de kleinen ergeren, zelven in genade verachteren, en de zake van Gods kerk bederven.

In het gemeen ligt de schuld hiervan in de gemeene zondigheid, die ons door haar opwoeien verrast, eer we er om denken. Voor dit zondige zijn we dan soms stekeblind, we zien het niet, en omdat 't het heilige raakt, beelden we ons niet zelden veeleer omgekeerd in, dat al onze ijver uit God is, en voor zijn Naam.

Maar dit zondige neemt onder Gods kinderen toch een nader bepaald karakter aan, hierin bestaande, dat men persoonlijk vervreemdt van de innige, teedere gemeenschap met zijn God, zoodoende op zichzelf gaat leunen, en juist daardoor de liefde voor de broederen zóó ver vergeten kan, dat men zich niet meer schaamt tot in gif gedoopte woorden te bezigen, en er lust in te hebben, zoo men elkander een vlieg afvangt, aan de kaak stelt, en in het oog van anderen ver nedert.

De meeste in zulk een twistgeding, de meeste in het betoog, en de meeste in het hanteeren van de behendigste, meest wondende wapenen te zijn, wordt dan een zelfgenot. En helaas worden er dan nog altoos enkelen in onze omgeving gevonden, die in plaats van ons te bestraffen en te stillen, ons daarbij toejuichen en prikkelen om voort te gaan.

De diepe schuld rust dan niet op één, maar onveranderlijk op beide twistende groepen, hoe ze ook haar best doen, om zelve de onnoozele te spelen, en alle schuld van gemis aan broederlijke liefde op de andere groep te werpen.

Er is tweeërlei kracht in het Gereformeerde leven werkzaam, het verstandelijk redeneerende en het /«yj^/^/è-gevoelige; en eerst waar deze in twee schoone, heerlijke harmonie saam en op elkander werken, blceit het Gereformeerde leven tot Godes eere en tot de waarachtige stichting en opfaouwing van zijn volk.

Niet het mystieke op zichzelf redt ons; het verstandelijke eerst voegt er klaarheid bij.

Maar ook niet het verstandelijke op zichzelf kan onze kracht zijn, want alleen het mystieke geeft gleed en warmte aan wat ons verstandelijk beschouwen bevriezen en versterven doet.

En daarom, als er weder zulk een overlegging onder ons rijst, dan moet die zeer zeker niet gesmoord, want niet het moeras, maar de heldere stroom waarin men tot op den bodem zien kan, geeft frischheid en leven.

Alleen maar, zie al wie Gereformeerd is toe, dat in zijn kerk, in zijn woning en in zijn eigen hart op zulk een oogenblik het mystieke leven niet ter zijde worde gezet, maar zij er vooral op zulk een oogenblik een rusteloos, innig dringen naar warmer gebed, naar gevoeliger gemeenschap met het Eeuwige Wezen, naar een voller vereend zijn in Christus, naar rijker uitgaan van het hart in liefde voor de broederen, en ook dieper schaamtegevoel om de Kerke Gods niet aan den smaad der. wereld over te leveren.

Anders holt het kwaad voort op den boozen weg, dat we van achteren zeggen moeten: wat vrucht hadt ge toen van dingen waarover ge u nu schaamt.'

Alleen het mystieke leven nabij God in Christus is de gouden teugel, die u op dien boozen weg tot staan brengt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1902

De Heraut | 2 Pagina's

„En er rees eene oderlegging onder hen.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1902

De Heraut | 2 Pagina's