GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERSLAG VAN DE Centrale Diaconale Conferentie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSLAG VAN DE Centrale Diaconale Conferentie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woensdag 17 Sept. 1902 werd te Amersfoort de 14e Centrale Diaconale Conferentie gehouden in het nieuwe kerkgebouw aan de Langegracht. In de voor vergadering van het Comité was de Vice voorzitter, br. G. Struik van Enkhuizen, tot Voorzitter en br. G. Terhaak van Alkmaar tot Vice-voorzitter gekozen, terwijl brs. C. F. von Meyenfeldt van Amsterdam, die als Secre taris bedankt had, vervangen werd door br. R. Broekhuizen van Meppel.

De vergadering werd te ruim tien uur door den Voorzitter, na het zingen van Psalm 118:7 onder begeleiding van het schoone orgelspel, met gebed geopend, waarna hij las Matth. 15 : 29—39.

De Voorzitter richte daarop een broederlijk woord van welkomst tot de vergaderden. Wij zijn van vooral het goede dat de Conferenties ons in de afgeloopen jaren gegeven heeft, doch zijn nog niet waar wij wezen moeten. Het is daarom goed, dat wij elkander hier weder ontmoeten, want tal van gewichtige zaken hebben we opnieuw met elkander te bespreken. Erkennende dat alle gaven verbeurd zijn, zijn wij dankbaar, doch n'et voldaan, want beschamend is tevens de erkentenis over het weinige, dat onze Diaconiën nog verrichten, vooral met het oog op hetgeen de Heere Jezus in zijne omgeving voor armen en ellendigen deed. Het is daarom goed, dat wij hier zijn. Wij kunnen elkander voorlichten, sterken en bemoedigen, om daü straks weer van hier te gaan, aangedaan met nieuwen moed, met frissche kracht, opdat onze armen de vruchten genieten van ons samenzijn te dezer plaatse.

Welkom, hartelijk welkom derhalve aan al de brs. afgevaardigden, onze beide adviseurs Ds. A. M. Donner en Ds. H. Teerink en de andere belangstellende broeders.

Een 40 tal Diaconieën waren door hunne afgevaardigden vertegenwoordigd.

Na voorlezing en goedkeuring van de Notu len der vorige Conferentie, stelde de voorzitter punt III van de agenda aan de orde van behandeling. „Voorziening in de vacaturen, ont staan door de periodieke aftreding van de brs. G. Struik Czn., Enkhuizen, J. B. Blankenberg, Amsterdam en J. Janse Jzn., Middelburg."

Voor deze verkiezing benoemde de voorzitter twee leden tot bureau van stemopneming. Terwijl de stemming geschiedde, kwam punt IV in behandeling. „Rapport van de Commissie in zake een Diaconaal Orgaan." De Commissie, bestaande uit de brs. Struik en Ten Have, bracht, bij monde van laatstgenoemde, rapport uit van haren arbeid. Na vooraf herinnerd te hebben aan de voornaamste besprekingen, ten vorigen jare gehouden, waaruit bleek, dat men algemeen van gedachte was, dat aan het oprichten van een eigen orgaan wegens de hooge kosten niet kon gedacht worden, en de beste oplossing zou zijn, kolommen aan te vragen in het een of ander blad, dat zich op ons gebied beweegt, deelde de commissie mede, wat door haar in dezen was gedaan.

Zij had zich in verbinding gesteld met „Bethesda" en „het Tijdschrift voor armenzorg, " doch zonder gewenscht resultaat. Intusschen hadden de pogingen om een eigen orgaan in 't leven te roepen, een beter gevolg gehad, en kan de commissie der vergadering een zoodanig voorstel doen, dat zonder eenig geldelijk bezwaar weldra zulk een blad kon verschijnen. Breedvoerig en langdurig — wel wat al te lang — werd over dit rapport gedebatteerd. Hoewel dankbaar voor den arbeid der commissie, werden van verschillende zijden zooveel bezwaren geopperd, dat van eenparige aanname van de gedane voorstellen geen sprake was. Enkele broeders zagen het liefst een rubriek voor Dioconalia aangevraagd in bestaande christelijke bladen. Anderen hadden bezwaar tegen een eigen orgaan, omdat de mogelijke inhoud schadelijk zou kunnen werken. Het voornaamste bezwaar was evenwel, de kerkrechtelijke positie van de plaatselijke diaconiën. Ds. Teerink kan niet medegaan met de oprichting van zulk een blad, omdat de diaconiën niet anders kunnen spreken dan door de kerkeraden. Wel kunnen de diakenen spreken, doch alleen als personen, die toevallig dit ambt bekleeden. Ds. Donner noemt het een moeilijke kwestie. Achter elk blad zit een persoon of lichaam als eigenaar. Doch wie zal als eigenaar of eigenares zitten achter ons orgaan ? Deze conferentie niet, want het is geen blijvend lichaam. Evenmin kan de Synode er achter zitten. Wel kan er een vereeniging gevormd worden, of kan een kerkeraad uitgenoodigd worden zijn diaconie een mandaat in deze zaak te geven.

De Voorzitter beantwoordt de verschillende sprekers en meent, dat de geopperde bezwaren door de Commissie voldoende zijn overwogen. De vergadering kan evenwel niet met de voorstellers instemmen, waarna ten slotte op voorstel van br. Wind het volgende besluit genomen werd: „De Conferentie gehoord de discussie over het oprichten van een eigen orgaan, spreekt de wenschelijkheid uit, dat het diaconaat theoretisch en practisch naar eisch van onze Gere formeerde beginselen ook in de pers worde behandeld."

Aan de orde werd daarop gesteld punt VI: „Is het te verdedigen, dat een Diaconie de voeding van arme kinderen eener Christelijke school op zich neemt? " Deze vraag van Zuidlaren werd ingeleid door br. Beekman, die er op wees, hoe de Diaconie van Zuidlaren door den exceptioneelen toestand aldaar tot deze vraag gekomen was. Zuidlaren_ heeft geen eigen armen te verzorgen, en voorziet daarom in de behoeften van arme schoolgaande kinderen uit andere gemeenten. Door verschillende sprekers werd deze zaak van alle kanten besproken, doch nienaand weusghte schoolvoeding, aangezien daardoor het verband met het huisgezin wordt verbroken. De beide adviseurs durfden school voeding in geen geval verdedigen. Hoe goed ie bedoelingen van de broeders te Zuidlaren •ijn, moeten wij ons wachten om in het socialistische vaarwater te verzeilen. Het was in middels tijd geworden om een oogenblik te pauseeren en voor den inwcndigen men; ch te zorgen.

Nadat hiervoor gelegenheid gegeven was, werd de vergadering voortgezet, na het zingen van Psalm 25 : 2.

Vooraf werd de uitslag der gehouden stemmin medegedeeld, waaruit bleek dat de aftredende brs. Struik, Blankenberg en Janse met eenparige stemmen waren herkozen.

Daarop gingen wij ons bezig houden met zaken van kerkrechtelijken aard. Punt V, ingeionden door het Comité der Prov. Diaconale Conferentie van Noord Holland, kwam aan de orde. „Zijn art. 37 Dordtsche Kerkorde en art. 30 Geloofsbelijdenis, wel in overeenstem ming? Laat art. 38 D. K. wel toe, dat in schier al de kerken de diakenen tot den kerkeraad genomen worden? Ware het niet beter, om een van beiden: of zich stipt te houden aan arl. 38 D. K. of in al de kerken de diakenen tot den kerkeraad ie nemen, om hen dan tevens af te vaardigen naar de meerdere kerkelijke vergaderingen? Na de inleiding van br. Swaan, geraakten de tongen in beweging.

Br. Sluiter van Rijswijk las met toestemming der vergadering een epistel voor uit een referaat over de drie beambten, in 't bijzonder over het ambt der diakenen, dat in enkele Heraut num mers van '98'99 voorkwam. Hieruit bleek, dat de ambten uit elkander gehouden moeten worden, doch organisch, niet mechanisch. Ds. Donner zegt, dat op de vragen van punt V in t kort kan geantwoord worden. Op vra; fg 1 luidt het antwoord : „Niet volkomen, " op vraag 2 : „Moeilijk" en op vraag 3: „Staat niet in onze keuze." Na eenige bespreking wordt op voorstel van Ds. Donner punt XIV, afkomstig van Winschoten mede in behandeling genomen.

Zijn diakenen verplicht of geroepen de formulieren van eenheid mede te onderteekenen in kerkeraden, waarin zij in zaken van tucht, leer en kerkregeering een adviseerende stem bezitten? 2. Wat wordt in den regel onder „groote" en „kleine" gemeenten verstaan. Bijv.: Waar 5 ouderlingen en ook 5 diakenen zijn met een gemeente van p.m. 200 a 250 belijdende leden, wordt zulk een gemeente onder een groote, dan wel onder een kleine gemeente begrepen ? Opgemerkt werd, dat over bovengenoemde zaken reeds ondersc'neidene malen is ge sproken, doch dat we hiermede niet verder komen.

Er staan evenwel twee wegen open. De diakenen kunnen deze zaken bij hunnen kerke raad ter sprake brengen, terwijl wij onze bezwaren tevens ter kennis kunnen brengen van de deputaten tot revisie der Dordsche Kerkorde. Mede op advies van onze adviseurs werd besloten: a. De beide adviseurs, de heeren Ds. Donner en Ds. Teerink, op te dragen, onze bezwaren te brengen bij dé deputaten Synodi, bovengenoemd, en te verzoeken dat onze bezwaren in ernstige overweging zullen genomen worden, b. De conferentie noodigt hare leden en andere diakenen uit, punt V in den kerkeraad hunner kerken ter sprake te brengen, ten einde deze vragen officieel ter plaatse te krijgen, waar zulks behoort. Aangaande de onderteekening van de formulieren van wege de diakenen werd nog opgemerkt, dat waar door de Synode van i6i8'i9 is besloten, dat professoren en schoolmeesters de confessie en catechismus moesten onderteekenen, de ambtsdragers in de allereerste plaats de formulieren dienen te onderteekenen.

Zelfs waar twijfel mocht bestaan over een direct gebod, was het toch noodig, opdat alle dubbelzinnigheid en dubbelhartigheid worde voorkomen.

Vervolgens kwam aan de orde punt VIII, ingezonden door Rijswijk (Z.-Holl.): „Op welke manier kan de kerk van Christus aan hare roeping ten opzichte van on-en minvermogende teringlijders (sters) beantwoorden? "

Br. Sluiter van Rijswijk gaf over dit punt een degelijke en belangrijke inleiding. Een woord van lof mogen we hem daarvoor in dit verslag niet onthouden. Ruim 8000 personen kwijnen 'sjaars in ons land weg aan de tering. Slechts een drietral neutrale stichtingen doen iets om die ellende te verzachten, doch samen hebben ze het luttele aantal van 165 patiënten. En wanneer men nu rekent dat elk patient gemiddeld 3 mnd. in zulk een sanatorium vertoeft, krijgt men een aantal van 660 patiënten. Voor 7430 patiënten wordt dus niets gedaan. Hoeveel on-en minvermogenden zijn hier wel onder? Kan de Kerk van Christns in deze zeer gewichtige zaak niets doen?

Door Rijswijk werd de oprichting van een sanatorium voor on-en minvermogende tering lijders door eendrachtige samenv/erking van diaconiën aanbevolen.

Over deze zaak ontspon zich een geanimeerd debat. Onderscheidene vragen werden gedaan. Ds. Donner zegt, dat hoewel het wenschelijk is in dezen iets te doen, toch hetzelfde antwoord dient gegeven te worden als indertijd in zake de blinden-verpleging. Anderen meenen, dat deze beide zaken niet gelijk staan, want hier wordt alleen gevraagd het helpen van on-en minvermogenden. Ook de moeilijkheid en onmogelijkheid om als plaatselijke diaconie zelf een stichting op te richten en te onderhouden, werd besproken. Ook de verschillende geneeswijzen werden genoemd. Algemeen bleek het, dat deze zaak onze sympathie bezit, doch vanwege de financiën zijn onze handen gebonden. Br. Sluiter dankt voor de breedvoerige en principieële bespreking dezer zaak.

Hij houdt vol, dat er Chr. sanatoria's moeten komen, doch er moet geloofsmoed zijn. Overtuigd dat wij trachten moeten toch iets te doen, besloot de conferentie, op voorstel van Br. Spier, een commissie te benoemen om in deze materie een volgend jaar van advies te dienen. Als leden dezer commissie werden benoemd de h.h. Spier te Amsrerdam, Sluiter te Rijswijk en Ds. H. Blanken te Waddingsveen.

Tijdens de behandeling van dit punt werd de conferentie verrast met een blijk van sympathie van haren oud-voorzitter den heer B. J. Lindeboom van Amsterdam, die gedurende 13 jaren van de oprichting af met zooveel liefde en toewijding de diaconale conferentie had gediend, en thans voor het eerst niet in haar midden, niet nalaten kon per telegram zijn broedergroete te brengen en ons een gezegend samenzijn te wenschen. Voor zijn welwillende wenschen en belangstelling werd terstond dank gebracht. In behandeling kwam nu punt VII van Tienhoven: „Hoe behoort de subsidie, die de kerk aan de schoolvereen. jaarlijks heeft af te dragen voor kinderen van ouders, die niet het volle schoolgeld betalen, te worden verkregen? Indien het benoodigde geld daartoe verkregen wordt door een derden rondgang in de godsdieostoefeningen, onder wiens beheer be­ hoort dan de opbrengst dier collecte te staan, — van de Vereeniging als zoodanig, of van een suppleiicfonds of van de Diaconie? en wie heelt met de ouders te overleggen hoeveel er gesuppleerd zal worden? Algemeen is de ge dachie, dat de Diakenen geroepen ? ija de arme kinderen hunner kerk aan Ch'. onderwijs te helpen, doch de wijze hoe, kan verschillen. Het is een teirtin, dat zeer uitgebreid en plaatselijk verschillend is. Er dient daarom wel onderscheiden te worden.

Enkele broeders raden, met het oog op de kiezerslijsten, deze ondersteuning aan een sup pletiefonds over te laten. Anderen hebben hiertegen bezwaar. De diakenen kunnen de arme kinderen der gemeente helpen door middel van de ouders, t.irwijl in sommige gevallen, iooals in groote plaatsen, waar de werkzaamheden der diakenen te uitgebreid zijn, de hulp van een suppletiefonds gewenscht kan zijn, doch naast de diaconie.

De bedoeling van Tienhoven's vraag, was niet al te duidelijk. Is er sprake van subsidie eener kerk aan een school ver., dan gaat dit buiten de diaconie als zoodanig om.

De bespreking van punt IX, van Groningen B: „Mag een diaconie, welke beslist onmachtig is, om toereikend hare armen te steunen, hulp vragen bij een burgerlijk armbestuur? kon kort zijn. Deze vraag werd beslist ontkennend beantwoord. Beter is het, zich te wenden tot genabuurde kerken.

Ook punt X, van Groningen B : „Mag een diaconie meer uitgeven, dan voor de armen wordt ingezameld? ' hield ons niet lang bezig. De conferentie antwoordde: Ja, wanneer de nood het eischt. Kunnen de diakenen niet geven, overeenkomstig de behoeften hunner armen, dan is dit veelal een bewijs, dat de gemeente niet voldoende geeft, en dus in meerdere of mindere mate nalatig is. De diakenen moeten hunne armen geven genoeg voor hun gebrek.

Daar de broeders van Hilversum A absent waren, bleef punt XI voorloopig rusten. Punt XII, ingezonden door Meppel, kwam daarom ter tafel: „Is het naar den eisch onzer beginselen, dat door of namens diakenen der Ger. Kerk, op geregelde tijden langs de huizen, ook van ongeloovigen enz. gelden worden verzameld, (zoogen. straat collecte) ten behoeve der eigen armen, zelfs al wordt een deel dier gelden besteed voor armen niet tot de Geref. Kerk behoorende? " Br. Bartels van Meppel leidde dit punt met een enkel woord in. Deze vraag is reeds meermalen op de conferentie behandeld. Het houden van straatcollecten is telkens afgekeurd. Uit de bespreking blijkt, dat deze collecte in Leiden en Den Haag is afgeschaft. Te Haarlem nog niet. Te Leeuwarden is men voornemens met I Jan. a.s. deze collecte achterwege te laten. Meppel werd aangespoord het voorbeeld van Leiden en Den Haag te volgen.

Ds. Donner raadt tot voorzichtigheid aan. Plaatselijk heeft men soms met allerlei toestanden te rekenen. Liever geld op jstraat opgezameld, dan de armen ledig heen te zenden.

Ds. Teering was beslist voor afschaffing. ZEd. wilde de armoede niet op straat brengen. Wij moeten aan de wereld niet toonen, dat wij zelf onze armen niet kunnen onderhouden.

Punt XIII: „Welke is de gewenschte verhouding van onze Diaconiën tot de Vereen, voor Geref. Ziekenverzorging ? " ingezonden ^door Meppel, werd ingeleid door br. Broekhuizen. Ér werd op gewezen, hoe die verhouding veelal is, hoe de plaatselijke Diaconiën soms weinig sympathie gevoelen voor genoemde vereeniging, om de weinige hulp tot dusver van deze Ver. genoten, en omdat de afd. dier Ver. soms eigen taak vergetend, zich op het terrein der Diaconie bewegen. Bovendien wordt soms door de woordvoerders van genoemde Ver. de arbeid onzer diakenen wel wat al te gering geacht. Uitdrukkingen als: „het Diaconaat is nog dood!" vallen niet altijd in goede aarde.

Gunstige uitzonderingen werden genoemd, zooals te Amersfoort, waar de afdeeling in gewenschte verhouding tot de beide diaconiën staat. Ook te Meppel is na langdurige onderhandeling een betere verhouding tot stand gekomen. Algemeen was men van oordeel, dat de grens tusschen diaconie en vereeniging moet geëerbiedigd worden. De ver. trede ten opzichte der arme kranken op als handlangster der diaconie. De diaconie zorge voor versterkende middelen, etc, terwijl de afdeeling zich wijde aan de verzorging. Er werd daarom aangeraden, om ziekenverpleegsters te krijgen met de hulpmiddelen voor ziekenverzorging.

En zoo kwamen wij ten slotte aan het laatste punt: „Is de stelling „Recht gaat voor barmhartigheid" juist ? m. a, w. moeten financieele verplichtingen door eene kerk aangegaan, vooropgaan, en daarna het beoefenen van barmhartigheid? " De inzender van dit punt, een Br. Diaken uit Amsterdam, was tot ons leedwezen verhinderd ter vergadering te zijn, doch had een schriftelijke inleiding gezonden. De vergadering stemde volkomen met dit schrijven in. De verplichtingen voor de kerk gaan voorop, doch zij moeten zoo mogelijk gelijken tred houden met de barmhartigheid. Jammer, dat vele kerken soms zoo onder de lasten zitten, dat de handen der diakenen ten opzichte hunner armen menigmaal gebonden zijn.

Recht en barmhartigheid kunnen niet gescheiden worden. Onze schuldeischers hebben recht, doch ook onze armen bezitten recht, nl. het recht der barmhartigheid. Recht gaat naast barmhartigheid, past het best in het midden der Gemeente.

En hiermede waren wij aan het einde onzer besprekingen gekomen.

Besloten werd dat de conferentie bestendigd zal blijven. De plaats waar en wanneer de volgende conferentie gehouden zal worden, werd aan het comité overgelaten.

De Voorzitter sloot de vergadering met een woord van dank aan den afgetreden secretaris, br. Von Meyenfeldt, voor al hetgeen hij in de afgeloopen jaren in 't belang onzer conferentie had verricht, aan de beide adviseurs voor hunne gewaardeerde adviezen, aan de broeders te Amersfoort, die ook nu weder voor een goede ontvangst gezorgd hadden, en aan allen, die medegewerkt hadden aan deze zoo uitnemend geslaagde 14e. Centrale Dicaonale Conferentie, maar bovenal aan God, die ons het voorrecht had geschonken, dat wij weder in broederlijke liefde en met opgewekten zin mochten samenzijn.

Na het zingen van Psalm 119:3 eindigde Ds. Teerink met dankgebed.

Tal van broeders verzamelden zich daarna nog aan een gezelligen maaltijd, waar menig aangenaam woord gewisseld werd, totdat het scheidensuur huiswaarts riep.

Namens het Comité,

Secretaris.

­ Meppel, 20 Sept. 1902.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's

VERSLAG VAN DE Centrale Diaconale Conferentie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's