GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Juist liep het verhaal over Nieuwentijd ten einde, toen een vriendelijk lezer ons het volgende zond, dat we gaarne opnemen. Men ziet er uit, dat we van zijn werken niet te veel zeiden).

Op het uitkomen der Waereldbeschouwinge van den geleerden here Bernard Nieuwentijd.

Weleer was Nieuwentijd in een gareel gespannen Met dwaze Wijzemannen,

Die zich, verwaand, den naam van sterke Geesten geven

Schoon 't kloppend hart hen, voor eenritslend blad, doet beven,

Naardien zij 't denkbeeld van een' God, 'tgeen hen verzelt.

Op trotsheids staatsiewagen,

Ten lande uit willen jagen.

Om, van dat pand ontslagen.

De vrees te ontduiken, die de ziel zo sterk beknelt.

Zolang de schrandere Arts zich de oogen liet verblinden

Kon hij geen Godheid vinden;

Hoe klaar ze aan zijn verstand haar aanzijn mocht ontdekken.

Een damp uit 's afgronds poel bleef duisternis verwekken

Zodat hij, in een strik van wanbegrip verward Door schandig mis te treden. Op de ijsbaan van de reden, Geheel was uitgegleden: Toen zag 't 'er bijster uit in zijn bebolwerkt hart.

Totdat de ontzachlijkheid van 't hoogstgeduchtste Wezen,

Dat wij, met eerbied, vrezen, Door alk dampen heen, onwederstaanbre stralen In dezen Duisterling, gelukkig, neer deedt dalen: Toea trof hem 's Hemels glans; hij vondt het rondom licht.

Toen kwam hem klaar voor de oogen, Hoe zijn misbruikt vermogen Hem deerlijk hadt bedrogen, Des keert hij, met berouw, tot zijn' verzuim den pligt.

In diepe ootmoedigheid, metingespanne krachten. Bepaalt hij zijn gedachten;

Beschouwende zichzelv' en de oorzaak van zijn leven, Vindt hij des Scheppers merk op ziele en lijf geschreven, Ziet hij op 't konstgebouw van 't uitgestrekt Heelal,

De keurlijke ordeningen Van al de zichtbre dingen, Die ons alzins omringen. Het perst hem uit de keel: „dit wierdt niet bij geval.”

Maar 't was hem niet genoeg uit Satans magt te ontvlugten,

Een' scheppend' God te duchten; Zich onder 't hoog bestier zijns Makers diep te buigen, Van zijne heerschappij volmondig te getuigen;

Te erkennen hoe hij dwaas, ja onbezuisd en zot, Voor punteloze schiphten, De waarheid wou doen zwigten, Des noodlots tempel stichten En d'oorlog hadt verklaard aan een' Almogend' God:

Hijzelf bekeerd, zocht ook zijn' naasten te overreden,

Door schrift en door gebeden: Een heilig liefdevuur deedt zijn begeerte branden Om de Ongodisten in hun sterkten aan te randen: Hij toont in 't Goddelijk Boek alomme een Godlijk merk:

Om dwazen te overwinnen Spitst hij zijn schrandre zinnen, En drijft de ziel naar binnen. Men roem' dan, naar waardij, 's Mans nut en treflijk werk.

Door vrouwe C. P.

(Uit „Vervolg van Stichtelijke Gedichten op verscheiden Onderwerpen."

Door vrouwe C. P.

Te Amsteldam. Bij Pieter Meijer, 1757).

AAN VRAGERS.

Onze lezer B. (die ons verplichten zal met d zijn juist adres) zendt ons drie vragen, die wij o in volgorde afhandelen.

De eerste vraag is min duidelijk, waarom wij volstaan met op te merken, dat verfstoffen zoowel aan het plantenrijk als aan het delfstoffenrijk ontleend worden.

De tweede vraag luidt:

Hij (de inz.) heeft gelezen van „psalmen" uit de berijming van het Genootschap Laus Deo, Salus Populo.

Wat was dat voor een genootschap? "

In de achttiende eeuw, vooral in haar tweede helft, telde ons vaderland tal van zoogenaamde dichtlievende genootschappen, van wier werk echter weinig is overgebleven. Een der beste was het genoemd genootschap. Zijn leden vervaardigden een berijming van alle psalmen; vele daarvan zijn in onze bundel opgenomen.

De derde vraag is:

„Wat is de bedoeling in een van die psalmen A waar geschreven staat: Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling. Staat dat ook in verband met vers 3 van dien psalm? "

Een drieling (wij hebben nog pas over het woord gesproken) was een maat, waarvan er juist drie in een grootere gingen. De zin is: Gij drenkt hen met vele tranen. Gij kastijdt hen. In verband met vers 3 staan deze woorden niet rechtstreeks.

Nog een vraag zij hierbij beantwoord:

Zijn de boeken der profeten in de Schrift geplaatst naar de orde van den tijd, waarin zij geleefd hebben?

Gedeeltelijk ja. Jeremia, Ezechiël en Daniël bijv. waren tijdgenooten. Haggaï, Zacharias en Maleachi zijn juist geplaatst waar zij behooren.

Let men er echter op, dat bijv. Daniël vooraf gaat aan Jona, die toch vroeger leefde, dan blijkt dat de volgorde niet altijd juist is. Dat is waarschijnlijk meer zoo, al maakt men scheiding tusschen kleine en groote profeten. Obadja, die vóór Jona staat, leefde toch later dan deze. Trouwens, niet van eiken profeet kan met zekerheid gezegd worden, wanneer hij geleefd heeft.

CORRESPONDENTIE.

W. te R Als we op die vraag zullen antwoorden dienen we toch eerst uw naam te weten

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's