GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XIII.

EEN AANVAL IN DE DUISTERNIS.

Op zekeren avond —• 't was ongeveer negen uur en vrij laat in dien tijd — keerde Karelde Raye huiswaarts. Hij was niet vroolijk gestemd. Heel den dag had hij nu bij dezen dan bij genen een bezoek gebracht, in de heimelijke hoop ergens iets te vernemen, dat hem uitzicht gaf op een geschikten werkkring, 'tzij voor zijn vader of voor hem. Doch vergeefs; er was werk genoeg, maar zulk als geen van beiden verstond, en zij konden het moeilijk nu nog gaan leeren.

Overal had men hem beleefd ontvangen, doch zijn doel had hij niet bereikt.

Zoo keerde hij dan moedeloos terug van een lange wandeling naar den Amsteldijk of de Utrechtsche zijde, waar toen tal van buitenplaatsen lagen, des zomers door aanzienlijke Amsterdammers bewoond. Hij vreesde wel niet voor gebrek aan het noodige, maar het werkeloo.e leven begon èa hem èn zijn vader zeer tegen te staan. Er was eenig uitzicht dat zij een plaats in het leger zouden krijgen, doch vele anderen, hun landgenooten, waren hun voor.

Om den koristen weg naar huis te hebben, ging Karel langs de schans en de bolwerken, die toen Amsterdam, 'Iwelk een sterke vesting was, omgaven.

De weg was smal en donker; er stonden een aantal lage huisjes, waar niet dan geringe lieden woonden. Er waren allerlei winkeltjes, o. a. menige drinkwinkel, anders gezegd kroeg. Want reeds van zeer oude tijden is misbruik van dranken die dronken maken, een zonde van ons volk geweest; trouwens niet van ons volk alleen. Toch waarschuwt ons de Schrift zoo ernstig, als zij zegt: Geen dronkaard zal het koninkrijk Gods beërven.

Ter hcogte van het stads oliehuis gekomen, waar de olie bewaard werd voor de straatlantaarns (dit huis lag, door een sloot omringd, aan 't eind van de Reguliersgracht) hoorde Karel niet ver vóór zich eenige stemmen, die tamelijk luid klonken, en een gezang of liever geloei deden hooren, op echte dronkemanswijs. Nu was onze Karel, schoon ver van bang, weinig op 't gezelschap van dronken lieden gesteld, waartoe bijdroeg, dat destijds in zijn vaderland dronkenschap maar zelden in 't openbaar werd gezien. Hij ging dus voorzichtig wal ter zij, tusschen de boomen aan den stadswal, waar het pikdonker was en liet het zingend en tierend gezelschap voorbijgaan. Daarna liep hij weer voort.

Maar nauwelijks was hij eenige schreden verder gegaan, toen hij achter zich een schreeuw hoorde, die nog boven het getier der drinkebroers uitklonk, 't Was een geroep als van iemand in nood. Dit was Karel duidelijk, al kon hij, die bovendien van onze taal nog heel weinig kende, geen woorden verstaan. Hoe weinig lust hij er ook toe gevoelde, toch keerde hij zich, met een gevoel van ridderlijkheid dat hem eigen was, aanstonds om, en snelde naar de plaats van waar 't geschreeuw kwam.

Er was, gelijk ik zei op dien achterweg weinig licht. Toch hingen hier en daar aan palen lantaarns, door de Amsterdammers wel eens spottend gloeiende spijkers genoemd. Een dezer gaf echter genoeg licht, om onzen vriend eenigszins te doen zien wat er gebeurde.

Op den grond lag een man, die zijn hoofddeksel kwijl was. Boven op hem lagen twee anderen, die ai schreeuwend en razend aan zijn mantel rukten, terwijl een derde, die erbij stond, den liggende onbarmhartig tegen 't lijf schopte. Deze laatste weerde zich zoo goed hij kon, maar de drie samen was geen portuur tegen hem, : jelijk de AmsterdamscHe straatjongens het plachten uit te drukken.

Dat begreep Karel ook, en daarom begon hij uit alle macht den aanvallers toe te roepen los te laten. Doch 'tzij i'.at ze geen Fransch verstonden, of ook wijl ze geen lust hadden te gehoorzamen, ze bleven aan het rukken en schoppen, als wilden zij den man uitplunderen of vermoorden. Blijkbaar waren deze woestelingen denzelfden, voor wie Karel straks uit den weg was gegaan.

Onze joii^kman begreep dat het zaak was door te tasten. Hij bad niet te vergeefs in het leger gediend en zich in hel vechten geoefend. Zijn zwaren, met ijzer beslagen stok opheffend — een degen, die vele aanzienlijken droegen, had hij op bezoek gaande niet omgehangen — bracht hij den schopper een geweldigen stool toe, zoodat de man met een kreet van woede achteruit tuimelde.

De anderen, die blijkbaar evenmin als de derde geheel beschonken waren, bespeurden wat er gaande was. Een van hen kwam zijn makker te hulp, terwijl de derde den man, die op den grond lag en geweldig spartelde, nog tevig vasthield. Karel echter was op zijn hoede. De tweede aanvaller had den wandelstok gegrepen van den onbekende, dien zij hadden overvallen, en kwam zoo op den jonkman af. Doch deze behoorlijk in het schermen geoefend, dat in dien tijd een veel geliefde kunst was, wachtte rustig tot de slag die hem was toegedacht kwam. Dien behendig afwendend, sloeg hij den aanvaller het wapen uil de hand. Te elijk drong hij op hem aan, en bracht hemeen paar zoo geweldige slagen toe, dat de man, gevoelend dat hij tegen zoo'n weerpaiij niet bestand was, zoo snel mogelijk hel hazenpad koos.

Inmiddels had de onderliggende zich weten los te rukken, en 't kostte Karel weinig moeite hem geheel te bevrijden, te meer daar de derde aanvaller blijkbaar 't meest gedronken had, zoodal hel hem moeilijk was op te kinia. Wel wjlde nummer een, van de warme ontvangst wat bekomen, zich wreken, maar nu hij tegenover twee kwam te staan gelu! te dit niet. Hoe woedend de man ook was, de zware stok' van Karel kwam zoo forsch neer, dat de

schopper wel moest afdeinzen en schreeuwend van pijn en toorn zich wegpakte.

Karel stond thans alleen met den man dien hij gered had. Ondanks al 't geschreeuw en 't geweld was uit de buurt, die trouwens dun bevolkt was, niemand komen opdagen, 't Was ten eerste al laat, zoodat menigeen te bed lag, en te anderen vielen er in den omtrek zoo vaak allerlei „relletjes" voor, dat de buren zich meestal, vooral op een donkeren avond niet de moeite gaven, te gaan zien wat er aan de hand was. Daarbij kwam, dat zij uit ervaring wisten, hoe er in zulke gevallen menigmaal klappen en andere onaangenaamheden waren te beloopen, die men liefst vermeed.

De man, die door de aanranders duchtig was toegetakeld, bleek nu hij weer op de beenen stond, iemand, naar de kleeding te oordeelen, van zeer deftigen stand. Zijn mantel en andere kleederen die nu veel geleden hadden waren, gelijk Karel bij het schijnsel der lantaarn opmerkte, van de soort die alleen door aanzien lijken werd gedragen. Zijn wandelstok had een gouden knop. Wellicht had dit de begeerlijkheid der straatroovers opgewekt, althans zoo ze niet in hun beschonkenheid enkel uit moedwil den eenzamen wandelaar waren te lijf gegaan.

Hoe 't zij, deze laatste had zich in 't vallen ('anig aan 't hoofd bezeerd, zoodat hem 't bloed langs de wang liep. De man die een zestiger scheen te zijn, doch nog flink en krachtig, scheurde zijn zakdoek in tweeën, bond met behulp van Karel een lap om 't hoofd, en zei toen kalm: „'t Is nog al redelijk afgeloopen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1904

De Heraut | 4 Pagina's