GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XXXVIII.

OOK EEN ZEGEPRAAL.

Een half uur nadat de jachtstoet het Loo had verlaten, klonk eeu eindweegs voorbij den zoogenaamden Dassenberg, een vervaarlijk geweld. De jachthoorns schalden, honden blaften woest, en daar tusschen door hoorde men het geroep en geschreeuw van vele menschen.

Een of meer wilde zwijnen — dat viel niet zoo dadelijk uit te maken — waren door de houtvesters en anderen opgejaagd, en poogden nu blijkbaar naar de heide te ontkomen. Doch de weg daarheen was, zoo goed het kon, afgezet door jagers en bedienden, die door de beweging die zij maakten, het blazen op de trompet, het slaan met stokken en zoo meer, de dieren moesten afschrikken — wat echter ook gevaarlijk kon worden; indien namelijk het dier zich door jagers achtervolgd zag.

Op de aangeduide plek was een wild zwijn verschenen, dat juist toen het uit het lage hout te voorschijn drong — waarbij een wild varken dan vrij wat vlugger loopt dan een tam — door een paar honden werd ingehaald, terwijl andere, en ettelijke ruiters volgden. Weldra lagen een paar moedige honden, half opengereten door de slagtanden van het everzwijn, bloedend op den grond te sterven. De andere honden grepen het dier bij de ooren en in den kop, doch het rukte zich los en rende dol van woede, regelrecht den jagers te gemoet. Deze hielden hun scherpe lansen en sabels gereed, doch met een wilden sprong kwam het zwijn hun nader. Een der paarden schrikte en wierp zijn ruiter af, die verloren zou geweest zijn, zoo niet op hetzelfde oogenblik de honden zich weer op het zwijn gestort hadden, dat nu vooreerst genoeg te doen had om zich de aanvallers van 't lijf te houden.

Van allen kant waren op het geschreeuw de jagers toegeschoten. Meer dan een hield buks

of spies gereed, doch eer men met zekerheid die gebruiken kon, had het varken zijn aanvallers weer duchtig toegetakeld en was ontsnapt. Te gelijk duidde het geklank van den hoorn aan, dat ook elders iets voorviel, en terwijl enkelen het ontsnapte dier najett'en, draafden anderen in de richting vanwaar het geluid kwam.

Daar aangekomen, vond men een groep edel lieden, die den koning waren gevolgd, welke hun echter te vlug was geweest, zoodat hij met twee of drie anderen ver vooruit kwam. De overige heeren richtten zich nu naar deaanwij zingen der jachtopzieners, die naar zij meen den, het spoor van een wild zwijn in zuidelijke richting hadden gevonden. Doch vóór zij hun voornemen konden uitvoeren, kwam een ruiter in vliegende vaart aanrennen, zwaaiende met zijn hoed en schreeuwend: „Hierheen, hierheen! De koning komt!"

Wat was er gebeurd.

Koning Willem was met zijn klein gevolg voortgedraafd, tot hij kwam op een zeerheuvelige plek, waar men niet anders dan langzaam voort kon, wijl de paarden reeds teekenen van vermoeidheid gaven na een wilden rit op zulk een heeten dag. Bovendien was de grond vol kuilen, gelijk de jagers tot hun verdriet gewaar werden, 't Is ook een molskuil geweest, die kort daarop middelijkerwijs oorzaak werd van des konings dood.

Nauw waren de jagers een oogenblik tusschen de heuvels, toen een hunner dicht bij een gedruisch hoorde. Haastig gaf hij den anderen een teeken, en bijna op 'tzelfde oogenblik kon men onderscheiden hoe het wilde varken recht op de heuvels aanrende. Snel gingen de jagers zoo ver ter zijde, als noodig was om de paarden eenigszins achter de hoogte te doen schuilen. Weldra kwam 't gedruis vlak bij. Men kon het grommen der honden en 't snuiven van het zwijn duidelijk hooren.

Tot niet geringen schrik van zijn gevolg, zette de koning nu plotseling zijn paard aan, rende den heuvel langs en stond — terwijl de anderen zich haastten te volgen — nu recht in den weg dien het wilde dier afkwam.

Doch de koene jager verloor geen oogenblik zijn kalmte. Trouwens, 't was de eerste maal niet dat hij in een geval als dit verkeerde. Snel velde hij zijn lans en bleef, met alle kracht zijn paard betoomend, dat schuimde en trilde, bijna onbewegelijk staan.

Het wilde zwijn, van allen kant door de honden vervolgd en bestookt, met rood beloopen oogen en opstaande haren, was vreeselijk om aan te zien. Het dier beet woedend van zich af en scheen geheel razend geworden. Nauwlijks kreeg het den ruiter in het oog, die het den weg scheen te versperren, of het rende zonder op lans of iets te letten op den jager aan. Doch deze had juist daarop gerekend. De andere heeren hadden mede hun wapens geveld, doch een wenk van Willem beduidde hun, dat zij hem de eer moesten laten het ondier te vellen.

Op 't oogenblik dat het zwijn zich op paard en ruiter ging werpen, boog de laatste zijn scherpe spies zoo laag mogelijk. Te gelijk liep het dier vlak tegen de lans in met zulk een kracht, dat het scherpe ijzer door het rechteroog tot in de hersens drong. Zonder eenig geluid meer te geven, stortte het veelgejaagde beest neder — morsdood.

Een vroolijk trompetgeschal weerklonk, terwijl eenige bedienden, die hun heeren waren gevolgd, alle moeite deden om de doggen en bloedhonden van het gevallen dier af te houden, die grooten lust betoonden hun vijand, die hun zooveel kwade oogenblikken bezorgd had, te verscheuren. Met vrij wat moeite gelukte het, de jachthonden te bedwingen, die nu werden weggevoerd.

Inmiddels waren vele jachtgenooten op het tooneel van 't gevecht aangekomen, en begroet ten met kreten van vreugde den vorstelijken jager, die het ondier of wellicht een der ondieren had geveld. Dien dag althans gelukte het den overigen jagers niet ook een beest machtig te worden. In zegepraal werd nu het gedoode dier onthoofd, aan een staak gestoken en zoo weggedragen, terwijl allengs heel de stoet naar het Loo terugkeerde. Toen men het dorpje naderde, kwam een heeleschaar volks den jagers te gemoet. Ieder wilde het gedoode beest zien en groote vreugd heerschte bij jong en oud, dat de gevaarlijke buurman nu voor goed verwijderd was.

Op het kasteel kon ieder zich naar hartelust verkwikken, en door de rust versterken voor den komenden maaltijd. Ik zeg versterken, wat echter meer geldt voor 't geval wij tot zulk een maal zouden genood worden, dan voor de forsche kloeke lieden uil dien tijd. In eten en drinken zijn onze vaderen nooit achterlijk geweest, al beweerden zij zelf, dat onze naburen Engelschen en Duitschers drinkers en zuipers waren. Zelfs zegt een vers uit dien tijd na van de anderen niet veel moois verteld hebben:

„Den Nederlander eet en drinckt wel op syn pas, Hij schaft wel en weighert selden een vol glas."

Hoe dit „wel schaften" te verstaan is, kan ieder zien uit de beroemde stukken onzer oude schilders, die zoo vaak feestmaaltijden hebben afgebeeld.

BRIEFWISSELING.

Op eenige vragen hopen we zoodra mogelijk te antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's