GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN VRAGERS.

We moeten ook dezen weder een beurt geven. Allereerst dan deze vragen:

1. Men zegt wel: „Ik heb iets op het oog, " als men bedoelt ik wil iets uitvoeren, maar moet dat niet zijn: „Ik heb het oog op iets? "

In een vers van Huyghens leest men:

2. Siet ghy dat water wel? t'hans siet ghy 't soo niet meer Van middagh gingh 't terugh, van avond komt het weer.

Hoe moet men den eersten regel begrijpen? Men kan toch niet tegelijk iets zien en het niet zien.

Wat de eerste vraag betreft, zoo kan allereerst iemand b.v. een gezwel op het oog hebben, en dan is de uitdrukking goed. Maar als het beteekenen moet: Ik ben van plan dit of dat uit te voeren, ik richt daarop mijn gedachten, dan is zeker de tweede uitdrukking de beste, wijl men niet de zaak op het oog, maar het oog, dat is den blik, op de zaak heeft. Toch zal 't wel moeilijk gaan, om hier hel verkeerde weg te doen, wijl tegenwoordig de uitdrukkingen niet meer in denzelfden zin worden gebruikt. „Iets op het oog hebben, " zegt men hoofdzakelijk in een algemeenen zin, als 't een plan of zoo iets geldt. „Het oog op iets hebben, " gebruikt men als er een bepaald voorwerp wordt genoemd. Er wordt b.v. een plan geopperd om een winkel te beginnen. Dan kan iemand zeggen: „Dat had ik al lang op 't oog." Maar doet zich nu een daartoe geschikt huis voor, zoo zegt hij: Daar had ik al lang het oog op.

Als onze lezer het vers van Huyghens niet verstaat, dan is dit wijl hij, heel natuurlijk, het leest, alsof het in onzen tijd was ge-

maakt, en dan zou het wezenlijk geen zin hebben.

Het woord „thans" beduidt in onze huidige taal ongeveer 'tzelfde als „nu." In Huyghens' tijd echter, had het nog de oorspronkelijke beteekenis en die is, zoo aanstonds, weldra.

Huyghens wil dus zeggen: Nu is het water zoo, straks weer anders. Van middag werd het laag, van avond zal het weer hooger zijn.

Hoe kunnen wij weten, zoo vraagt A. te A., dat Salomo zich in^ het laatst zijns levens, zooals meestal geloofd wordt, weder tot den Heere gewend heeft. Want in het boek der Koningen en in de Kronieken staat dit toch niet vermeld.

Het is zeker waar, dat in de gemelde boeken niet staat opgeteekend, dat Salomo, na in den ouderdom zich van den Heere te hebben afgewend, zich later weder tot Hem be keerd heeft. Het tegendeel staat er echter evenmin.

Dat Salomo niet volhard heeft in zijn boozen weg, heeft men wel eens daaruit willen opmaken, dat hij het boek de Prediker op hoogen leeftijd moet hebben geschreven. Een duidelijker bewijs echter vinden we in i Kron. 17 waarin de profeet Nathan de woorden des Heeren tot koning David spreekt. Daar lezen we in VS. 11, 12, 13 en 14:

En het zal geschieden, als uwe dagen zullen vervuld zijn, dat gij henengaat tot uwe vaderen, zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, hetwelk uit uwe zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkriik bevestigen. Die zal Mij een huis bouwen j en Ik zal zijnen stoel bevestigen tot in der eeuwig heid. Ik zal hem tot eenen Vader zijn, en hij zal Mij tot eenen zoon zijn; en Mijne goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als Ik die weggenomen heb van dien, die vóór u geweest is. Maar ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en in Mijn koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.

Hier nu wordt duidelijk gezegd, dat David's zoon, die den Heere een huis bouwen zou, een stoel of troon zou hebben die vast zou wezen.

God zou hem tot een Vader zijn, en Zijn goedertierenheid niet van hem wegnemen. Nog klaarder wordt dit uit 2 Samuel 7 : 14 en 15:

Ik zal hem zijn tot eenen Vader, en hij zal Mij zijn tot eenen zoon; dewelke, als hij misdoet, zoo zal Ik hem met eene menschenroede en met plagen der menschaukinderen straffen.

Maar Mijne goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezichte heb weggenomen.

Hieruit is nu in te zien, dat Salomo wel wegens zijn zonde gestraft is, gelijk ook de geschiedenis meldt, maar dat toch de Heere God hem Zijne goedertierenheid niet heeft onttrokken. Al staat het dus niet beschreven, we mogen, daar Gods beloften onveranderlijk zijn, gelooven, dat Salomo zich nog weder van zijn kwaad heeft bekeerd.

Een derde vraag luidt, wat we te verstaan hebben door het dal van Hinnom of der kinderen van Hinnom, dat in het Oude Testament meermalen wordt genoemd.

Dit dal lag ten zuiden van Jeruzalem en liep van den toren van Gihon tot aan het dal van Josaphat. Het was smal en er liep een beek, de Gihon door, die uitliep in de beek Kedron.

In dat dal was een begroeide vlakte, op welke zich een hoogte verhief, Tophet geheeten. Op die plek werd afgoderij gepleegd met Moloch, van welken wij in de geschiedenis van Juda, b.v. van koning Manasse lezen. Men offerde zelfs kinderen aan dezen • verfoeilijken afgod.

Toen later de vrome koning Josia regeerde, die alom de afgoderij uitroeide, verontreinigde hij ook het dal van Hinnom; het werd een plaats waar men allerlei vuil enz. wierp, en dus ongeschikt voor afgoderij. Zoo werden ook wel, naar men wil lijken van misdadigers daar verbrand; mest en afval werd er neergeworpen. Zoo verafschuwd werd de plaats bij de Joden, dat zij van den naam Ge-Hinnom of dal van Hinnom, een woord vormden, waarmee de hel werd aangeduid.

Op de laatste vraag is 't eenigszins moeilijk 't antwoord te geven. Zij komt daarop neer, of men wel terecht zegt, dal ons vaderland is „ontwoekerd aan de baren."

Nu is dit zeker niet van kracht voor heel het land. Maar toch is, alleen gerekend van de i6de eeuw tot nu, wel een tiende van heel de oppervlakte van Nederland aan het water ontnomen.

Eïn groot ander gedeelte, dat bestendig door dijken, dammen en duinen tegen het water beschermd wordt, is zeker in oude tijden geheel of gedeeltelijk water geweest. Zoo heel onjuist is dus de uitdrukking niet, die daarenboven dichterlijk is. Dat wil zeggen: Men behoeft haar niet geheel letterlijk op te vatten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's