GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

VII.

DE BROEDERS.

Intusschen waren Gillis en Piet dagelijks werkzaam op het kantoor op den Fluweelen-Burgwal.

Gemakkelijk hadden zij het daar niet. De heer Sandberg, hun patroon, beschouwde het als een groote gunst, dat hij de twee „jongghesellen" op zijn kantoor had genomen, om hun het vak te leeren. Er werd hard gewerkt en de meester van alles deed ijverig mee, al behoefde hij dit niet, wijl hij als schatrijk bekend was en de lui soms zeiden: Hij mocht wel Guldenberg in plaats van Sandberg heeten. j a k

Een deel van het groote prachtige huis diende voor de zaken, 't Kantoor was in den kelder en had dus weinig uitzicht, wat mijnheer Sandberg echter heel goed vond, wijl dan de aandacht der klerken niet werd afgeleid door wat op straat te zien was. De zolders van het gebouw lagen vol koopwaren. Zulk een huis heette dus terecht een koopmanshuis, en draagt dien naam nog wel, al worden thans zelden meer de kelders voor kantoor of de zolders voor berging van koffie of suiker gebruikt. Hoeveel bergplaatsen de heer Sandberg buitendien nog had, is moeilijk te zeggen.

Doch juist die inrichting van het huis was oorzaak, dat de beide broeders, tot hun groote vreugd niet, gelijk de boekhouder, heel den dag plakvast op het kantoor moesten zitten. Telkens viel er wat op-of af te hijschen, waar zi] bi] moesten wezen om op te teekenen, of hadden zq werk op zolder. Ook brachten zij brieven naar het poslhuis, haalden zeetijdingen, en deden voorts op 't kantoor allerlei werkjes, als vroeger gezegd, die tot de eerste beginselen behoorden, waarvan sommige, zoo als heflijnen van schrijfboeken, recht vervelend waren. Van 9 uur morgens t-t 6 uur 'savonds duurde het werk. Vaak echter werd dat ook nog 'savonds weer voortgezet. En de patroon zorgde wel dat niemand ledig zat.

De twee broeders echter genoten het „singulier pnvüegie'; — of beter 't bijzonder voorrecht — c even als de boekhouder, dat ze 'savonds vrij waren; dat wil zeggen van kantoordiensten. Want dat ze de avonduren moesten besteden om allerlei nog te leeren, begrijpt ge.

Gelukkig hadden ze in den heer Koen, zoo als de boekhouder heette, een voortreffelijken en geduldigen leermeester. Al duurde het eens wat lang eer Gillis of Piet begreep of een post onder credit of onder debet moest gebracht, de heer Koen lei het heel kalmpj.s nog eens uit Ook in 't „Franfoys" en „Hoogduyts" onderwees hij zijn jonge gasten. Doch hij deed nog meer. Hij voedde hen op, zooveel hij dit kon, in de vreeze Gods, en ging hen zelf daarin voor. Zoo hoorden zij dan ook gelijk in huis Gods Woord en brachten den Zondag niet in wereldsch vermaak, maar genoegelijk en op Christelijke wijze door.

De heer Koen was een man die, gelijk zijn vrouw, alles deed om het den jongelieden thuis aangenaam te maken. Dat lag trouwens ook in zijn karakter. Boekhouders hebben den naam van even droog en dor te zijn, als de cijfers die zij boeken. Doch bij dezen kantoorman was het anders. Boven zijn lessenaar had hij een eigengemaakt gedicht hangen, dat aldus luidde:

Wie synen tydt Met cijfers slyt In koopmansboecken, Die naerstigh merck Dat tydt en werk Hem niet xercloecken.

Een veerdigh oog, Een pen noyt droog Gesloten kassen Een nijvre hant En cloeck verstant, Syn die my passen.

Het vers was nog veel langer — want onze vaderen hielden er van, als iets op rijm werd gebracht, dat het dichtstuk dan ook een flinke lengte had ^-maar de rest is mij onbekend. De dichter echter bracht in practijk, wat hij in zijn vers had geschreven, en dat had hem de gunst van den heer Sandberg en een goed inko men bezorgd.

Op een avond zat de boekhouder met zijn twee kostgangers in de huiskamer, waar zij tweeitiaal per week les kregen.

„Vrienden, ” zoo sprak hij; „ge kent wel de gelijkenis van de ponden uit den Bijbel, niet waar? Ge weet ook, dat de trouwe knechten met hun ponden er weer andere wonnen, en dat hun heer hen daarom prees. Nu zoo gaat het nog met het geld. We zetten het op rente, zoo als het vers zegt:

„’t Is een wonder dinck in d'ooren: Uyt het geldt wordt geldt geboren."

„Maar ziet ge, dat doen we nu op verschil lende manieren. Wie geld heeft en daar handel mee drijft, verdient als het goed gaat. Maar wie nu zelf niet wil handelen, kan zijn geld ook aan den koopman geven, en hij krijgt dan alle jaren wat van de winst. Of zij spreken af, dat de leener alle jaren zooveel voor elke honderd zal ontvangen, zoo lang de koopman het geid gebruikt. Dat noemen we rente. Krijg ik b.v. 5 gulden van elke 100, die ik geleend heb, dan heb ik vijf ten honderd of vijf per cent; want cent beteekent honderd."

„Is dat altijd vijf? " vroeg Gillis.

„Wel neen. 't Is als we zeggen: veel liefhebbers, hooge markt. Soms is het makkelijk geld te leen te krijgen, en dan betaal je weinig rente of interest. Is er schaarschte van geld dan moet je hoog betalen. Maar weet ge nu wel, wat de penning twintig is? "

„Neen, " zei Piet.

„Wel dat is 'tzelfde als vijf ten honderd; de penning twintig of de twintigste penning wil zeggen, één op de twintig, dat is immers g op de 100? "

„Je weet toch wel van Al va; die wou immers de lode penning hebben: dat wil zeggen één van de tien. Hoe zou je dat nu ook noemen."

„Wel, tien ten honderd, " zei Gillis. „Braaf zoo, " zei de boekhouder. „Maar ont houd wel:

„Sneeg is die ontleent voor luttel geldt. En geeft hij ter leeningh het hooge stelt."

„Dan neem ik het hoogste wat ik krijgen kan, " zei Piet.

„Ja, maar, " zei de boekhouder, „dat wordt soms woekerwinst, en die mag ik niet nemen. Ver dien in den handel zoo veel ge wilt, maar als iemand geld van je leent, doet hij dat zelden voor zijn genoegen. En we mogen van zulke menschen niet meer vragen dan redelijk is."

Piet zei niets, en Gillis begreep ook niet recht, waarom iemand niet zooveel zou nemen als hij maar krijgen kon. Maar de boekhouder zei:

„Beste jongens, ik hoop dat ge later flinke kooplui wordt en als het den Heere belieft, ook veel zult verdienen. Maar toch moet ge ook bedenken, dat er geschreven staat: De geld gierigheid is een wortel van alle kwaad. Je moet letten op een stuiver, maar als 't noodig is moet e ook een stooter i) kunnen missen. Een ander 't vel over de ooren halen, mag een Christen nooit doen. Ge weet wat ik meen, hè. Denk altijd an het oude spreekwoord: „

Wie het onderste uit de kan wil hebben, rijgt het lid op den neus."

CORRESPONDENTIE.

J. V. te A. We hopen weldra te antwoorden.

I) Dat is vijf groot, of 12I/2 cent.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 augustus 1905

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 augustus 1905

De Heraut | 2 Pagina's