GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XI.

GEEN VOORUITGANG.

Gelijk te verwachten was, zette het nieuwe jaar voor vriend Pieter niet kwaad in.

Mijnheer Te Water hield woord, en stelde hem aan tot vasten klerk, met een loon van vierhonderd gulden per jaar, wat in dien tijd buitengewoon hoog was, althans voor wie pas begon. Daarbij kwam dan gewoonlijk elk jaar nog een „verêering, " dat is een gift of geschenk in geld, die sommige Nederlandsche menschen, thans heel zot, een „douceur" of een gratifi catie noemen. Alsof we zelf in onze taal er geen woord voor hadden!

’t Duurde niet lang, of onze klerk moest ook eiken dag nu naar de Beurs. Die stond destijds te Amsterdam waar nu nog het Beurspleintje en het Beurspoortje liggen, 't Was een groot gebouw, dat fraai kon heeten, althans vergeleken bij het log en plomp gevaarte, waarin nu te Amsterdam Beurs wordt gehouden, en dat veel heeft van een fort. Min aangenaam echter was bij de oude beurs, dat zij in 't midden open was. Er liepen echter rondom galerijen, waar men zich tegen regen en wind wat beschutten kon.

Die Beurs was weldra voor Piet de liefste plek. Hij was 't volstrekt niet eens met Vondel, die ergens uitroept:

„Waar groeien eiken te Amsterdam? O kommerzieke beurs,

Daar nooit genoegen binnentrad, Wat mist die plaats al geurs.”

Want of er nu eiken of olmen op de Am sterdamsche grachten stonden of heel geen, was Piet tamelijk onverschillig, en dat de Beurs „kommerziek" kan maken en zijn, zou hij eerst later leeren. Hij voelde zich thuis op degroote koopmarkt en was er trotsch op ook zaken te helpen doen, en bij den patroon in gunst te blijven.

Nu, dat laatste gelukte volkomen. Mijnheer f Te Water was, gelijk iedereen zei, „van Schravers gediend" en trok hem, wat niet verstandig d was, dikwijls zóó voor, dat de andere bedienden er afgunstig op werden. Doch Piet lette daar niet op, zoo hij het al bemerkte, en verdeelde al zijn tijd tusscheu kantoor en oefening thuis. Want hoe verder hij in de zaken kwam, hoe meer hij bespeurde dat er nog veel, heel veel te leeren viel.

Op een Zondagmiddag trad de boekhouder eens onverwachts de kamer van Pieter binnen, dien hij wilde uitnoodigen tot een wandeling. Op de tafel lagen een paar boeken, waarin de jonge man blijkbaar had zitten schrijven, en die wel enkel met cijfers schenen gevuld te worden.

„Zoo druk aan het rekenen? " zei de boekhouder; „ik kwam u juist vragen eens met ons te gaan wandelen, We zijn de geheele week op het kantoor zoo druk bezig geweest, dat de frissche lucht ons nu goed zal doen, ”

Piet scheen niet veel lust te hebben, al wilde hij niet weigeren. Hij borg zijn boeken weg, en weldra wandelden beiden de weg op door de Jodenwijk naar de Plantage. Dat was toen nog werkelijk een met fraai geboomte gesierde wandelplaats en niet als nu een plek met straten en rijen huizen.

„Vriend, ” zei de boekhouder, terwijl zij daar onder de boomen wandelden, „ik zou je toch raden, den dag des Heeren niet te gebruiken, om er het gewone dagelijksche werk op te doen. Daar is immers die dag niet voor gegeven.”

„Och, ” zei Piet, „ik verveel me anders maar. 't Is toch nuttig werk en geen kwaad, " „Zeker is het nuttig, maar voor dit leven. God wil dat we in ons dagelijksch beroep met ijver bezig zijn. Maar Hij heeft ons ook een Rustdag geschonken, om dien te besteden in Zijn dienst en tot Zijn eer. Zoo moeten we wel alle dagen gebruiken, maar juist door te rusten van al het bedrijf en gewoel en de zor gen die er anders zijn, ki'nnen we ons onverdeeld bezig houden met de dingen die eeuwig zijn, het Woord Gods hooren en onderzoeken, en overdenken wat tot onzen eeuwigen vrede dient. Ga ik nu mij veel bezij houden met aardsche dingen op den Zondag, dan wordt het doel van dien dag vergeten. En daarbij worden wij dan ook niet door de rust gesterkt en verfrischt tot nieuwen arbeid."”

Piet zei daar niet veel op. Maar in zijn hart kon of wilde hij het niet toestemmen. Hij nam zich alleen voor in 't vervolg beter op te passen, dat men hem niet verrastte als hij op Zondag zat te rekenen of zijn geldzaken naging.

Want dit laatste had Pieter ook al. Hij had al heel spoedig begrepen, dat men zijn geld niet nutteloos moet laten liggen, maar er wat mee kan winnen. Van de tien dukaten, die hem geschonken waren, had hij er twee aan moeder gezonden. De overige had hij bewaard en daarbij gevoegd wat hij van zijn verdiensten overhield en wat verder zoo nu en dan van de zaken „afviel" zoo als het heette, schoon het alles behalve „afval" was.

Nu waren spaarbanken en dergelijke inrichtingen in dien tijd wel onbekend, maar toch wist Pieter met zijn geld al spoedig raad. Hij had het op raad van den boekhouder ter „negotie" gegeven, dat wil zeggen aan een vertrouwds winkelier, die er vier ten honderd van betaalde of als 't kon meer, en natuurlijk het geleende terug betalen als Pieter dit verlangde. Natuurlijk kon men niet bij dubbeltjes of schellingen uitleenen. En nu was het Piets grootste genoegen uit te rekenen, wanneer hij zoo on geveer weer een vijftig gulden zou bij elkaar hebben, en hoeveel zijn uitgezet sommetje nu al opbracht, zonder dat bij er iets voor deed.

Zoo raakte het hart van den jongeling allengs en ongemerkt verward in de strikken der geldgierigheid, van welke de Schrift getuigt, dat zij een wortel is van alle kwaad. Onze vriend had dat meermalen gelezen en gehoord, doch er nooit aan gedacht dat dit ook op hem toepasselijk was. Hij was immers spaarzaam en zuinig, en dit, had men hem altijd gezegd, was loffelijk en het middel om vooruit te komen. Deed hij niet veel beter dan zoo menig jongmensch, dat zijn geld verbraste. Hij, Piet Schra vers, werkte immers ijverig, en zijn loon was eerlijk verdiend.

Zoo redeneerde Pieter, vergetend dat al is iets in zich zelf goed, het toch kwaad en zonde kan worden, als we er geheel ons hart op zet ten, voor niets anders leven. Want alleen de Heere God heeft recht op ons hart, en wel geheel sn al. We mogen geen andere goden nevens Hem hebben, en of onze afgod nu is een' beeld als bij de heidenen, of een welgevulde geldbeurs, maakt eigenlijk weinig verschil. Waar uw schat is zal uw hart zijn, zegt de Schrift, en als mijn hart nu zit in mijn beurs, dan heb ik mijn schat zeker niet op de plaats waar mot noch roest hem kan verderven, en waar de dieven niet doorgraven of stelen.

CORRESPONDENTIE.

G. V. B, te A. We zullen spoedig zoo we hopen op uw vraag een voldoend antwoord kunnen geven; met enkele bijzonderheden. Het bedoelde boek kennen we niet, doch dat is ook niet bepaald noodig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's