GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het feest der Vrije Universiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het feest der Vrije Universiteit.

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een eestelijken aanblik bood Donderdag, orgen de groote zaal van het Concertgebouw e Amsterdam. Van alle kanten, uit elke proincie, waren ze opgekomen, de vrienden der rije Universiteit, die het feest van het vijfde ustrum wilden bijwonen. Om half elf was met eer dan 1500 aanwezigen de statige zaal voor et grootste deel gevuld.

Ter weerszijde van het orgel, zóo dat ieders lik er op viel bij het binnentreden der zaal, aren de met groen versierde levensgroote porretten van Prof. Dr. A, Kuyper en Prof, Dr, . L. Rutgers opgehangen.

Op het podium hadden op de voorste rijen laats genomen, links directeuren en curatoren, echts de professoren.

Dankstond.

Precies half elf werd de dankstond aangeangen met het zingen van Psalm loi : i^ waarna de leider in deze ure. Ds, P, A. E. illevis Smitt, van Rotterdam, voorging in gebed.

Van de kostelijke rede, waarmee Z.Eerw. e schare boeide, volgt hier een kort uittreksel;

Het is zeker een alleszins gepaste gedachte, in het naderen tot onzen God met dank-en smeekgebed, wijding te geven aan den dag, die met zooveel blijde vreugde ons tegenstraalt. Een blik op de geschiedenis dier vijfentwintig aar, in de voortreffelijke gedachtenisrede, dezen zomer in de residentie uitgesproken, doet ons met verlegenheid belijden: „Wat zal ik den Heere vergelden voor zijn weldaden aan mij bewezen? ”

Trouw aan de taak mij opgelegd, wil ik pogen eenigszins de tolk te zijn, van wat in uw hart omgaat, en waar we slechts in kinderlijke eenvoudige harten ons buigen voor de Majesteit des Heeren, zou de hoogste eenvoud ons schoonste sieraad wezen. Zij het dan een woord uit het hart; tot het gebed. Toch is zu k een woord allerminst overbodig, We moeten tot loven en danken aangedreven.

Daartoe lees ik u voor, het eerste en het laatste gedeelte van den io3den Psalm, (Vs 1—6 en 20—22), Aan de hand van dit woord wekken we u op, met betrekking tot onze Vrije Univ.: Laat ons de weldaden des Heeren opmerken; laat ons er d( beteekenis van verstaan; laat ons er mede in God eindigen.

De psalmist spooit aan om de weldaden Gods op te merken: onverdeeld, wanneer hij ? .ijn ziel opwekt, en al wat binnen in hem is. Alles in den mensch moet loven, en alles moét loven. Nu is zeker met het oog op onze stichting niets zoo stuitend als lippcntaal. Want er is een innig verband tusschen onze ziel en onze school.

Ze is geboren uit 't waarachtige leven des geloofs; uit dat leven is ze gegroeid; ze is Stichting des geloofs en daarom des Heeren. Haar Stichters hebben haar gegrond in het onuitroeibaar besef: God wil het. En nu heeft ze een kwart 'eeuw gestaan in het midden van dat volk, als een stuk van hun leven, saamgeweven met hun leven in strijd en moeite en verdriet.

Laat uw ziel dan aandachtig opmerken. Niet zinloos wordt herhaald: „Loof den Heere, mijne ziel, — en ., , vergeet geene van Zijne weldaderi\ Reeds om dit vergeten, onze gedurige zonde voor God, zijn we schuldenaar, en moet ons opmerken ootmoedig zijn. 't Is een zondaar, die hier in het stof ligt en roemt in de vergeving der zonden; „die al uw ongerechtigheid vergeeft”.

Die grootste, noodzakelijkste, meest onverdiende, vruchtbaarste weldaad moet voorop! Ook aan onze school kleeft ongerechtigheid. Er is schuld voor God bij allen die in en met en voor haar leven. Haar beste werk is vol gebrek, en daarom verdcemlijk. Laat dat besef van schuld diep iu ons geworteld zijn, tegrooter, naarmate de grondslag onzer school heiliger is.

Maar . , , . er is vergeving; indien we niet wisten, dat het bloed van Christus reinigde van alle zonden, ook van zonden op het terrein van weten en denken, de stem der dankzegging bleef steken in onze kelen. Maar we naderen allen, geleerden en ongeleerden, aan den voet van het kruis, en opziende tot Hem, die ook voor de redding der wetenschap zijn hartebloed heeft gestort, jubelen wij-: „die al onze ongerechtigheid vergeeft.”

En Hij verloste, niet alleen van schuld. »Ook van krankheden"; van zooveel innerlijk en uitwendig lijden, waarmee Hij trof. Ook van „het verdeif", I/c vijand, die haar ten doode had opgeschreven, kon haar niet vernielen. En, ging in haar eigen boezem de doodsengel niet steeds voorbij, zij die geacht worden de pilaren te zijn, de oudste hoogleeraren, wier namen met eerbied worden genoemd: Kuyper, Rutgers, Woltjer, Fabius, zijn nog pilaren gebleven.

Maar de Heere deed meer. Hij vlocht ook een kroon vsn goedertierenheid en barmhartig' heden. In die kroon blinkt een parel van diepe wetenschappelijke kennis. Ze heeft het mysterie van haar eigen leven ingedacht. Haar voormannen hebben gezocht en gevonden wat het alles beheerschend beginsel was voor elke faculteit. Menige rectorale oratie is daardoor van monumentale waarde. Er is oorspronkelijk werk geleverd. Een andere parel is het principieel en voedend onderwijs, door tal van mannen genoten. Een andere haar invloed naar buiten.

Of richten we het oog op den psalm: Hij verzaiigde ook met hei goede; en leeft ze van gegeven goed, ze had geen gebrek. De feestgave van dezen dag doet ons mede danken voor haar dagelijksch brood. En vergeten we vooral niet: „die uw jeugd vernieuwt gelijk eens arends". Nieuwe banen zijn voor haar geopend, nu ze in beginsel gelijke rechten kreeg met de Staatsscholen ; een voldoening voor het gekrenkte rechtsbesef, dat ons danken doet: „de Heere doet daden van gerechtigheid allen dengenen die onderdrukt worden”.

En, komende tot de beteekenis dier weldaden, — peilt ge de genade Gods, die zich met onze School over ons arme volk ontfermt ? Een oud heldengeslacht en heldengeloof herleeft in haar. Als Bilderdijk, Da Costa en Groen 't eens zien mochten. Maar, nu, waar de revolutie zich steeds vermeteler stelt tegen 't Evangelie, is deze banier geheel onmisbaar.

Gevoelt ge de schuld der liefde, die op ons gelegd is ? Weldadigheid verplicht. Dankbaarheid leidt tot gehoorzaamheid. Gij zult uwe school trouw blijven. Nooit worde de band gebroken tusschen 't geloof van 't vrije gereformeerde volk en de vrije school, 't Een kan 't ander niet missen. Geen stapels goud kunnen 't gemis van dien band vergoeden.

Aanvaardt ge die weldaden als onderpanden van Gods trouw i 't Geloof dringt voorwaarts,

maar legt, bij den ernst der tijden, bij den steeds heviger strijd, beslag op de zegeningen Gods om versterkt te worden.

Eindelijk: Laat ons met die weldaden van God eindigen. Dat hoogste doel, en het doel der ware wetenschap, zij ook 't doel van ons samenzijn. Reeds om den aard der weldaden Gods, waarin Hij zichzelf, zijn hart ons geeft: Loof den HEERE, mijne ziel. Maar ook, om den drang van ons hart. 't Geloof dat deze School stichtte, wil ook met haar op de vleugelen van het danklied naderen voor den Troon. We willen geen school, waarmee we God niet kunnen verheerlijken.

Daarom geen ruil met de grootsche Staatsscholen, die, als ge vraagt naar haar grondslag, u op een groot vraagteeken wijzen, en die geen ander devies kunnen dragen dan „Wat is waarheid ? '' Maar 't meest eindigen we in God, om zijn eeuwig geldend Souvereiniteitsrecht. Dat eischt, dat onze ziel God love. Maar niet onze ziel alleen. Wij kennen geen God die ergens buiten te sluiten is. Die God is ons te klein, voor zulk een God ons hart te groot.

„Wij dulden niet, dat God verkleind wordt in zijn lof, en onze ziel verarmd in haar lied. 't Loflied der Schepping zal 't onze zijn. De Geest der dankzegging wijst op een andere wereld: der Engelen; op nog een ander: van al Gods werken. Dat alles moet hem loven. En toch, in dat bruisend lofaccoord, luistert Hij naar den toon ook van uw lied, en daarom: „Looft den Heere, zijn engelen; looft den Heere, al aijn werken; looft den Heere, mijne ziel!”

Terwijl de rede afgebroken was door het zingen van Psalm 68 : 14 en 16, werd aan het slot het iie vers van den io3en Psalm aangeheven, waarna de spreker in een vurig dankgebed voorging.

Om 12 uur werd er pauze gehouden.

Kwart over één uur was het, toen het Con certgebouw weer vol stroomde, nu zóó, dat noch in da zaal, noch op de galerij, noch op het podium meer een plaats te vinden was. De heer D. van den Berg, organist alhier, die ook des morgens reeds het psalmgezang begeleidde, bracht de vergadering in de rechte stemming door eenige composities op het orgel te-doea hooren. Het waren de Marche Jriumphale van J. Lemmens en - Fantasie van den organist zelve.

Openingsrede.

Toen het stil werd, opende de voorzitter, de heer H. Bijleveld, de samenkomst plechtiglijk in naam van God Drieëenig, en sprak daarna de vergadering als volgt toe:

Hooggeachte Heeren Directeuren, Curatoren, Professoren Reunisten van het Studentencorps, Senaat en Leden van dat corps; en gij allen vrienden van onze V. U. uit alle oorden des lands hier vergaderd, zeer geachte Vergadering! De Locale Coraité's van Amsterdam en Rotterdam heeten U allen hartelijk welkom in deze onze feestelijke bijeenkomst!

25 jaren heeft de Heere onze V. U. staande gehouden, haar geleid door allerlei gevaren, haar doen groeien en bloeien, haar ten zegen gesteld voor Kerk en Maatschappij — zouden wij Zijn weldadigheden niet gedenken? Neen, het Gereformeerde volk in dit land heeft steeds te veel hart getoond voor deze stichting, heefc al die 25 jaren te veel met haar meegeleefd en lief en leed mst haar gedeeld, dan dat wij deaen dag zoo maar ongemerkt zouden kunnen doen voorbijgaan, of ook maar, als andere jaren, met een dank-en bedestond het laten afloopen.

Een vrije universiteit op Geref. grondslag stelt de antithese, de eere Gods al of niet op alle terrein, ook op dat der weten schap, te scherp, en het Calvinistisch volk dat die antithese steeds aanvaardde, vindt in zijn Universiteit te zeer de belichaming van zijn innerlijk leven en streven, dan dat het op een dag ais deze niet in grooten getale zou wenschen optekomen, allereerst met een danktoon aan den Heere onzen (iod, waartoe wij deze morgen ure bestemden — maar dan ook, om in vroolijkheid des harten het tot elkander te zeggen en elkander te herinneren, dat deze onze Universiteit groeit en bloeit en nu reeds 25 jaar ons land ten zegen was. Om er elkander op te wijzen hoe Kerk en Maatschappij, hoe Staat en Wetenschap profiteeren van dat feit, dat op 20 Oct. 1880 hier in de Nieuwe Kerk plaats had. Zeker, wij erkennen onze tekortkomingen, wij belijden dat we dikwijls zoo weinig getrouw waren in ons gebed voor haar, in onzen arbeid voor haar, maar toch — de feestpoon wordt 't sterkst gehoord; de Heere heeft groote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.

Om u allen tot dien feesttoon te stemmen, daar: oe belegden we deze bijeenkomt. Er is te veel strijds gestreden; er is te veel leeds geleden; er is te veel gebeds geoeden, dan dat we nu, na 25 jaar en na zulke 35 jaar niet feestelijk zouden zijn gestemd!

Heeren Directeuren! Straks heb ik, najiens dit Geref. feestvierende volk, een boodschap aan u. Nu zij 't mij vergund u en ons zalven te herinneren, dat wij nazaten zijn van dat volk, voor hetwelk een Prins Willem bad: Mon Dieu ! Mon Dieu! aie pitié de moi et de ton pauvre peuple! Dragers van het beginsel door Maurils en Willem Lodewijk zoo hoog gehouden „iu 't vorstelijk voedsteren van Christus' volk en kerk!" Bidders om vorsten en voorgangers, „wien de ijver van Gods huis met meer dan moed beziel; die in de kracht des Wcords vertrapte rechten wreke, die aan de spits des volks voor Christus nederkniel!" Dit calvinistische volk was en bleef één met de Oranjes; het was 't zich bewust, als die Oranjes hunne schoone roeping ook ten opzichte van Kerk en geloovige weten schap verstonden; dat volk kan dan ook geen feestvieren of 't gedenkt met diepen eerbied, maar ook met hartelijke liefde aan zijn beminde Koningin, aan Haar, die als constitutioneele Vorstin, ja boven de partijen staat, maar die dit volk eert met al de liefde en genegenheid van zijn ziel. Heeren Directeuren staat 't dat volk toe en gunt 't u zelven, dat deze vergadering van calvinistische Nederlanders allereerst en luid het Leve onze Koningin uit volle borst doe hooren!

Ik stel u voor aan H. M. dit telegram te zenden:

„De 2000 Calvinisten, bijeen ter herdenking van het 25-jarig bestaan der Vrije Universiteit te Amsterdam, gedenken met dank aan God wat Oranjes deden voor het aan Gods Woord zich vastklemmende deel des Nederlandschen volks, brengen Uwe Majesteit eerbiedig hun hulde en bidden Haar toe dat de Heere Zijne engelen van u bevele, dat die u bewaren op al uwe wegen.”

BIJLEVELD,

Voorzitter.

Maar M. H.! wij kunnen dit feest niet vieren, zonder ook te denken aan en te spreken over den man, dien we zoo gaarne ia ons midden hadden gezien, maar die ontspanning en rust geniet van zijn voor ons land zoo gezegenden arbeid — den man, die de eigenlijke grondlegger dezer stichting is, die haar als Hoogleeraar diende, die haar door zijn werk voor de pers ingang deed vinden bij ons volk en haar verdedigde tegen de aanvallen, waaraan zij bloot stond, — den man, die eindelijk als Minister der Kroon hare rechten bepleitte en haar door de laatste herziening van de Wet op het H. O. eene groote schrede nader bracht aan de rechts gelijkheid met de openb. Universiteiten — den man, dien ons Geref. volk, hetzij hij verre is of in zijn midden, steeds met liefde en aanhankelijkheid gedenkt, — aan onzen van God gegeven Dr. A. Kuyper. Geen naam zoo geliefd aan de ééne zijde, zoo gesmaad aan de anderei En geen wonder. Kuyper kent de nooden en behoeften van het belijdende volk dezer landen, maar Kuyper doorziet ook de vijandschap van den tegenstander en legt dikwijls diens taktiek bloot, nog voor die in werking kwam. De oprichting der V. U. «ö«^ voortvloeien uit Kuypers werken en streven, en toen iiij Minister werd, moest de vrijmaking van het H. O. allereerst door hem worden ter hand genomen.

Welnu M. H.! Het is door omstandigheden niet wel doenlijk ook aan Dr. K. te telegrafeeren. Konden wij dit, het zou van dezen inhoud zijn:

„Den stichter van de V. U., den hoogleeraar, die haar op katheder en door zijne werken diende, den redacteur van Standaard en Heraut, die haar deed éen worden met ons Geref. volk en haar recht bepleitte tegenover den vijand; den gewezen Minister, die de vrijmaking van het H. O. bewerkte en de V. U. eene haar toekomende plaats gaf in de rij harer zusteren, brengt de feestvierende menigte haren dankbaren groet en hare bede: de Heere krone u met goedertierenheid en barmhartigheden; Hij verzadige u met het goede en vernieuwe uwe jeugd als eens arends" i) (Lang aanhoudende toejuiching)

En dat Geref. volk ziet ook met vreugde op u, professor Rutgers, die van den beginne af deze Universiteit met uw gaven diende. Neen, zij vergeten 't niet, deze Gereformeerden, dat kerkrechtelijke moeilijkheden in uwe handen zoo veilig waren en zijn; dat uwe veelomvattende kennis van Calvijn en zijn werk zooveien predikanten en juristen ten goede kwam, alzoo zegenrijk werkte voor de beginselen, waarvan ook gij belijdt dat ze de eenige zijn, dis ons volk kunnen redden.

Zij vergeten u niet, prof. Fabius, die door woord en geschrift het recht bepleitte, dat alleen zijn grond vindt in de openbaring Gods, u, die ons heeft geleerd; „Voortvaren", u, die voor dat volk de taal van. Groen van Piinsterer komt spreken, omdat weinigen dien groote kennen als gij.

Zij vergeten u niet, prof. Woltjer, die naar uw eigen woord: „de diepste beginselen der wetenschap zoo zuiver mogelijk moest opsporen en in 't licht stellen, opdat althans de grondslagen hecht en vast mogen zijn". Vast te houden aan de realiteit van het idieëele en die idealen in overeenstemming te brengen met de Geref. beginselen, dat leerdet gij uwe studenten en dat brachten velen hunner weer aan hunne leerlingen in meer dan één Gymnasium over. Het dieper inzicht in de taak en de roeping van het Geref. onderwijs, ook van het middelbaar en lager — zie, dat dankt dit Geref. volk grootendeels aan u. (Applaus).

Staat mij toe, dat ik nsij tot deze oudere hoogleeraren bepaal. Neen, wij vergeten de anderen niet! Ze zijn ons lisf, zoowel om wat ze reeds waren voor ons Geref. volk, als om wat dat volk in 's Heeren kracht nog van hen verwacht.

De V. U. op Geref. grondslag viert feest. Zij gedenkt, en wij met haar, v/at menschen in de mogendheid des Heeren voor haar mochten zijn, maar zij legt ten slotte alle gaven, alle talenten neder aan den voet van den troon des Drieëenigen Gods, Wiens lof nu door het koor worde bezongen !

Hierna zong de Chr. Zangvereeniging, onder directie van den heer J. N. Bosch, het „Nun danket alle Gott.”

Feestrede.

Vervolgens gaf de Voorzitter het woord aan Prof. Mr. D. P. D, Fabius, die eene rede uitsprak over de

Vrije Universiteit en hare beteekenis voor ons volk.

Een kwart eeuw is het geleden, ving Prof. Fabius aan, dat Dr. Hoedemaker in de Nieuwe Kerk op den Dam de Wijdingsrede hield voor de daags daaraan te openen Vrije Universiteit. Dankbaarheid voegt ons, voor het feit alleen dat de stichting niet verzwolgen werd; hare deuren niet gesloten zijn door willekeur van staatsmacht; de middelen van bestaan niet ophielden door veifliuwing van liefde; de leerstoelen niet ledig staan door het wegvallen van wie ze bezetten moesten; hel ondernemen niet verijdeld werd door het ontbreken van kweekelingen en, wat het voornaamste is, dat wij nog mogen staan met bewustheid en bezieling op het heilig fundament voor den bouw aanvaard.

Vijf hoogleeraren telde de universiteit toen zij werd geopend: en klom het aantal later hooger, van 1896 ('t i6e jaar na de opening!) tot 1900 moest zij het weer tot vijf zien inkrimpen. Eerst toen rees het aantal langzaam, tot 12 op dit oogenblik. De geschiedenis zal dan ook de eerste 25 jaar ons een periode van voorbereiding, van worstelen teekenen.

Toch groeide de universiteit in waardeering ook bij wie haar beginsel niet deelen; toonde de jur.-faculteit der gem. hoogeschool alhier, die schier alle kweekelingen van onze jur.faculteit onderzocht, het beneden zich te achten, ook maar den schijn van kleingeestige bemoeilijking te doen opkomen.

Zelfs mag uit het feit, dat in den loop dezes jaars, de vestiging van bijz. leerstoelen aan de openbare universiteiten met algemeene instem ming is mogelijk gemaakt, terwijl die leerstoelen zich weinig ander dan op principieelen basis laten denken, — worden afgeleid, dat inderdaad zoodanige grondslag meer en meer geoordeeld wordt met hooger onderwijs niet onvereenigbaar te zijn.

I) In den loop van den dag werd aan Dr. Kuyper een telegram verzonden van den volgenden inhoud :

Au fondateur de l'Université libre; au profes seur qui l'a servi de son instruction et des écrits; au redacteur en chef du Standaard et du Heraut, qui a fait trouver place k l universifé dans Ie coeur du peuple réformé, qui a défendu ses droits devant les ennemis; k Texministre, qui a acquis la liberie de rinstruction supérieure et qui a donné une place d'honneur a l'Université libre parmi les Universités; l'assemblée offre ses remerciments et exprime Ie voeu que Ie Seigneur vous fasse éprouver les témoignages de sa bonté et sa grlce.

BIJLEVELD.

Met blijdschap constateerde de redenaar de verbetering van positie van het vrije onderwijs, door de jongste verandering van de H. O. wet gegeven, en uitvoerig ging hij de worsteling na, die daarvoor, van Groen af, gestreden was.

Voor ware vrijheid moet nog immer, moet niet het minst in dezen tijd, moet ook in ons vaderland, waarlijk gestreden worden. Voor haar is de liefde bij velen zwak, terwijl haar spotbeeld met hartstochtelijken ijver nagejaagd wordt.

Het verval van wat als goede zeden, als orde en regel gold op onze en anderer erve, wijdde spreker daaraan, en ook aan die oorzaak schreef hij het ïoe, dat een machtige strooming al meer naar den onverzadigbaren Staat drijft, die straks door zwaarte dreigt te bersten.

Niet het minst heeft op het gebied van onderwijs en wetenschap de Staat, die geroepen is ce vrijheid te beschermen, zijn macht mis bruikt, om haar te onderdrukken.

Gelukkig zijn er nog velen, die, hoe ver schillend van levensovertuiging, toch saamstemmen, dat vrijheid van onderwijs, ook op den hoogsten trap, een volksbelang is van uitnemende waardij; uitlatingen van Laboulaye, Taine, Jules Simon, Paul Leroy Beaulieu gaf Spr. tot staving. En ook te onzent Thorbecke in menigerlei uitspraak, C )rt van der Linden in zijn „De wet van het recht" spreken het uit, dat het onderwijs niet bij voorkeur staatszorg moet zijn.

Toch is de Vrije Universiteit niet eenvoudig ter wille van de vrijheid ontstaan.

Als de staat voor wetenschap wil zorgen, vervult hij daarmee een taak voor de maatschappij — maar als de maatschappij haar functies aan den Staat overlaat, schuilt daarin het gevaar dat deze dit als eigen leven tot zich trekt en straks de maatschappij daarmee desp : tisch overheerscht.

Zoo is het ook te onzent gegaan, — wat spr. uit de geschiedenis aantoonde. Zóó kwam het dat een aanzienlijk deel der maatschappij zich al meer van wetenschappelijke hulp middelen en krachten ontbloot vond.

Uit dien nood is de Vrije Universiteit geboren. Zooals met het lager onderwijs is de vrije school door den geest van het openbare onderv/ijs zelven in het leven geroepen. Niet aan een doctrine, maar aan den nood van het leven alleen, dankt de vrije Hoogeschool haar bestaan, en in dien zin is zij het werk meer van hare tegenstandeis dan van haar vrienden.

Een Universiteit als zij, .wier 25 jarig bestaan wij gedenken, komt niet anders dan uit drin genden aood tot stand. En zoo is zij dan ook de veelbeteekenende uitspraak, ja, het slecht te loochenen bewijs, dat de openbare instellingen niet beantwoord hebben aan wat zij moesten zijn.

Een ernstig vraagstuk noemde spr. het, of thans ook de openbare instellingen in den weg van vrijheid zullen worden overgeleid.

Wij mogen er niet aan denken eenvoudig het eene deel des volks, dat wetenschap ge bonden aan Gods Woord verlangt, kortweg naar vrije inrichtingen te verwijzen om, wel niet principieel, maar feitelijk toch de openbare Universiteiten op den voet van thans aan den tegenstander te laten. Evenmin als wij het tegenovergestelde kunnen begeeren-. De een zal den ander niet benauwen. Gerechtigheid moet heerschen, ja, verhoogt een volk. Zoo zal ook de landsvrede bevorderd worden. Niet, „door eenheid tot vrijheid", zij de leuze, maar het omgekeerde, „door vrijheid tot eenheid”.

Met nadruk wees de spreker er, aan het einde van zijn rede op, dat de V. U tot dusver reeds een teeken was van niet te versmaden levenskracht, van gezonde energie. Niet de millioenen der Carnegies onderhielden haar. En is al de scheppingsgedachie der stichting onlosmakelijk verbonden aan den man, wiens naam bij deze gedachtenisviering op aller lippen zweeft, en wiens beeld zich aan onzen geest in dankbaarheid opdringt; toch is de uitvoering van dit werk te danken aan den steun van tienduizenden — en weinigen onder hen grooten en edelen.

Zoo is hefboom tot verhooging van levenspeil geworden de stichting, die onder allegroepen van menschen belangstelling prikkelt voor wetenschap.

Toenaadring heeft de Universiteit ook gegebracht, ten bate van de eenheid des volks. Voor die eenheid toch, voor een krachtig nationaal gevoel, voor ware liefde tot het Vaderland is niet noodig, dat allen in eenzelfde keurslijf worden geperst, en in instellingen van eenerlei aard door wettelijken drang saamgedrongen. Zoo wordt verbittering gebracht, ziet men in zijn medeburger een vijand, die ons onderdrukt en vertrapt. Door vrijheid tot een heid.

Geef vrijheid aan het volk en het zal den bodem zegenen, waarop het leven mag! Dankbaar is spreker dat „de drie wenschen van Elout" bij de opening der V. U. gesproken: dat ook de verafstaande broederen weldra hun bede met ons zouden opzenden voor de V. U., dat zij de Gereformeerden in den lande weer vereenigen mocht, en dat het Gereformeerd volksgeloof meer en meer de steun blijke voor Kerk, OraBJe en Vaderland, boven bidden en denken zijn in vervulling gekomen.

Met een opwekking, om „te jagen naar het wit, tot den prijs der roeping Gods" besloot de spreker zijn rede, vastelijk vertrouwende, dat, zóó de arbeid opgevat, hier het zaad kan uitgestrooid worden eener heerlijke toekomst, Gods Naam ter eer, het Vaderland ten zegen ja, geve het de Heere, voor de menschheid tot heil.

Deze pakkende rede oogste hartelijke toejuichingen. Toen deze bedaard waren gaf de zangvereeniging een aangename afwisseling door op uitnemende wijze Psalm 150, muziek van M. H. van 't Ktuys, ten gehoore te brengen. Ook het zangkoor had een dankbaar gehoor.

Feestgave.

Nu was het woord weder aan den voorzitter, die de feestgave aan H.H. Directeuren aanbood, en daarbij de volgende rede uitsprak;

Hooggeachte Heeren Directeuren van de V. U !

Het is ons bekend, dat 't uwe bedoeling was om op de laatste vergadering van de Vereen, voor H. O. op Geref. grondslag tevens het 25 jarig bestaan van de V. U. te gedenken. Gij bleeft daarmee in de lijn, nu een kwart eeuw door U gevolgd, om nl. de leden der Vereen, van welke deze Universiteit uitgaat, in Juli te verzamelen en op den stichtingsdag zelf de overdracht van het Rectoraat te doen plaats hebben. „Ook vieren de Universiteiten zoo niet het feest van haar 25-jarig bestaan". En gij hadt gelijk. Maar democratisch als wij zijn aangelegd en opgevoed, hebben toen de Locale Comités van Rotterdam en Amsterdam het gewaagd, niet te wachten tot Gij ons opriept, maar om U uit te noodigen tot deze feestelijke bijeenkomst. Wij danken U, dat Gij aan die uitnoodiging wel hebt willen voldoen. Het ver­ heugt ons, U hier in ons midden te zien, want wij hebben U wat te zeggen, dat ook geheel en al afwijkt van den gewonen gang van zaken bij een lustrumfeest eener Rijks-of Stedelijke Universiteit.

Allereerst breng ik U den dank over van de liefhebbers onzer Stichting voor hetgeen door U ieder persoonlijk en als college in korter of langer tijd is verricht, om te voorzien in de materieele belangen, die dikwijls zooveel vereischen. Het volk, dat de V. U. eert en liefheeft, ziet uit den aard van de zaak allereerst de vruchten van het werk der professoren in het optreden van predikanten, advocaten, leeraars in Kerk en maatschappij; met U komt het niet zooveel in aanraking; alleen als de kwitantie van het lidmaatschap of voor begunstigers komt, dan herinneren wij ons den naam van den penningmeester. En verder laten wij gaarne de regeling de, r zaken aan U over, omdat wij weten, dat we 't veiligst gaan, als we ons maar niet te veel met de finantiën bemoeien en maar trouw betalen. Ziet daar, M. H. een punt van overeenkomst en verschil met de Rijksuniversiteiten. De voorstanders van die inrichtingen meenen ook, dat zij !t veiligst gaan, als ze zich met de finantiën maar in 't geheel niet bemoeien, want ... en hier komt 't verschil, want betaald wordt 't toch uit den zak van de belastingbetalende burgers. {Applaus).

Maar 't is, dunkt me, natuurlijk, dat nu er een gelegenheid kwam om feest te vieren, het Gereformeerde volk er op uit was, om niet met leege handen te komen. Dat volk kent den psalm: „'k Zal de wond'ren gadeslaan, die gij hebt van ouds gedaan!" En daarom viert 't gaarne feest. Maar 't kent ook den eisch der dankbaarheid en het heeft voor ztjn stichting ook veel over — ziet daar een tweede punt van overeenkomst, verschil met de Rijksuniversiteiten. Ook daar viert men feest, elke 5 jaar. En men geeft zelfs een contrafeest van de burgerij aan H. H. Studenten; schitterend soms. Maar de Universiteit blijft er koud van. Wat die noodig heeft, mogen gij en wij mede betalen.

Omdat we nu weten, hoe ons Geref. volk over deze dingen denkt, hebben de Locale Comilé's te Amsterdam en Rotterdam vóór 2 jaar zich reeds vereenigd om bij ons volk aan te kloppen en te zeggen: kom.t, broeders en zusters! laat ons de handen in éénslaan en aan H. H. Directeuren op den feestdag eens toonen, dat ook de materieele belangen onzer stichting ons ter harte gaan en dat wij waardeeren wat in dat belang door hen wordt gearbeid. En allerwegen in Noord en Zuid, in Oost en West kregen wij gehoor. Commissiën en subcommissiën werden gevormd, collecten werden gehouden, circulaires werden verspreid. En ziet „zij kwamen, alle man, wiens hart hen bewoog en een ieder, wiens geest, hem vrijwillig maakte, die brachten het ofifer tot dit werk. Zoo kwamen de mannen met de vrouwen, alle vrij willigen van hart. Allen, die een offer van zilver of koper offerden, die brachten het den Heere; en allen bij welke goud gevonden werd, die brachten het tot het werk van dezen dienst". En alzoo ben ik, door 's Heeren genade, in staat gesteld door dit Geref volk in deze landen u H. H. Directeuren te mogen aanbieden de som van / 86000 als een feestgave voor onze V. U. Deze som kwam uit vele kleintjes bijeen. Ik heb nog nooit vernomen, dat aan eene Rijksuniversiteit zulk een feest werd gevierd, maar ik vernam ook nooit van / 86000 die haar voorstanders haar'zoo eens bij gelegenheid aanboden. Ziedaar weer een verschil van nog al beteekenis! {Daverend applaus)

En nog een blijde verrassing heb ik u daarbij meê te deelen. Mij is toegezegd dat, wanneer vóór 3r December e. k. nog /4000 bijeengebractit is, zoodat wij dan / 90.000 totaal hebben, de laatste /10.000, die de ton, welke wij ons voorgesteld hadden u vandaag te kunnen schenken, zullen completeeren, voor dit doel gegeven zullen worden.

Feitelijk is de ton er dus, {Geestdriftig gejuich)

Geachte H.H. Dir.! Het is ons een voorrecht en eene eere U dit te mogen aanbieden. De beschikking er over laten we gaarne aan U over. Opnieuw is ons gebleken hoe deV. U, in het hart onzes volk leeft. Wij, commissieleden in deze zaak, laten het er nog niet bij. Wij hopen nog eenigen tijd voort te gaan* en in staat te zijn U nog te doen toekomen, wat wij na dit feest nog ontvangen.

Aanvaardt dan deze gave en moge het U en ons gegeven zijn, om ten slotte al onzen dank te doen toekomen aan Hem, die de harten neigt als waterbeken, die van Zijn volk wil gediend zijn van hunne goederen, en die nooit zal toelaten dat de vijand verstore, wat Hij heeft gewrocht!

Komt M, H, , laat ons daarom samen zingen Ps, 68 : 8.

En staande werd toen door de vergadering zoo echt van harte gezongen, dat bet als een juichkreet opklonk:

Dat Basans hemelhooge berg Met al zijn heuvlen Sion terg. En wane te overtreffen; Wat springt gij bergen trotsch omhoog? Wat wilt ge u, in der volkren oog, Bij Sionsberg verheffen? God zelf heeft dezen berg begeerd Ter woning, om, aldaar geëerd, Zijn beerlijkheid te toonen; De Heer, die hem verkozen heeft. Die trouwe houdt ep eeuwig leeft. Zal hier ook eeuwig wonen.

Hierna was 't woord aan den heer Hovy, die namens enkele vrienden der Universiteit Directeuren toesprak.

De heer Hovy zegt, dat het hem een wezenlijk voorrecht is, ook een enkel woord te mogen spreken in deze sympathieke vergadering, niet alleen om ook zijn blijdschap te mogen kenbaar maken dezen herinneringsdag te mogen beleven; maar ook om — mede in naam van andere vrienden der stichting —, kon het zijn een woord van opwekking te doen uitgaan tot hen, die met ons haar welwezen bedoelen. Hij zou zich dit niet veroorloofd hebben, ware het niet dat hij eene opdracht te vervullen had.

Zijn er oogenblikken geweest in het leven onzer stichting, dat bange vrees hem het hart beknelde.

Was het hem soms, dat de klaagtoon gerechtvaardigd scheen: „Heeft de goedertierenheid des Heeren met onze stichting opgehouden" — door Zijne goedheid is dat thans anders geworden. De gedenkdag mag ook een feest dag zijn,

Hoe groot onze bewondering ook zij voorde Hoogleeraren, op wier schouderen vele jaren een geheele faculteit rustte — ieder voelde toch, dat op den duur een faculteit met éen Hoogleeraar onbestaanbaar was. Thans echter zijn de vacante leerstoelen bezet met mannen in hun volle levenskracht, van welke naar menschen berekening, door de goede gunste Gods, nog een reeks van j»ren veel mag worden verrwacht.

Onze feestvreugde zij echter onbewolkt, ook die van onzen penningmeester.

Wanneer het gezin vermeerdert, vermeerderen de zorgen. Maar desniettegenstaande is er groote blijdschep en dank bij rechtgeaarde ouders. Alken weet de vader, dat hij alle geoorloofde middelen moet aangrijpen om den zwaarderen last te kunnen torschen. Valsche lijdelijkheid kent een goed Gereformeerd mensch niet.

Zoo ook hier. Wij verheugen ons hartelijk, als God ons de mannen schenkt en gelooven vast dat Hij het dan ook niet aan de middelen zal doen ontbreken. Maar de ware vrienden van Gods koningrijk moeten dan ook al hiin krachten inspannen om te Yerhoeden dat er stoornis kome wegens gebrek aan geld. En dit moet hun eene hooge eere zijn.

Telkens worden wij in de Schrift vermaand tot offervaardigheid, maar ook telkens gewezen op de beloften, die voor den blijmoedigen gever zijn weggelegd; bij welk punt de spreker eenige oogenblikken stilstond, aan de hand van uitspraken van den Heere en zijne apostelen.

Nu het Hoogleeraren-aantal zich ongeveer heeft verdubbeld, is het gansch natuurlijk dat ook de inkomsten in die mate moeten toenemen.

Wel heeft de voorzitter der feestcommissie een mooie som aan Directeuren mogen ter hand stellen; doch de rente daarvan is bij lange na niet voldoende.

Een drietal vrienden (Ds. Van Coevorden Adriani, Mr. A. W. v. Beeck Calkoen en spreker) hebben een briefje geschreven aan eenige bekende voorstanders, en hebben dezen de vraag voorgelegd, of zij het niet met hen eens waren, dat — nu de Heere zoo rijke dankensstof had geschonken door onze stichting genade te doen vinden in de oogen der hooge overheid, zoodat aan haar graden ook de rechten zullen worden toegekend, die de overheids hoogescholen bezitten: nu het getal Hoogleeraren zoo zeer was uitgebreid — thans voor ons het tijdstip was aangebroken de vaste bijdragen te vermeerderen?

Die roepstem is niet onbeantwoord gebleven, ofschoon zij gaarne beter gevolg zoude hebben gehad. Het was spreker gegund H.H. Directeuren verhoogde contributien aan te bieden, ten bedrage van / r36o 's jaars, door 17 leden toegezegd. Hij hoopte echter dat nog heden door velen uit de vergadering hun voorbeeld mocht worden gevolgd, zoo door leden als door begunstigers, ieder naar vermogen, opdat het bedrag van ten minste / 2500, dat men gehoopt had te zullen bij elkander krijgen, nOg vol moge worden; meer en meer moge bij ons allen de overtuiging wakker worden, dat de Vrije Universiteit de school is van het Gereformeerde volk van Nederland, waar onze mannen, onze leiders in kerk, in staat, in maatschappij worden gevormd en bekwaam gemaakt voor hun roeping.

Dit gevoel van saamhoorigheid moet ons een spoorslag zijn om ook samen de lasten te dragen, ieder naar zijn draagkracht. Geen willekeur of sentiment maar plichtsgevoel moet ons daarbij leiden.

Spreker eindigde met eenige aanhalingen van zegenwenschen ter gelegenheid van de opening der V. U., den 20 October 1880 haar medegegeven op den weg, en wel door nu wijlen Jhr. Elout van Soeterwoude, Dr. Stöcker uit Berlijn en wijlen Dr. Onneston, predt. bij de Nederduitsch Geref. Kerk van New-York, allen inhoudende de bede, dat de jeugdige stichting tot rijken zegen moge zijn voor kerk. Oranje en Vaderland.

Deze rede wordt met geestdrift toegejuicht. Nu verleent de voorzitter het woord aan den heer E. G. Wentink, die namens H.H. Directeuren een toespraak houdt, en daarin het volgende zegt:

Hooggeachte Voorzitter van de locale Comités van Amsterdam en Rotterdam.

Toen ik in October 1880 het voorrecht had met de heeren Elout van Zoeterwoude en Walcart Ameshof namens de stichters der Vrije Universiteit een stichtingskapitaal aan heeren Directeuren aantebieden dacht ik niet, na 25 jaren het voorrecht te zullen smaken, voor Directeuren op dezen feestdag een zoo belangrijke feestgave te zullen ontvangen.

Het is directeuren tot grooten steun en te weten dat ook de stoffelijke belangen, door ons Gereformeerde volk niet klein worden geacht, daar zij uit den aard der zaak, minder met dat volk in aanraking komen dan Curatoren en Professoren; daarom is hun dubbel welkom bij deze gelegenheid te zien, dat ook hun arbeid gewaardeerd wordt.

Directeuren staan verbaasd over deze som die zij dankbaar aanvaarden en vernemen met blijdschap, dat de actie nog niet uit is. Zij kunnen nu nog niet zeggen, waarvoor zij deze belangrijke feestgave zullen bestemmen, maar geven gaarne de verzekering dat die in elk geval bestemd z^l worden op eene wijze, die weer aan de gevers ten goede komt.

Ook u, geachte heer Hovy, die reeds zooveel blijken hebt gegeven van uwe hartelijke liefde voor de Vrije Universiteit en die nu namens eene Commissie, eene vermeerdering van bijdragen, van „vrienden der Hoogeschool" aan directeuren aanblijft.

Dankbaar aanvaarden Directeuren uwe aanbieding, die zij hoog waardeeren, met dank aan uwe Commissie, met dank aan de gevers voor dien belangrijken steun die voortdurend noodig blijft.

Vermeerdering van de jaarlijksche bijdragen blijft dringend noodzakelijk en veel is er nog in die richting te doen, wanneer door Predikanten die aan onze Universiteit gestudeerd hebben niet gerust wordt, voor alle leden hunner gemeente, al is het met nog zoo kleine bijdrage, aan onze Vereeniging verbonden zijn, dan zal er ook voor onze Universiteit veel gebeden worden en zal zij groeien en bloeien ter eere onzes Gods en tot verbreiding onzer beginselen en tot heil van ons volk.

Na de toespraak van den heer Wentink deelt de Voorzitter mede, dat de 4 duizend gulden, die nog ontbraken, hem zooeven zijn overhandigd.

De Ton is er dus!

Daverende toejuichingen lokt deze mededeeling uit.

Prof. Rutgers, wiens opstaan met applaus wordt begroet, wil gaarne voldoen aan dé uitnoodiging van het Comité om bier een slotwoord te spreken. Hij is er anders wel verlegen mee, omdat 't gras hem voor de voeten is weggemaaid. (Vroolijkheid).

De tegenstelling tusschen zijn droog verhaal, en den mooien zang van 't koor, vindt hij ook minder aangenaam voor de vergadering,

Intusschen — hij wil graag wat zeggen; — maar heeft niets te geven, zooals wie voor hem gingen. Maar hij wijst op iets, dat beter is dan materieele gaven: op deze bijeenkomst, die het levend bewijs is van de hartelijke belangstelling, de oprechte liefde, de innige sympathie voor de

Universiteit van tienduizenden in den lande

Die gave van liefde en sympathie geldt meer dan gelJ of goed. Ze is ook zoo kostelijk, wijl ze den ijver sterkt en aanvuurt, zoowel van directeuren, als van professoren en studenten.

Van die gave hoopt spr. dat zê bij voortduring zal worden geschonken aan de V. U. Zijn met groote aandacht gehoord woord besloot Prof. Rutgers: Indien iemand roeme, niemand roeme in menschen, maar roeme in den Heere.

Staande zong de vergadering hierop den grijzen hoogleeraar de zegenbede uit Psalm 134 toe.

De Voorzitter deelde mede, dat van de Prof. Lindeboom en Bouwman uit Kampen bericht was ingekomen, dat zij tot hun leedwezen waren verhinderd de vergadering bij te wonen.

Slotrede

Hierop besloot de heer Bijlefeld met de volgende rede:

Mij rest nog een enkel woord te spreken tot sluiting van deze feestelijke samenkomst.

Een woord van dank aan H.H. Directeuren voor hunne tegenwoordigheid aan deze plaats, en voorts aan allen, die hebben meegewerkt om het onze Locale Comités mogelijk te maken tot dit resultaat te komen.

Dank aan Ds. Sillevis Smitt voor het ernstige woord ons in dezen morgen geschonken; aan de sprekers van hedenmiddag voor de feestelijke opwekkende woorden tot ons gericht; aan het zangkoor, dat zoo geheel belangloos, onder de leiding van den heer Bosch, zich gaf aan zijn taak. Het door U hier ten gehoore gebrachte heeft gesticht en opgewekt; aan den heer van der Berg, die des Zondags de gemeente sticht door zijn orgelspel en die hier de vrienden van de Universiteit er door aan zich verplichtte; aan H.H. Commissarissen van orde, leden van het corps studenten voor hunne hulp in het regelen en handhaven van de orde in deze zaal.

En voorts een woord van dank aan U allen, medewerkers aan dit feest — hetzij gij als leden van prov. of locale comité's, als correspondenten of agenten behulp jaam waart in het bijeenbrengen van de aangeboden som, hetzij gij als gever uw aandeel daaraan hebt gebracht.

Wij gaan nu van hier, en morgen bejeven we ons weer allen naar onze woonplaatsen. Moge het zijn gesterkt en bemoedigd. Gesterkt in de overtuiging dat we niet alleen staan in onzen strijd voor het vrije H. O. Bemoedigd, omdat we elkanders aangezicht hebben gezien, met elkander hebben gejubeld en feestgevierd. Bovenal Br. en Z.! Zij al onze verwachting voor dit werk en voor al onzen strijd van Hem, Wien ten slotte ook van het welslagen van deze samenkomst de eere toekomt!

Hij zij onze V. U. genadig en Hij zegene haar!

Zingen wij dat haar en elkander toe. Daarna zal ons voorgaan in gebed de curator, Ds. B. van Schelven.

Vóór gezongen werd Psalm 121 : 3, dankte Prof. Dr. J. Woltjer den Voorzitter voor de aangename leiding van de vergadering.

Met vurig dankgebed sloot daarna Ds. Van Schelven de welgeslaagde vergadering. Daarna had de broederlijke maaltijd plaats.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Het feest der Vrije Universiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's