GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XXIX.

EEN NIEUW LEVEN.

Twee maanden bracht Gilles nog bij den vriendelijken boer door, twee maanden die hem onvergetelijk bleven in zijn gansche leven. Want hij vond niet alleen herstel van zijn verzwakt lichaam, maar ook nog het zooveel betere: genezing voor de ziel.

Hij had nu, gelijk we reeds zagen, wat beters leeren kennen dan de dingen, - in welke hij vroeger zijn vreugd had gezocht. Als hij aan zijn vorig leven dacht kwamen hem soms de woorden des apostels te binnen: Wat vrucht hadt gij toen van de dingen, over welke gij u nu schaamt. Die vrucht was hem bitter, ja bijna de dood geweest. Doch, gelijk wo zagen, de Heere God had hem doen zien en gevoelen hoe hij, zoo hij bleef zondigen, ook het loon der zonde zou ontvangen en dit had Gilles uitgedreven tot den Heere van wien geschreven staat: Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft. Dit laatste had onze vriend ervaren tot zijn eeuwig heil en vreugde.

Hij mocht nu echter — dat gevoelde hij — zijn vriendelijken gastheer niet langer tot last iijn, die reeds zooveel aan hem gedaan had. Zoo dacht hij er dan over wat nu aan te vangen, een vraag waarop het antwoord niet zoo gemakkelijk te geven was.

Op zekeren dag zat hij, daarover nadenkend, alleen, toen de boer hem kwam zeggen, dat er een goede kennis was gekomen die hem vroeg te spreken.

Wie kan dat wezen? dacht Giiles; wie weet dat ik hier ben? Piet misschien. Doch reeds na een oogenblik ging de deur open en een oud man trad binnen. Gilles zag met verbazing den binnentredende aan, hij kon zijn oogen niet gelooven, en toch .... ja het was zoo, en met den kreet „vader 1" liep hij den ouden man tegemoet en drukte hem in zijn armen.

De vader beefde en den zoon liepen de tranen over de wangen. In 't eerst konden beiden geen woord spreken. Verbaasd stonden de boer en zijn vrouw het aan te staren. Van zijn vader had hun gast nooit gesproken. Zij wisten niet eens, dat hij nog een vader had.

„Maar vader", sprak Gilles eindelijk, „hoe zijt u hier gekomen. Hoe gaat het u. Ik dacht...”

Hij ging niet voort, maar de oude man vervolgde en zei:

„Ja, ja, gij dacht dat vaders lamp was uitgebluscht en zoo scheen het ook. Maar de Heere God is mij nog te elfder ure genadig geweest, en ik mag wel zeggen: Hoor toe en ik zal u vertellen wat groote dingen God aan mijn ziel gedaan heeft. — Jelui moet het ook hooren, " s^rak hij tot den boer en de boerin, toen dezen wilden heengaan.

Wat vader vertelde was in 't kort dit:

Zooals wij weten had Pieter, toen Gilles tot armoe was vervallen, den ouden man uitbesteed ergens op een dorp: Hij kwam daar in de kost bij een broodbakker, wiens dochter, daar zijn vrouw dood was, voor het huishouden zorgde. Deze dochter nu had innig medelijden met den stompzinnigen, ouden man, die bijna nooit iets

zeide, die alles goedvond en zich als een klein kind liet leiden.

Nu was zij een groot liefhebster van muziek en speelde eiken morgen en avond, bij den huisgodsdienst, op het grocte pijporgel, dat in de huiskamer stond. Toen zij dat eenige dagen had gedian, gebeurde het eens, terwijl zij in de kamer was, dat Schravers op dit orgel wees, als wilde hij zeggen: Speel nog eens wat. Zij begreep het en deed zoo. Toen zij een poos aan den gang was, en een bekende psalmwijs speelde, hoorde zij eensklaps tot haar groote verbazing, hoe haar huisgenoot heel zacht begon mee te zingen. Dadelijk deed zij dat ook en samen zongen zij aldus het vers uit.

Dat was, om zoo te zeggen, het eerste levens teekec, dat de versufte man na jaren weer gaf. Hanna, zoo heette het meisje, kon niet nalaten het haar vader meê te deelen. Deze, een verstandig man, die nog van meer wist, dan bollen bakken zei: „Wel kind, dat is heerlijk. Ik denk daar zoo aan David. Toen hij op de harp speelde, werd het beter met Koning Saul, zegt de Schrift. Onze kostganger is ook zoo vreemd, al weet ik er het rechte niet van. Misschien gelieft het den Heere nog hem te genezen, en dat zijn verstand weer in hem komt. Je moet maar zoo voortgaan.”

Hanna had dezen raad gevolgd en 't was duidelijk op te merken, hoe veel goeds dat den ouden Schravers deed.

Misschien kwam daar ook wel bij, dat hij zoo vriendelijk en hartelijk werd behandeld, want de laatste twee jaar had zich eigenlijk niemand om hem bekommerd, was hij als een lastpost beschouwd. Hoe 't zij, allengs begon hij 's morgens en 's avonds meê te zingen, de doffe uitdrukking zijner oogen veranderde en na een maand stond hij nu en dan van zijn stoel op, liep den tuin in, hielp groenten pluk ken, en deed ook wel eens een vraag, wat hij in geen jaren gedaan had.

Hanna en haar vader zagen dit met groot genoegen, al waren zij verstandig genoeg om net te doen alsof zij het heel gewoon en natuurlijk vonden. Wat hen zeer verblijdde was, dat Schravers, die in den laatsten tijd met aandacht luisterde als er uit Gods Woord werd gelezen, nu ook begon meê te spreken, als er iets over het gelezene gezegd werd. Eindelijk nam hij zelf den Bijbel ter hand en begon er in te lezen. Nu en dan ging hij ook uit en toen de bakker hem eens meenam naar de kerk, waar Schravers vele jaren niet had kunnen komen, bleek deze laatste de preek zeer goed te kunnen ratten. Kortom — hoe zonderling het zeker ook scheen — het had den Heere God in genade behaagd, ongedacht, en door een ongezocht middel den ouden man, als 't ware, weer tot het leven terug te roepen. En wat heerlijk was, ook een nieuw leven, dat hij vroeger misschien alleen bij naam had gekend ontwaakte in hem, en ging opbloeien, Gode tot eer.

Dit alles deelde Schravers aan zijn zoon en diens vrienden mee, al voegde hij er bij: „Wat er in 't eerst met mij gebeurd is, toen ik weer tot mij zelf kwam, heb ik meest van hoeren zeggen, want er staat mij maar weinig van voor den geest. Ik was als een man die heel lang heeft gedroomd en wakker wordende, nog niet recht weet, waar hij is, en hoe hij het heeft. Ik ben nu weer als vroeger, schoon niet zoo vlug en krachtig meer. Doch wat mij het meest verblijdt is dat de Heere, die mij weder opgewekt heeft, ook het deksel heeft weggenomen, dat mij verhinderde de eeuwige dingen te zien. Als ik hoor hoe ik nu jaren lang geweest ben — ze hebben het mij nu alles verteld — kan ik roemen, dat een groot wonder aan mij is geschied. Maar het grootste is wel, dat God Zijn genade ook daarin heeft verheerlijkt, dat Hij mij uit de duisternis van het leven buiten Hem, heeft overgebracht tot Zijn wonderbaar licht.”

„En nu”, zoo vervolgde de oude vader tot Gilles, „verlangde ik zeer jou en Pieter te zien. Ik schreef hem, doch kreeg geen antwoord. Ik wist niet waar je te zoeken, doch de Heere beschikte 't zoo, dat de heelmeester, die bij je geweest is, ook in ons dorp kwam en ik hem ontmoette. Hij vertelde toen van iemand, die bij Vreeswijk was gevonden op een hooiberg en die zwaar ziek was gewfest, en bij al wat ik hoorde dacht ik: wie weet of dat mijn zoon niet is. Al meer kreeg ik zekerheid daarvan, en zoo heb ik 't dan maar gewaagd en mag den Heere danken, die mij ook dezen zegen gegeven heeft.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's