GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zichzelven levend vertoond.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zichzelven levend vertoond.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PAASCHFEEST ]

Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Handelingen 1: 3.

De Heere is waarlijk opgestaan!

Zoo jubelt thans weer het christenhart, want aan de herdenking van dit feit verbindt zich het lustgevoel van machtige blijheid.

Het evangelie, de goede boodschap: Hij is opgestaan, " voor het eerst door engelenlippen aan de vrouwen verkondigd bij het ledige graf in Josefs hof, is op heden de grondtoon van der christenen bidden en zingen; van het woord der prediking dat tot hen wordt gebracht; ja grondtoon zelfs ook in de zalige genieting van het heilig Sacrament der geestelijke voeding, want de Christus, die daarin Zelf de zielen Zijner geloovigen spijst en laaft ten eeuwigen leven met Zijn gekruist lichaam en vergoten bloed, is wel de overgeleverde om onze zonden, maar ook de opgewekte om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4:25); is de Verheerlijkte die, door den ziener van Fathmos geschouwd, tot dezen zeide: rees niet; Ik ben de eerste en de laatste; en die leef en Ik ben dood geweest en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid, Amen.

Hij is die, welke nadat Hij geleden had en gestorven was, eichzelven levend vertoond heeft.

De Heere is waarlijk opgestaan.

Dat is thans de grondtoon van heel den christelijken cultus, van heel onzen eeredienst, die weer sterken moet onze religie des harten óok opdat wij onzen God des te trouwer zullen dienen in het leven.

Van den eeredienst in de, tot aanbidding stemmende, kathedralen en in de door de stemming der aanbidding, tot plaatsen des gebeds gewijde kerken van meer eenvoudigen bouw.

Van den eeredienst met de uwen, als ge in uw huis zit, en als priester voorgaat bij de lezing van het Woord en bij het gebed. Van den eeredienst als ge alleen zijt met uw Heere en uw God, en voor Hem in heilige adoratie op uw knieën ligt, of u, door Hem laat toespreken uit het Woord, of in stilheid overdenkt Zijn werken der Genade.

En deze grondtoon klinkt onder de Christenen van onze eeuw zelfs nog krachtiger, dan toen hij inde eeuw der Apostelen voor het eerst, in de opperzaal te Jerusalem, aan den avond van 's Heeren verrijzenis, in hun kring werd aangeheven.

Wanneer toch Kleopas en zijn medewandelaar op den weg naar Emmaus, door wie Hij gezien was, op dien avond tot hen komen, had Hij zichzelven nog aan geen ander van Zijn Apostelen dan alleen aan Petrus levend vertoond. En nu begroeten zij de binnentredenden wel met een: e Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien (Lukas 24:34), maar hun geloof is dan nog zoo zwak, dat als Jezus eenige oogenblikken later in het midden van hen staat, zij verschrikt en zeer bevreesd worden en meenen, dat zij een geest zien (vs. 37). Eerst later is dat anders geworden.

Later, toen Hij aan hen, nadat Hij geleden had, zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. (Handelingen 1:3).

En sedert staat bij allen, die door kun woord in den Christus Gods hebben leeren gelooven, Qoh. 17 : 20), de overtuiging onwankelbaar vast, dat de Heere waarlijk is opgestaan.

Deze grondtoon zal blijven klinken de eeuwen door, ja tot in de eeuwigheid.

Want de opstanding van Christus hangt op het innigst saam met de zaliging van Gods uitverkorenen; met de wedergeboorte der wereld; met de vernieuwing van hemel en aarde.

En als eens God alles in allen zal zijn; als de vrijgekochten des Heeren vroolijkheid en blijdschap zullen verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden (Jesaia 35 : ic), — dan zal ook van die vroolijkheid en blijdschap de opstanding van Christus een grond zijn; en het „de Heere is waarlijk opgestaan" de grondtoon in het lied der eeuwige vreugde wezen.

Want Christus opstanding is een feit van eeuwige beteekenis.

In haar Credo, in haar katholiek en ongetwijfeld christelijk Geloof, belijdt de Kerk van Christus tegenover de wereld omtrent haar Heere het: ten derden dage weder opgestaan van de doeden.

Waarin Christenen op het stuk der dingen, die niet gezien worden, ook mogen verschillen, dit is een onmisbaar deel van aller geloofsovertuiging.

Voor de wereld is dit een dwaasheid.

Zij spot met dit Geloof.

Spot er mee, gelijk reeds Athene deed toen het Paulus .op den Areopagus hoorde spreken van een Man, door God geordineerd om eens den aardboden te oordeelen, verzekering daarvan doende aan allen dewijl Hij hem uit de dooden heeft opgewekt (Hand. 17 : 31).

En als zij er niet mee spot, tracht zij het te weerleggen, te bestrijden, te vernietigen.

Dat heeft ze gedaan de eeuwen door.

Ook weer in deze eeuw.

Voor de verwoesting van het christelijk Geloof, moest zelfs de kunst, de litteraire kunst dienst doen.

Ook weer in onze dagen.

Een nieuw letterkundig product uit den vreemde, de roman Hilligenlei, of „heilig land" — waarvan onlangs ook ten onzent een vertaling verscheen, — bevat, onder meer, ook deze onware en daarbij, uit oogpunt van stijl, min gelukkig in woorden uitgebeelde gedachte: „Het wetenschappelijk onderzoek heeft de beide kerkleeren heelemaal doorboord. Het zijn nu nog holle stellages door allerlei drapeeringen en slimmigheden overeind gehouden, als leefden ze nog. Maar 't grootste deel van 't volk weet dat ze dood zijn en bekommert er zich niet meer om.”

Dat nu de wereld het Geloof van Christus' Kerk bestrijdt, kan niet verwonderen. De natuurlijke mensch begrijpt eenmaal niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Korinthe 2 : 14). Wat echter wel verwondering wekt is, dat zij meer dan eens bij deze hare bestrijding gebruik heeft gemaakt van beweringen die, omdat er zelfs geen element van waarheid in zit, alle bewijskracht missen.

Zoo ook nu weer in Hilligenlei.

De gedachte toch die aan de zonderlinge beeldspraak der drie, door ons uit dezen theologiseerenden roman genomen, beweringen ten grondslag ligt, dat het wetenschappelijk onderzoek zoo de leer der roomsche als die der gereformeerde Kerk zou vermoord hebben is, gelijk de ervaring leert, kortweg een leugen. De ontkerstening moge al toenemen, daar zijn nog altijd duizenden en duizenden zoo onder roomschen als gereformeerden, die in alle oprechtheid vasthouden aan de leer hunner Kerk.

En het ten derden dage wederopgestaan van de dooden, wat zoowel roomsche als gereformeerde kerkleer is, al is het voor een door de beginselen van het ongeloof beheerscht, wetenschappelijk onderzoek, een dwaasheid, wordt door een breede schare van gedoopten geloofd en onder deze ook door mannen, die tot wetenschappelijk onderzoek in staat en er allerminst af keerig van zijn.

Om dit Geloof op aarde onder de menschen te vestigen, heeft de Christus, nadat Hij geleden \^t& {K, zichzelven levend vertoond met vele gewisse kenteekenen veertig dagen lang.

Dit was gelijk al Zijn doen een daad van heilige liefde.

Maar, en denk u ook dat diep in, een daad van groote zelfverloochening.

Versta het toch wel.

begint de ver­ Op den Paaschmorgen heerlijking.

Uw Heiland is dan niet meer in den staat der vernedering.

Hij had Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises.

Maar dat was toen voorbij.

Heel dat leven op aarde, waarin Hij den ganschen tijd, maar inzonderheid op het einde, den toorn Gods tegen de zonde des ganschen menschelijken geslachts heeft gedragen ; de bange zielcstrijd van Gethsemané; de veroordeeling als godslasteraar door het Sanhedrin, als oproerling door Pilatus; de zware gang langs de via dolorosa; de lichaamspijnen en de zielesmarten op Calvariën, tot de helsche smart van het zich door-God-verlaten-voelen toe; de scheuring van lichaam en ziel in het sterven; het omvangen zijn in de smarten, de banden des doods, — het ligt op den Paaschmorgen alles achter hem.

Hij stond weer op, ons tot gerechtigheid, Toen 't derde licht reeds uit de kimmen, Om nn, bekleed met majesteit; Ten derden hemel op te klimmen.

Toen het laat na den Sabbat, tegen den eersten dag der week, begon te lichten; toen het nederdalen van een engel uit den hemel, die den steen van het graf wentelde, de aarde deed beven en de wachters deed vluchten, — toen was het reeds geschied.

Achter de, nóg door déd steen gesloten, deur van het graf v/as Hij opgewekt uit de dooden. Opgewekt dcor de uitnemende grootheid van Gods kracht (Efeze 2:19); zijn menschelijke ziel, door God van de smarten des doods ontbonden (Handelingen 2:24) met zijn menschelijk lichaam, dat de verderving niet gezien had, weer hereenigd. En toen is Hij opgestaan en heeft Hij den zweetdoek, waarmee op den avond van zijn sterven, zijn bleek gelaat was omwikkeld en de linnen doeken waarin zijn lichaam was gebonden, losgemaakt. En toen is Hij, zonder dat een sterfelijk oog het heeft gezien, door de geopende deur uitgetreden uit zijn graf in Josef van Arimathea's nog zwak bezonden hof.

Toen was zijn taak op aarde volbracht.

Al wat moest gedaan en geleden om de zaligheid zijner uitverkorenen te verwerven, was nu geleden en gedaan.

Hij, de Knecht des Heeren, die het gekrookte riet niet zou verbreken en de rookende vlaswiek niet zou uitblusschen; die niet verdonkerd zou worden en niet verbroken, totdat Hij het recht op aarde zou hebben besteld, ' (Jesaia 42 : 3 en 4); had nu het recht op aarde besteld.

Daar stond de levende Heiland, in den hof van Josef met eere en heerlijkheid gekroond.

Hoe moet het Hem te moede zijn geweest !

Wat moet er zijn omgegaan in zijn ziel!

Die ziel nu niet langer torsend den zwaren last van Gods toorn tegen de zonde der wereld, maar zich verheffend in al de weelde der genieting van het welbehagen Gods in de, thans opgebrachte, borgtochtelijke voldoening voor aller uitverkorenen zonden en schuld.

Die ziel doortinteld van het zalig vréugdegevoel der overwinning na zoo bangen strijd; van het-hebben-doorgestaan van zoo zwaar lijden. Die ziel doorstroomd van de machtige blijheid der heilige liefde, nu aan de majesteit van het Recht is voldaan; nu allen, die de Vader Hem gegeven heeft, voor eeuwig zijn gered; nu de Wil des Vaders om welken te doen Hij op aarde gekomen was, door Hem is gedaan.

En wat daar omgaat in zijn ziel, openbaart zich in zijn lichaam. Dat licha'am nog voor drie dagen zoo deerlijk mishandeld, gestriemd, geslagen en verwond.

’t Is al genezen.

Voor de bloedig blauwe striemstrepen der geeselslagen op rug en schouders thans weer het blinkend blank. De wonden der met de kruisnagelen doorboorde handen en voeten der met de speer doorstoken linkerzijde, zijn geheeld, al laten zij ook nog diepe litteekenen na. En het hoofd van den schoonste der menschenkinderen, dat gelaat waarop de kinnebakslag van een laaghartigen priesterknecht, van ruwe soldaten, meer dan eens een blos had gebracht en dat zij met hun speeksel hadden bezoedeld; dat hoofd van den Smartenman, waarin ze de doornenkroon met een rietstok hadden , vastgeslagen zoodat Hem het bloed langs 't gelaat sijpelde; dat hoofd met het bleeke martelaars-gezicht, eens, in het sterven, door de doodskleur geverfd en dan met gesloten mond en geloken oogen zich buigend van den kruispaal af, machteloos neerzinkend op de borst, — dat hoofd heft Hij thans opwaarts, want Hij ziet omhoog, omdat de verlossing gekomen is en de Vader hem nu in heerlijkheidzal opnemen. En geen striem, geen wond, geen bloedvlek ontsiert thans meer dat hoofd, waarin de wondere Jezus-oogen omhoog staren naar de lichtende rozige morgenwolken, turend naar het heel-ver daar achterliggend Vaderhuis.

De Man van Smarten, die geen gedaante of heerlijkheid meer had, is thans op den Paaschmorgen de Heer der heerlijkheid; veranderd van gedaante; zijn aangezicht blinkend gelijk de zon.

Als eens op Thabor.

Aanvankelijk verheerlijkt, ook naar het lichaam, om thans niet, als op Thabor, weer te verdonkeren.

Schitterend in de zachte, als het ware, nog ingehoudene glansen dezer aanvankelijke verheerlijking, had er dan ook, —bij alle identiteit of eenzelvigheid tusschen het lichaam dat in het graf was gelegd en dat waarmee de Heiland ten derden dage weder opstond uit de dooden, — eenverandering in heel de verschijning des Heeren plaats gegrepen; een verandering dié zelfs aan zijn discipelen het dadelijk herkennen bemoeilijkte.

Wanneer de Christus, na zijn opstanding, zich zeïven levend vertoont aan zijn Apostelen, dan herkennen zij, met wie Hij vóór zijn sterven toch dagelijks had verkeerd. Hem aanvankelijk niet, maar meenen een geest te zien (Luc. 24:37). En, om nu niet te spreken van de Emmaüsgangers, v/ier oogen eerst werden gehouden, dat zij Hem niet zagen (vs. 16), ook onder de discipelen, aan wie Hij zich, zelfs vele dagen na den Paaschmorgen, levend vertoonde op den berg in Galilea en die Hem aanbaden toen zij Hem zagen, waren er sommigen, die twijfelden (Matth. 28:17).

Dit nu is op zichzelf allerminst verwonderlijk, indien wij slechts bedenken, dat het lichaam des Heeren na zijn opstanding, niet, als dat van Jaïrus dochtertje en van Naïns jongeling of als dat van^Lazarus, na hun opstanding, — dezelfde hoedanigheden had behouden; dat het zijne niet meer, als ook toen nog het hunne, een vernederd, maar een verheerlijkt, zij het dan ook aanvankelijk verheerlijkt lichaam was; dat van hem gold, wat niet van hen kan gezegd, dat Hij naar zijn menschelijke natuur, naar zijn lichaam en ziel niet meer behoorde tot dit aardsche leven, tot deze wereld; dat wel zij, maar niet Hij, tot het gewone aardsche leven met al zijn hoogsels en diepsels waren teruggekeerd, om het nu voortezetten tot wederom de dood er eeneinde aan zou maken.

Hij toch leefde thans een ander, een verheerlijkt leven.

Hij leefde om niet weer te sterven.

En wat Hem zelf toekwam was, om terstond,

Om nu, bekleed met majesteit Ten derden hemel opteklimmen.

En zie, dat is toen niet geschied.

Dat heeft Hij toen niet gedaan.

Niet uit Jozefs hof op den morgen zijner opstanding, maar van den Olijfberg, eerst veertig dagen daarna, is Hij ten hemel opgevaren.

Veertig dagen nog op aarde gebleven.

En in die veertig dagen heeft Hij zichzelven levend vertoond aan de zijnen, met vele gewisse kenteekenen, van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.

Er ligt in dit blijven, veertig dagen lang blijven op deze aarde, meer wat aan Thabor herinnerd.

Op Thabor koos Hij niet, wat Hem zelf als den zondelooze, als den heilige toekwam, den uitgang uit dit aardeleven door zonder te sterven veranderd te worden (i Korinthe 15 : 51), maar op Thabor koos Hij den uitgang dien Hij te Jerusalem zou volbrengen (Lukas 9 : 31); den uitgang door de smarten en den dood heen; door al het schrikkelijke van het bergtochtelijk lijden en sterven.

Dat was de keuze der liefde, die niet zichzelve zoekt.

Der liefde, die offers brengt; die doet verloochenen zich zelf ter wille van de anderen.

En daarom herinnert aan Thabor dat nog op aarde blijven na de opstandig en zichzelven levend vertoonen veertig dagen lang; al dien tijd op aarde blijven, insteé van onverwijld ten hemel op te klimmen; dat zich vrijwillig nog onthouden van de verzadiging der vreugde, van de liefelijkheden van Gods geducht paleis. Immers ook dit was een keuze der liefde; een ten offer brengen van eigen genieting om het heil van anderen; een daad van zelfverloochening.

Doordat de Heiland zichzelven levend vertoond heeft veertig dagen lang, heeft Hij het Geloof aan zijn opstanding op aarde gevestigd. Straks zullen de Apostelen, zooals wij lezen in het boek der Handelingen: et groote kracht getuigenis geven van de opstanding van den Heere Jezus (h. 4:33). Voor de zijnen was het alzoo noodig, dat Hij nog op aarde bleef. Maar, nog eens, denk u deze daad van zelfverloochening diep in.

Zeker, wanneer gij op de laatste bladzijden der vier Evangeliën van dat tijdsverloop tusschen de opstanding en de hemelvaart des Heeren leest, dan krijgt gij den indruk, dat Hij daarin het menschelijk verkeer met de zijnen niet geheel als vroeger heeft voortgezet. Wanneer toch, om iets te noemen, Maria Magdalena Hem wil aanraken, hetzij dan door of zijn voeten te omvangen öf zijn handen te drukken, wijst Hij dit af. Want al is Hij nog niet opgevaren tot zijnen Vader, Hij behoort reeds tot de bovenzinnelijke wereld; tot de wereld van het geestelijk-eeuwige, en Maria ontvangt dan ook de opdracht, tot zijn broederen de boodschap te brengen: Ik vaar op tot Mijnen Vader en uwen Vader, en tot Mijnen God en uwen God (Joh. 20:17). Een woord waarin Hij uitspreekt, dat Hij thans op het punt staat om, gelijk Hij zijn discipelen zoo menigmaal gezegd heeft, de wereld te verlaten en heentegaan tot den Vader van Wien Hij was uitgegaan (Joh. i6:16 en 28).

Maar al wordt ook het gewone verkeer niet geheel op dezelfde wijze meer voortgezet, toch gaat Hij, die reeds niet meer van deze wereld is, telkens nog in het leven dezer wereld in.

En dat niet gelijk Hij het ook nu doet, naar zijn Godheid, als de Heere onze God; maar naar zijn menschheid, als een mensch, op menschelijke wijze.

Medevoelend de droefheid der weenende Maria, toont Hij haar Zijn deernis in het vrouwe wat weent gij 1 Wien zoekt zij ? En als zij Hem ook dan nog niet herkent en meent dat Josef's hovenier tot haar spreekt, noemt Hij haar plotseling bij haar naam, om zich dus aan haar kenbaar te maken.

Om het Geloof der andere vrouwen, die de tijding Zijner opstanding nog alleen maar van de engelen hebben gehoord, te sterken, vertoont Hij zichzelven levend aan haar op den weg naar de stad en draagt haar op, Zijnen broederen te boodschappen, dat zij heengaan naar Galilea, en aldaar zullen zij Hem zien (Mt. 28 : lO).

Aan een Petrus, den, na het gebeurde in het paleis van den Hoogepriester, gebrokene van ziel, vertoont hij zichzelven ievent nog in den loop van den opstandingsdag (Luk. 24 : 34).

In den liaten namiddag van dien dag voegt Hij zich bij de twee wandelaars op den weg naar Emmaüs; menschelijk, als een mensch, mengt Hij zich in hun gesprek, en terwijl de oogen dezer discipelen nog gehouden worden dat zij hun Meester niet kennen, hoort Hij naar hun woorden van teleurgestelde verwachtingen, van bange twijfelingen. Dan wordt Zijn ziel ontroerd en uit zich in het woord der bestraffende liefde: onverstandigen en tragen van hart om te gelooven hetgeen de Profeten gezegd hebben. En als in de dagen van vroeger bedient Hij het Woord, opent Hij voor deze onverstandigen de Schriften. Dan, als zij nabij Emmaus zijn gekomen, houdt Hij zich, echt menschelijk, als een mensch doet, die de goede vormen in acht neemt en dus ook, wanneer hij lust heeft om ergens gastvrijheid te genieten, zich niet opdringt maar een uitnoodiging afwacht, —de liefde handelt niet ongeschitkelijk — dan houdt Hij zich alsof Hij verder gaan zou (Luk. 24 : 28). En eerst als Kleopas en zijn vriend, Hem, nadat Hij nog eenige schreden is doorgeloopen; Hem, den vreemdeling aan wien zij zich zoo verbonden gevoelen, met hun dringende beden als tot blijven dwingen; er Hem op wijzen, dat de avond nabij en de dag gedaald is, — geeft Hij gehoor. En als vroeger weer, gelijk onder de twaalven, zit Hij thans weer aan met die twee. En als een .huisvader neemt Hij het brood, vraagt er een zegen over, breekt het in stukken. Toen, bij dat breken des broods, werden hun oogen geopend en kenden zij Hem. En al is het ook, dat Hij in datzelfde oogenblik op wondere wijze van hen weg komt, ook had Hij zichzelven aan hen levend vertoond.

Dienzelfden avond nog doet Hij dat ook aan de tien discipelen in de opperzaal te Jerusalem.

Plotseling staat Hij in het midden van hen.

Zij herkennen Hem eerst niet; zij denken aan een geestverschijning.

Om hen te overtuigen, dat Hij de Heiland, de levende Heiland, de lichamelijk opgestane is, toont Hij zijn handen en voeten waaraan de litteekenen der kruisnagelen nog zichtbaar zijn; noodigt hen uit Hem te betasten; eet voor hun oogen een stuk van gebraden visch en van een bijenhonigraat. Düs gaat Hij, de aanvankelijk verheerlijkte, diep in de wereld van het zinnelijk-aardsche. Om dan, waar Hij de zijnen door deze zichtbare teekenen, deze bewijzende teekenen, van de waarachtigheid Zijner lichamelijke opstanding heeft overtuigd, met ze te spreken van de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan.

En düs is Hij, die niet meer van deze wereld was, ingegaan in de dingen dezer wereld telkens en telkens weer, veertig dagen lang. In nederbuigende goedheid, geneest Hij op den tweeden Zondagvond na Zijn opstanding, een Thomas van diens ongeloof, als Hij dezen discipel, — die gezegd had zijn eigen tien vingeren beter te vertrouwen, dan het getuigenis zijner tien mede-apostelen — toevoegt: Breng uwen vinger hier en zie Mijne handen, en breng uwe hand en steek ze in Mijne zijde!

Dan, eenigen tijd later, heeft Hij zichzelven levend vertoond aan de zeven discipelen, bij het meer van Galilea. Zij waren mismoedig die zeven, want zij hadden den nacht doorgebracht met visschen en niets gevangen. En toen ging Hij in, in al die,

voor ’n mensch zoo drukkende, miserie van vruchteloozen arbeid en verblijdde ze met een wonderbaren vischvangst. En toen heeft Hij, na eerst met hen te hebben gegeten, en den gevallen Petrus, — zij het ook niet dan na strenge tuchtoefening — weer in zijn ambt te hebben hersteld, met hen gesproken van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.

Nog twee-driemaal in de veertig dagen heeft Hij dus zichzelven aan de zijnen levend vertoond.

Op den berg in Galilea, toen Hij gezien is van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal; en van welke het meerendeel nog leefde in de dagen waarin de Apostel Paulus zijn eersten brief aan Korinthe schreef (h. IS : 6); aan Jacobus (i Kor. 15 : 7); aan de elven op den Olijfberg ten dage zijner Hemelvaart.

Gij kent dat woord van heimwee naar het Vaderhuis en van liefde voor de broederen op aarde, dat de heilige Apostel schreef, gedurende zijn eerste gevangenschap te Rome, aan de kerk te Filippi. „Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; maar in het vleesch te blijven, is noodiger om uwentwil" (h. i : 21 en 22),

Kent gij dit woord ook bij bevinding?

Kent gij iets van die hoogtijden des geestelijken levens, waarin de begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, waarin het verlangen naar de hemelsche heerlijkheid zoo machtig is ?

Welnu, dan verstaat ge, en dan nog maar als bij benadering, als heel van verre, iets van de zelfverloochening van uw Heiland om na zijn opstanding nog veertig dagen lang op deze aarde te blijven.

Wat kon de liefde nog meerder.

Zichzelven levend vertoond, om te vestigen op aarde het Geloof aan zijn opstanding.

Een levenden Heiland toch, dat is een Heiland, die mensch is, die als een mensch leeft in de wondere eenheid van lichaam en ziel, hebt ge noodig voor uw rechtvaardiging, voor uw heiliging, en voor uv/eigen zalige opstanding.

Het vaste Geloof van zulk een Heiland te bezitten is de bron der echte Paaschvreugde.

En als haar aanvankelijk verheerlijkte Heiland, zal dan ook een levendgemaakte ziel, een ziel waarin het geestelijk-eeuwige is, al is haar begeerte naar de toekomende wereld nog zoo machtig, willen blijven, zich levend vertoonen, willen vertoonen in deze wereld van het zinnelijk-aardsche; in deze wereld met haar miserie en smart.

Ook zulk een ziel is wel niet meer van, maar toch in de wereld; ] gaat deelnemend in haar leven in.

Gewillig.

Uit de heilige liefde voor God en de menschen.

Velen dagen lang.

Totdat zij wordt opgenomen.

Zij ook dit uzelven levend vertoonen; willen vertoonen; vertoonen het hemelsche in het aardsche; het eeuwige in het tijdelijke; het leven in den dood, — een vrucht van uw Paaschvreugde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Zichzelven levend vertoond.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's