GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

CVIII.

HET ACHTSTE GEBOD.

IX.

Want die twijfelt is eene baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neer geworpen wordt. Jacobus I : 6b.

De behandeling van het achtste gebod eischt in onzen tijd zekere uitvoerigheid.

De conamunistische en sociaal-democratische theorieën, die zijn opgekomen naar aanleiding van de maatschappelijke nooden en in wier toepassing sommigen de middelen zien welke uit deze nooden zullen redden, terwijl anderen daarin niet anders kunnen zien dan middelen erger dan de kwaal, — deze theorieën hebben in het zedelijk oordeel van velen onzer tijdgenooten op het stuk van het eigendomsrecht, met name van den privaat-eigendom, verwarring, onze • kerheid gebracht.

Voor communisten en sociaal-democraten van professie is de privaat-eigendom, hetzij op het stoffelijk goed in het algemeen, hetzij alleen op grond en bodem en andere productiemiddelen, slechts een recht van den sterkste, dus geen recht. Voor een sociaaldemocraat van, op het stuk der Marxistische leer, onverdachte rechtzinnigheid is het een dogma, dat de „kapitalistische bedrijfswijze", naar het recht dat gelden moet, en dat dan ook eens, wanneer de maatschappij in haar socialistische phase zal verkeeren, geiden zal, een ongerechtheid is; voor hem is het een dogma, dat de uit deze bedrijfswijze verkregen winst van den ondernemer, van den privaat-eigenaar der productiemiddelen, niet anders dan „uitbuiting" zijner werklieden, diefstal van hun arbeid is; een „verborgenheid der ongerechtigheid", onthuld dbor Marso's theorie van de meerwaarde.

Dat nu, ook naar hooger recht dan wat in de menschelijke wetgeving vastgesteld is, dan wat in de maatschappij geldt, privaateigendom geen onrecht is en de ondernemingswinst van den privaat-eigenaar der productiemiddelen, zonder meer, nog geen diefstal behoeft te zijn, zal een Christen, ook een Christen die arbeider is, niet licht durven ontkennen.

Verward, als dat van communisten en sociaal-democraten, is op het stuk van den eigendom zijn zedelijk oordeel nog niet.

Het „eigendom is diefstal" zal een Christen niet als een algemeene stelling onderschrijven en evenmin die andere, dat „loondienst uitbuiting is".

Met dit al kan niet worden ontkend, dat er in onzen tijd onder den invloed der communistische en vooral sociaal-democratische theorieën, op het stuk van den eigendom ook onder Christenen, een onzekerheid is.

De onzekerheid van den twijfel.

Twijfel komt van twee.

Twijfel is, dat men bij twee meeningen, die als ja en neen tegenover elkander staan; die elkander uitsluiten, zoodat zij niet beide waar kunnen zijn; voor zijn bewustzijn in onzekerheid is, welke van de twee de ware en welke de valsche is.

Men wordt dan geslingerd.

Het beeld van Jacobus: die twijfelt, is eene baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neer geworpen wordt (h. r:6) — dat gaat ook hier door.

En deze twijfel bestaat op het stuk van eigendom in onzen tijd ook onder Christenen.

De antithese, de tegenstelling tusschen Christenen en niet-Christenen, bestaat nu eenmaal, ook ten onzent.

Wiens denken vrij, d. i. los van de ons in den Bijbel door God geschonken openbaring is; in wiens bewustzijn de twaalf artikelen van het katholiek Christelijk Geloof niet meer voegen; wie niet meer overtuigd is, dat in het Kruis van Golgotha de eenige hope der zaligheid ligt — is geen Christen.

Ook op politiek, op staatkundig gebied gaat deze tegenstelling door.

In de praktische politiek nu duidt de spraakmakende gemeente de verschillende richtingen door kleuren aan.

Ten onzent spreekt men eenerzijds van zwart en groen, anderzijds van rood.

Op staatkundig gebied dekt dit dan vrijwel de tegenstelling tusschen hen, die zich ook in het staatsieven aan den Bijbel gebonden achten, en hen bij wie op dit gebied van deze gebondenheid geen sprake 'S. Dit laatste toch is het onveranderlijk kenmerk van het rood der vrijzinnigheid in al haar schakeeringen.

Maar volstrekt niet altijd dekt zich in onzen tijd dit zwart en groen eenerzijds en dit rood anderzijds met de beschouwingen van den eigendom.

Tegen het schreeuwend vuur-rood der vrijzinnigheid en der sociaal-democratie met haar eigendoms-theorieën vloekt de vrijzinnigheid van zachter tint. Van deze theorieën der eerste moet de laatste niets hebben.

Angst voor het roode spook van den socialistischen toekomst-Staat heeft deze vrijzinnigheid van zachter tint nog meer doen verbleeken. Beduchtheid voor hun eigendommen heeft vele „gematigde vrijzinnigen" op zijn minst doen twijfelen èf de leer, waarin zij waren opgevoed, „dat religie heelemaal een privaat-zaak is", wei bepaald nuttig is niet het oog op den „privaateigendom.

Hetgeen in sommige streken van ons land, waar de „vrijzinnigheid" van liberale en moderne dominees schier heel de bevolking eerst van haar Belijdenis en toen van haar Bijbel heeft losgemaakt, wordt gezien, moge hier ter illustratie dienen.

De vrijzinnige prediking had voor de socialistische propaganda onder het proletariaat een vruchtbaren akker toebereid en de arbeiders zijn er dan ook socialisten geworden. Maar de „kapitalist", de boer en de fabrikant, al gelooft hij ook evenmin meer iets van den Bijbel als zijn arbeider en al is hij ook evenzeer er van overtuigd ais zijn arbeider, dat het „laat ons eten en drinken, want morgensterven wij", de eenig ware levenswijsheid is, — moet van het socialisme dat den privaat-eigendom van grond en bodem en andere productiemiddelen in gevaar brengt, niets hebben. Met wrevel wendt hij zich af van al dat hedendaagsche gedoe, dat het volk maar bederlt en waaraan, tot zijn diepe verontwaardiging, zelfs dominees, —inplaatsvan, zooals dat vroeger was, zich alleen bezig te houden met hün werk, met den godsdienst — tegenwoordig, druk doende ie „geheel-onthouding" en „opruierij", ook ai meewerken. En, meestal onder een krachtwoord, geeft hij de zonderlinge verzekering dat, al heeft hij 't evenmin begrepen op de fijnen, „die je altijd bedriegen", als op de roomschen, „die je nooit kunt vertrouwen" — hij nog zal eindigen in groen of zelfs zwart.

Dan, het is anderzijds ook gezien en het wordt nog gezien, dat hoewel, al is het ook, dat vloekt tegen het schreeuwend vuur-rood der vrijzinnigheid van de sociaal-democratie met haar eigendoms-theorieën het zwart of het groen van het Christelijk bewustzijn, dat zich, voor alle gebieden des levens, gebonden weet aan wat God in den Bijbel heeft geopenbaard; — dat, al is het ook, dat het zielsoog van den Christelijken arbeider van roomschen of gereformeerden huize door het staren op dit schreeuwend vuur-rood eerst pijnlijk werd aangedaan, — voor ditzelfde oog, wanneer het er maar eenmaal aan gewend was geraakt, van dit schreeuwend vuur-rood tenslotte een zekere bekoring uitging.

Zeker, niet de vrijzinnigheid, niet het los zijn van Gods openbaring bekoorde dan zulk een Christen-arbeider, want daarvoor stond hij nog te vast in zijn Geloof, maar wat hem bekoorde was de met deze vrijzinnigheid verbonden theorieën over den eigendom.

Heel verklaarbaar.

Armoede is toch een kwaad, en het is te begrijpen, dat een arbeider, die zelf armoedde lijdt of ook andere armoede ziet lijden, er op bedacht is dit kwaad te verhelpen. En evenzeer is het te begrijpen, dat wanneer zulk een arbeider dan bekend raakt met een theorie, die hem niet slechts in de „kapitalistische bedrijfswijze" met haar plusmakerij, haar meerwaarde, de oorsaak van zijn armoede ontdekt, maar ook, in de opheffing van het privaat-bezit der productiemiddelen, het onfeilbare middel aanwijst om aan die armoede een einde te maken, hij door zulk een theorie eerst verbijsterd, dan bekoord wordt.

En eenmaal onder die bekoring wordt zulk een arbeider dan „half of drie kwart socialist." Hij tracht dan zijn Christelijk geloof met de eigendoms-theorie der vuurroode vrijzinnigheid zoo goed mogelijk te plooien en te schikken.

Hij combineert dan rood met zwart; of, rood met groen — in de kleurenwereld een zeer smakelooze combinatie.

Twee-of drie-kwart socialist; Christen-Socialist; Roomsch-of Gereformeerd Socialist.

Wie nu goed begrijpt, wat in den gangbaren zin van het woord, in den zin dien het door de sociaal-democratie nu eenmaal gekregen heeft, „socialist" beteekent, geeft toe, dat zulk een gedachtenverbinding als die van Christen-socialist, tenzij men met de woorden speelt, niet aangaat.

De practijk bevestigt 5it.

Want zulk een Christen-socialist blijft dan ook óf als Christen, door zijn gebondenheid aan het Woord, nog in twijfel of de socialistische eigendomstheorie, hoe bekoorlijk ook, wel de ware is; óf als socialist, als heel of driekwart socialist door deze theorie al verder meegesleept, zal hij straks verbreken den band aan het Woord en eindigen in vrijzinnigheid; in rood, vuur-rood.

De sociaal-democratie kan wijzen op tal van partijgenooten van Christelijken huize, door haar afvallig geworden van het Geloof.

Nu is wat düs is gezien en nog gezien wordt, wel heel verklaarbaar, maar daarom nog niet zedelijk goed te keuren.

Armoede is zeker 'n kwaad dat men moet trachten te verhelpen; maar wie beter weten kan, mag zich niet laten verleiden, zich omtrent haar oorzaken onjuiste voorstellingen te maken.

En nu is het, zoo als wij in onze vorige artikelen hebben aangetoond onjuist, dat de kapitalistische bedrijfswijze op zich zelf de oorzaak van de armoede der proletariërs is; dat het privaat-bezit, zonder meer, onrechtvaardig is; dat de ondernemingswinst met haar meerwaarde kortweg diefstal is.

Een Christen-arbeider kan dat weten.

Ook door het onderwijs dat, in onzen tijd, de kerk bij haar leering en prediking, op de jongelings-en gezellen-vereenigingen, waar zij haar invloed oefent — hem heeft te bieden.

Een onderwijs, waarbij ook de weerlegging van onjuiste voorstellingen behoort.

Zij, de kerk, heeft, als een trouwe moeder, hare kinderen niet slechts den weg ten hemel, maar ook den weg door het leven te wijzen.

En al zijn nu ook „sociale preeken" niet geheel onbedenkelijk, ook in de prediking — waar toch niet alleen van vrat msn gelooven moet, en van wat men in de gemeenschap met zijn God genieten kan, maar ook van hoe men handelen moet, dient gesproken — moeten ook de ordinantiën des Heeren voor het sociale, voor het maatschappelijk leven, te worden uiteengezet.

En bij dit laatste behoort ook weerlegging van valsche voorstellingen.

Zeker, kan dit en behoeft dit niet te geschieden in iedere predikatie; maar evenmin mag er in iedere predikatie van gezwegen.

Allerminst bij eene over het «C^/J/^ gebod.

In onze gereformeerde kerk wordt daarover eens in het jaar gepreekt.

Denk u cu — 't geval is in onzen tijd waarlijk niet ondenkbaar — dat onder die prediking een werkman neerzit, die pas van „de groote ontdekking van Mane" heeft gehoord; voor wie „de verborgenheid der ongerechtigheid van de plusmakerij", eerst kortelings is ontsluierd; die nog wel twijfelt of het met die theorie van de meerwaarde heelemaal in den haak is, maar daarom ook niet zeker is van haar onjuistheid.

Onze broeder luistert.

Hij hoort van het eigendomsrecht en van de zonden om zich daaraan te vergrijpen; nu, dat stelen zonde is weet hij ook wel.

Van den privaat-eigendom, — daar zal het komen! denkt hij — maar neen! van de „groote ontdekking" komt er niets.

„Zou die prediker er zelfniet van hebben gehoord .•*"

Hij acht dit ondenkbaar.

Maar wacht: „het komt toch!"

Daar begint de prediker over het „socialisme".

Dat het niet deugt en dat het slecht is en dat het een goddelooze leer is.

Ja, dat gelooft onze broeder ook. „Hoewel, die socialisten drinken niet; 't zijn afschaffers ; dat is toch niet slecht!"

Maar hij denkt alweer aan de meerwaarde en daarom denkt hij niet meer dat over „niet-drinken".

Hij luistert weer.

Er komt echter van de meerwaarde niets.

Welnu, gij behoeft geen diepe studie van 't menschelijk zieleleven te hebben gemaakt, om te begrijpen wat er in de ziel van dien broeder onder zulk een prediking omgaat, om te begrijpen hoe er zich de binnenpraters laten hooren: „Ze durven er niets van te zeggen, omdat ze er niets tegen weten te zeggen; " om te begrijpen, dat den man, als straks de kerk uitgaat, in zijn ziel overtuigd is, dat die theorie van de meerwaarde onweerlegbaar is.

Om beter te kunnen weten, had zijn prediker hem moeten onderrichten.

Nu wordt in onze Gereformeerde kerken het onderricht op dit stuk zeker niet verzuimd.

Een prediking over het achtste gebod als die wij hier teekenden, zal wei uitzondering zijn.

Maar wijl in een predicatie over dit gebod een onderwerp als de theorie der meerwaarde, uiteraard niet dan zeer beknopt kan behandeld, meenden wij het hier, bij de systematische uiteenzetting van de tien geboden, wat breeder te moeten bespreken, gelijk wij in onze vorige artikelen dan ook hebben gedaan. Ook met het oog op de communistische en socialistische theorieën over den eigendom, eischt de uiteenzetting van het achtste gebod in onzen tijd een zekere uitvoerigheid.

Men versta dit echter wel.

De bedoeling is allerminst om, waar wij getracht hebben de onjuistheid dezer theorieën in onze vorige artikelen aan te toonen; waar wij getracht hebben de meening te weerleggen, dat het privaat-bezit, bepaaldelijk van de productiemiddelen, onrecht en de winst der kapitalistische bedrijfswijze diefstal is, — daarmee partij te kiezen voor de bezitters tegen de bezitloozen.

Allerminst kan worden ontkend, dat wanneer het beginsel der Christelijke liefde ontbreekt, de kapitalistische bedrijfwijze aanleiding kan geven tot sociale ongerechtigheden.

Allerminst kan worden ontkend, dat na de desorganisatie van den arbeid door de Fransche revolutie en gedurende den bloeitijd van het liberalisme, de maatschappelijke toestanden met hun scherpe tegenstelling tusschen rijk en arm om verbetering riepen; dat de arbeiders en ook voor een deel van den boerenstand, onbeschermd stonden tegen de overmacht van het kapitaal; dat er onrecht is gepleegd en nog gepleegd wordt.

De sociale quaestie is wel niet uitsluitend, maar toch voor een goed deel ook een zedelijke quaestie.

En waar de Kerk in deze quaestie haar woord doet hooren, mag het zelfs den schijn niet hebben alsof zij het voor de zwakken tegen de sterken opneemt.

Dit laatste is wel Darwinistische, maar geen Christelijke ethika. Volgens de leer van het Darwinisme toch overleven, met natuurnoodwendigheid, in den strijd om het bestaan, de sterkeren de zwakken; maar volgens de Christelijke leer moeten de sterkeren de zwakken steunen en tegenover hen barmhartigheid oefenen. Nooit mag de Kerk van Christus vergeten, dat haar Heere juist tot zich riep de vermoeiden en belasten; de als trekdieren onder het harde juk en als lastdieren onder den zwaren last zuchtenden. (Mattheus ii : 30).

Omdat de sociale quaestie wel voor een goed deel, maar toch niet uitsluitend een zedelijke is, kan de Kerk alleen haar zeker niet oplossen.

In een maatschappij waar, om iets te noemen, het „vrije arbeidscontract" en de „vrije concurentie" door niets zijn beperkt, heeft ook de Staat een roeping om met zijn wetgeving niet alleen de „proletariërs", maar ook de „kapitalisten" te beschermen.

Men vergete toch niet, dat ook waar de ondernemer, overtuigd van de waarheid, dat de arbeider zijn loon waard is, dien arbeider een hem waardig loon wil geven, dit zijn willen niet kan uitvoeren door de „vrije concurrentie." Maar toch blijft het de roeping der Kerk, aan de oplossing van de sociale quaestie mede te arbeiden, voor zoover deze een zedelijke is.

Haar roeping is, als eens Abigail, in de woestijn van Maon, tusschen Nabal en David, bemiddelend op te treden, verzoenend te werken, uitbarstingen van hartstocht te voorkomen tusschen naar goud hongerende en daarom vrekkige bezitters, en naar brood hongerende en daarom in wilde woede ontstoken proletariërs (i Samuel 25.)

Haar roeping is èn den ondernemer èn den werkman te wijzen op zijn plichten.

Haar roeping is te weerleggen de valsche leer, óok de valsche leer van communisme en socialisme op het stuk van de eigendom.

hare kinderen niet worden om-Opdat gevoerd.

De Sociaal-democratie is zeker opgekomen naar aanleiding van de sociale nooden, die ongetwijfeld niet maar denkbeeldig waren en zijn. Maar haar voorstelling alsof het privaat-bezit op zich-zelf de oorzaak van die nooden ware, is onjuist, en tot verhelping van die nooden is opheffing van het privaat-bezit, zij het dan ook alleen van de productiemiddelen, zeker niet het ware geneesmiddel.

Dit moet onder ons Christenen vast staan, en daartoe schreven wij onze voorgaande artikelen over communisme en socialisme in verband met den eigendom.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's