GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE COVENANTER.

XV.

EEN VREEMDE ONTMOETING.

Toen Douglas het huisje verliet, bespeurde hij, hoe tijdens zijn vertoeven bij de zijnen, daarbuiten een dichte mist was opgekomen, gelijk ze in Schotland niet zeldzaam zijn. Als een dicht, wazig gordijn verborg de nevel alles in het rond, zoodat het moeilijk was verder dan eenige schreden voor zich uit te zien. Gelukkig kende Ralph den weg goed, en kon — hij het pad beneden zich nog altijd onderscheiden. Zoo bereikte hij dan ook zonder ongeval tegen den avond het hol, dat hem nu den L langsten tijd tot schuilplaats had gestrekt.

Hij sprong naar binnen en wilde zich van B zijn wapens ontdoen, toen hij eensklaps, tot E zijn groote verbazing, ontdekte dat hij niet alleen was.

Vlak achter hem op het bed van mos en W bladeren, lag zoo gemakkelijk mogelijk een jong man, die den uniform droeg van een officier in den dienst des konings. Hij stond niet op toen Ralph binnenkwam, knikte even, heel koel tegen Douglas, dien hij wellicht voor een strooper aanzag, en zei:

„Goeden avond man; ge ziet ik ben zoo vrij geweest uw bed tot rustplaats te gebruiken. Het stond nu toch ledig.”

Ralph keek den onbekende ontrust aan. Die bezoeker kwam hem verdacht voor. Hij sloeg onwillekeurig de hand aan zijn pistool, dat hij nog in den gordel droeg.

„Bedaard vriend, " sprak de jonge man, zich oprichtend. „Leg dat ding gerust weg. Ge hebt van mij niets te vreezen. Ge ziet ik heb geen enkel wapen bij mij. Mijn pistool moet me zijn ontvallen. Laten we met elkaar goede vrienden zijn, tot de mist optrekt. Ik zie geen kans, u eer van mijn gezelschap te bevrijden. Ik begrijp dat ge liever geen officieren of soldaten ontmoet.”

„Daar kunnen zeer verschillende redenen voor zijn, '" sprak Douglas, die wel inzag, dat zijn gast het rechte van de zaak nog niet vatte. „Maar hoe zijt ge hier gekomen? ”

„Och, dat is zeer eenvoudig, althans voor zoover ik weet.”

Ralph begreep het toch niet en de ander vervolgde:

„Ik ben na den middag uitgereden, maar in dit land vol diepten en rotsblokken, is mijn paard niet op zijn gemak, 't Heeft mij afge worpen en ik kwam denkelijk met kracht terecht tegen den grond. Ik heb zeker een heele poos daar gelegen. Toen ik weer bijkwam had ik een grooten buil in 't hoofd, was mijn paard weg en kon ik geen el verzien, 't Kan hier, zie ik, even zwaar misten als in Londen.”

„Dat kan wel zijn, " sprak Douglas, „maar hoe hebt ge dan dit hol gevonden, ”

„Ja, dat weet ik zelf nauwelijks, " sprak de ander, op een toon, die reeds veel van Ralph's argwaan wegnam. „Toen ik, " zoo vervolgde de officier, „weer op koa staan, keek ik uit naar een plek waar ik hulp kon vinden. Maar ik zag niets dan grauwen nevel. Al voortstrompelend moet ik bij deze spelonk zijn gekomen. Ik vond een opening en ging binnen. Daar ik moe was en pijn had, lei ik mij neer op uw bed. Ge ziet 't is alles louter toeval dat mij hier bracht, en geen bijzondere bestiering, zooals de menschen in dit land in alles schijnen te zien.”

„Ze konden wel eens gelijk hebben, als ze 't nu ook zoo noemden, " hernam Douglas met een ernst in toon en houding, die zeer afstak bij de luchthartigheid van den jongen officier.

„Hoe dat? ”

„Wel, er is een tijd geweest, toen Ralph Douglas u een beter verblijf kon aanbieden, dan waarover hij nu te beschikken heeft, maar dat doet er niet toe. Wat ik heb is tot uw dienst, mijnheer.”

De aangesprokene staarde den ander verbaasd aan Hij sprong op, nam een krijgshafte houding aan, en boog toen naar de wijze van dien tijd, zeer deftig voor Douglas. Daarna sprak hij:

„Vergeef me, mijnheer, dat ik u voor een eenvoudigen boer, of eigenlijk voor nog vrij wat minder aanzag. Maar ....

„Wie zou dat ten kwade duiden? " sprak Ralph; „alles doet, hier aan een roover en een roovershol denken, " en toch hoop ik als een goed Christen te leven en te sterven. Maar mag ik u nu ook vragen wie gij zijt.”

„Zeker. Ik heet CuUen en ben officier in dienst des konings en gij zijt, hoor ik nu, Ralph Douglas, zeker van Carnessie.”

„Dat was ik, nu ben ik alleen Ralph Douglas.”

„Nu ja, maar weet gij wel, dat ik en mijn mannen u heel den morgen hebben gezocht, ja reeds dagen lang. Ge hadt mijn gevangene kunnen zijn, en nu speelt het lot zoo met ons, dat ik uw gast, ja in uw macht ben, in plaats van gij in de mijne.”

„Daarom zei ik straks, dat er toch wel een bijzondere bestiering in kon liggen, " antwoordde Ralph glimlachend.

„Ja, ja, " antwoordde Cullen vriendelijk, „t Zal u in elk geval geen kwaad doen, dat ge mij herbergt.”

„Waarom niet? " sprak de Covenanter; „we hebben ook onze vijanden lief. Maar bovendien, zou 't mij niet verwonderen, als van menschen zoo als gij, kon gezegd worden; Zij weten niet wat zij doen.”

Met zekeren eerbied zag Cullen den spreker aan. Was dat nu een oproerling, een gevaarlijk mensch, die verdiende als een wild dier nagezet te worden? Zelfs in zijn havelooze plunje en in dit ongure hol was het merkbaar, dat deze Douglas een man was van beschaving, aller minst een woesteling of booswicht. En weer vroeg Cullen zich in stilte af, wat goeds of roemrijks er in stak, zulke lieden te kwellen.

Intusschen was het avond geworden. Alle daglicht was nagenoeg in het hol verdwenen. Ralph sloeg den blik naar buiten en sprak:

„Mijnheer Cullen, ge zult van nacht hier moeten blijven. Er hangt zulk een zware nevel, dat ge onmogelijk den weg huiswaarts zoudt kunnen vinden. Ik kan u wel niet veel bijzonders aanbieden, maar ge zijt hier, bij den opstandeling Douglas, toch veilig en kunt later aan uw vrienden zeggen, dat gij de gast van een Covenanter zijt geweest. Ik weet dat ge mij niet verraden zult.”

Nu zamelde Ralph eenige takken bijeen, sloot daarmee de of enipg van zijn grot af, en trachtte toen licht te ontsteken. Hij had niet anders dan in vet en teer gedoopte biezen, die als kaarsen dienst moesten doen en veel walm bij weinig licht verspreidden. Doch men kon er zich mee behelpen. Een hoek in den rotswand, met een steen gedekt, scheen voor kast te dienen. Daaruit haalde de gastheer een stuk brood en kaas te voorschijn, en legde die op een grooten steen, die, met een plank gedekt, tot tafel strekte.

CORRESPONDENTIE.

C, V. d. L. te A. We hopen spoedig te antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1906

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1906

De Heraut | 2 Pagina's