GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN VRAGERS.

Hadden de Joden in den tijd van Paulus de macht om in Damaskus menschen te laten gevangen nemen? Die stad behoorde toch tot Syrië en niet tot Kanaan. Maar hoe konden zij er dan Paulus heen zenden?

Wij lezen in Handelingen 9 : i en 2. Ën Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hoogepriester. En begeerde brieven van hem naar Damascus aan de synagogen, opdat, zoo hij eenigen, die van dien weg waren, vond, hij ze, beiden mannen en vrouwen, zoude gebonden brengen naar Jeruzalem.

Paulus ging dus op bevel van den Joodschen Raad. Nu is hierbij op te merken, dat die Raad destijds ook zelfs in Palestina geen eigenlijk oppergezag oefende. Immers de Romeinen waren feitelijk toen al een 80 jaar heeren en - meesters in het land, dat afhankelijk was van den keizer te Rome.

Doch de Hooge Raad of het Sanhedrin had wel geestelijke macht, en dat niet alleen over de Joden in het land, maar ook nog buiten de grenzen, zooals in het nabijgelegen Damaskus, waar cok Joden woonden. Zulk een geestelijk gezag oefent b. v. de paus uit over de Roomschen, al heeft hij nu bijna 40 jaar geen wereldlijk gezag meer.

Zoo is de Sultan van Turkije de beheerscher der „geloovigen, " d.i. der Mohamedanen, b.v. die in onze Oost wonen, enz.

Er staat echter in de vraag een onjuistheid. Damaskus stond toen niet onder het gezag van Romeinen.

In 2 Korinthe 11 vs. 32 en 33 zegt Paulus: De stadhouder van den koning Arétas, in Damaskus, bezette de stad der Damascénen, willende mij vangen. En ik werd door een venster in eene mand over den muur nedergelaten, en ontvlood zijne handen.

Hieruit blijkt, dat de stad toen stond onde

een kooing van Arabie, en wel Aretas, de schoonvader van Herodes. Die was nu wel juist geen vriend van de Joden, die tegen hem gestreden badden, maar toch bleef hun geesteUjk gezag in Damaskus bestaan.

In „Het huis Lauemesse'', bl. 263, staat: „Het is zoo groote schade niet, dat hij de kaproen op den tuin gehangen heeft, voor zoo knap een persoon als deze heer, " enz. Wat moet men daaruit verstaan?

Een kaproen is een muts of kap zooals de monniken die dragen, 't Woord is verbasterd Fransch. Die monnikskap was nu op den iuin gehangen, „Tuin" heeft hier de oude beteekenis van omheining, muur. Zoo wordt het b. v. gebruikt in den Statenbijbel, als gezegd wordt dat iemand een wijngaard plantte en een „tuin" daarom heen plaatste. We spreken ook van timmercuinen, teertuinen, d. i. afgesloten, omheinde plaatsen.

’t Geheel wil dus zeggen: deze heer heeft het monniksleven vaarwel gezegd, en, bij wijze van spreken, toen hij uit het klooster ging zijn kap op de omheining gehangen, als bewijs dat bij van 't monnik zijn genoeg had.

De Franschen drukken dit uit door: de monnikspij in de brandnetels d.i. op den vuilnishoop werpen, wat op hetzelfde neerkomt.

W. A. V. d. S. Dergelijk een vraag is niet zoo lang geleden reeds beantwoord. We kunnen dit moeilijk weer doen. De predikant te uwer woonplaats zal u echter zeker gaarne de gevraagde inlichting geven.

RAAD VERSIUAAD.

Eén van die zwaluwen die reizend veel beschouwden, Had veel geleerd, Alwie veel ziet, — Dit loochent de ondervinding niet — Kan veel, zelfs kleinigheên, onthouden. Dees schrandre zwaluw dan voorzag Een donderbui, een ruwen dag; En waarschuwde op de zee, eer storm de kiel kon deren, Den schipper om terug te keeren.

Ten zaaitijd zag haar oog, in zekren morgenstond. Het zaad van hennip, in den grond Gestrooid door 's zaaiers hand. Alzoo geeft zij Den kleinen vooglen raad: „Weest op uw hoede, gij;

Wilt vreezen, Dat zaad kan straks u doodlijk wezen, 't Gevaar kan mij niet veel ontzetten? Men spreidt voor zwaluwen geen netten. De tijd dat u de vogelaar verkloekt, Is juist als mijn geslacht een zekre schuilplaats zoekt. Wil toch dat werk der zaaiers schroomenl De tijd zal, en zelfs spoedig, komen. Waarin dat stuivend zaad het middel tot uw val,

Geliefde vrinden I wezen zal. Het zal den menschen strikken geven. Waarin gij vliegend word gedreven. Mistrouwt dan man en zaad, en houd het voor gewis. Dat u door beiden dood of boei beschoren is. Ontwijkt de koks en schuwt de kouwen I Wilt toch een' vriendenr»ad vertrouwen: Verslindt zoo ras gij kunt, dit zaad.”

De vogels spott'en met dien raad. Het wierd een zottemij geheeten. Hoe kon men zoo veel zaadjes eten! Zoodra nu 't zaad geschoten was, Riep 't zwaluwtje: „Och! mijn vrinden 1 ras. Rukt uit nog elke spruit; bet zijn verdachte zaden!

’k Zie u gevangen of gebraden, " Maar alles schreeuwde: „Rampprofeet! Wat werk wordt ons door u dolzinnig aangeprezen ? Te doen hetgeen gij raadt, wat vlijt er wierd besteed, Zou ons volstrekt onmooglijk wezen”.

De hennip stond in 't eind volwassen op het veld. Toen sprak de zwaluw: „Och I het is hier slecht gesteld. Mijn vrinden 1 't vreeslijk kruid steekt rijp reeds 't hoofd naar boven. Wel 1 daar, tot heden toe, mij niemand wou gelooven. Hoort dan mijn laatsten raad, die uw belangen raakt:

Zoodra het oogsten wordt gestaakt, Denkt menigeen voor zijn belangen, Den oorlog tegen 'their der vooglen aan te vangen. En wordt langs 't veld straks strik en net, U ten verderf, vast uitgezet. Vliegt dan toch langer niet langs wei of hagen: Blijft in een hoek, of laat de wind u elders dragen. Volgt d'ooievaar, of mij, die 't herfstveld straks verlaat.

En vind ge u niet in staat. Om door de luchten. Naar eenig land van min gevaar te vluchten, Zoekt in een hol, een bouwval, een verblijf, En bergt het lijf." Dees wijze raad mocht ook niets baten: De vogels, moe' van-zooveel reen. Begonnen daadlijk onderéén Gansch onbezorgd te praten. En 't meerendeel van 't heir, tot loon voor zijn gezangen. Werd in den herfst in strik of net gevangen, HOOGENBIRK

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's