Leestafel.
I. H. S. S. KuYPER, Een half jaar in Amerika, D, A, DAAMEN,
MEJ. KUYPER is een half jaar in Amerika geweest.
Zij was daar de gast van MRS, CAROLINE ATWATER, de Amerikaansche schrijfster, die zij, toen deze in 1900 ons land bezocht, behulpzaam is geweest bij het maken van studies voor en historischen roman. Van dien roman heeft zij onder den titel: „De Lelie van ons Vorstenuis", in het Standaard {^•wXi^\xm, een vertaling eleverd,
In bet tijdschrift „Timotheus" heeft MEJ. UYPER haar reii-indrukken in „Brieven uit merika" beschreven.
Haar Een half jaar in Amerika opgedragen aan MRS. CAROLINE ATWATER, is een omge werkte en zéér vermeerderde herdruk van deze briev-ea, en bevat tevens haar opstel over: het Kerkelijk leven in Amerika, dat in „Oas Tijdschrift" een plaats vond.
Dit alles ligt nu m een, mt typographisch oogpont, keurig uitgevoerd, fraai gebonden boek van 447 bladzijden voor ons.
De uitgever DAAMEN heeft er eer van.
Had ik reeds vroeger de brieven uit Amerika, toen ze in „Timotheus" stonden, met genoegen geleziU, nu ik ze hier in boekvorm voor mij had, hec ft de herlezing aog grooter genoegen verschaft.
Het is toch metterdaad aan de schrijfster gelukt, ons een beeld bij te brengen van dat AaieriKa, wat zij zelf, in tegenstelling met het materialistische, als het idealistisch Amsrika aanduidt.
Het Amerika van Washington en Lincoln, van LoDgfeUow en Motley — de sfeer van Roosevelt's American ideals."
Het boek leest, in vlotten stijl geschreven, allerprettigst.
Mej. KUYPERi die de gave bezit om menschen en ding^ goed waar te nemen, weet het ook aardig te zeggen.
Het aantrekkelijke van dit boek zal voor zijn meeste lezers, evenals voor mij, . ïijn, dat het verplaatst in een vrijwel onbekende wereld.
Maar wat het, voor mij althans, daarbij bijzonder belangwekkend maakt is, dat het zoo in-subjectief is.
Telkens vernemen wij hoe de schrijfster dat alles nu vindR
Schier geen bladzijde zonder een waardeeringsoordeel.
En dat geeft aan Een half jaar in Amerika zijn warmte, zijn innigheid. Zet er den stempel van de persoonlijkheid op.
Ge ziet er uit hoe al dat vreemde en nieuwe zich afspiegelt in het bewustzijn van een jonge,
hoïlandsche Calviniste van onzen tijd, Liat mij een passus mogen afschrijven,
„Ia de SAGE CHAPEL laat men dan ook predikantec van allerlei kleur de diensten leiden.
Ik hoor er een uitstekend redenaar, die met zeer ware en mooie opmerkingen begint. Ia gloeiends termen gewaagt hij van den zir. tot vereenigen en verbroederen, die thans Christenen Eooveel nader tot elkander brengt. Maar aan het slot dient hij ons nog even een kleine ver mining toe, dat in die algemeene broederschap nog niet zijn opgenomen , .., de moderaen. Dat die het toch ook zoo „goed meenen" en zoo veel goed doen.
Dat is een der adders, die hier onder het gras schuilen. Ia den hartstocht tot vereenigen ziet men eerst kleine, dan groote beginseiverschillen over 't hoofd.
Het is goed, muren aftebreken, die menschenwerk zijn, maar wee de hand, die zonder oordcel des cnderscheids ook grenzen ontbloot, die God bevolen heeft in stand te houden en te bewaken!" (p. 208).
Tot zoover Mej. KUYPER. Deze ea dergelijke uhlatingen acht ik daarom bïlangwekkend, omdat zij mij een blik gunnen in de wijze waarop de Amerikaansche toestanden reageeren in een bewustzijn tot welks inhoud, onder meer, behoort de overtuiging van hei ongeoorloofde van de verflauwing der grenzen en van het plichtmatige van het de wacht houden bij het beginsel.
En hier kom nog iets bij. Deze en dergelijk!uitlatingen wekken ook mijn sympathie voor het boek, omdat zij het maken tot een boek in mijn geest en naar mijn hart, tot een gereformeerd boek.
Ware ik „modern", ik zou, om iets te noemen, over dien „adder onder 't gras" op ao8 mijten zeerste verontwaardigen en misschien wei met een paar krachtige invectieven aan het adres van de „in enghartig dogmatisme bevangene", of zoo iets, het beek verstoord dichtslaan.
Nu ik Echier niet „modern", ben, heeft: „Dat is een der adders, die hier onder het grasschuili". op p. 208, mijn volle ipstemming en voel ik daarin verwantschap met de schrijfster op het stuk van Gsloofsovertuiging.
Nog een passus om te dosn zien, hoe aan deze waarneemster, als ze wil, niets ontgaat; ook niet het contrast.
„Sommige kerken maken deze koren onzicht baar door ze achter een gordijntje te zetien. Maar als 't koor opstaat om te zingen, ziet men soms een geheele rij veeren en pluimen boven 't gordijnije uitsteken en op de maat van 't gezang heen en weer wiegelen", p. 196.
Velen zouden dat „niet eens hebben gezien". Moet je kunnen willen zien.
Zij verstaat die kuast en ziet nu dat heelmalle van het op de maat van't gezang^heen en weer wiegelen van veeren en pluimen, waart-.an zich voor haarassocieeït de gedachte: „dameshoeden , die zij echter, van wege 't gordijntje, niet ziet, en welk in d.< i maat meedoen van pluimen en veeren met het plechtig zingen van menschen dan 200 contrasteert.
Zeker, van de gave der kunst om dergelijke dingen te willen zien, kan 'n mensch in deze wereld voor zich zelf vaak last hebben. Maar toch is deze gave voor wie amusant willen schrijven, oamisbaar. Ea am het bedt dezer gave bu zijn schtijfstei dankt Een half jaar tn Amerika dan ook zijn n.et tï onderschatten goeae eigenschap van zijn lezers niet licht te vervelen.
Dit jongste werk van MEJ. KUYPER komt mij voor net bsst geslaagde van al wat ik van haar gelezen heb.
Een boek van kleurigheid en fleurigheid als van lente.
Een amusant boek.
Een boek dat er in onze christelijke, onze zuiver christelijke lectuur, wezen mag.
2. J. C. SIKKEL, Dienaar des Woords te Amsterdam. Het vruchtdragend Tarwegraan. Leerrede over Johannes XII, vs. 20—33. Amsterdam. H. A. VAN BOTÏENBURG. I908.
Deze leerrede is door Ds. SIKKEL uitgesproken in de Raamkerk te Amsterdam, op Zondag I Maart 1908, na vijf en-twintigjarige ambtsbediening.
DR. H. SCHOKKING zegt in zijn bijdrage voor het Gedenkboek ter gelegenheid van DR HOEDEMAKER'S 40 jarige ambtsbediening, dat ouderwetsche gemeenteleden niet veel ophebben met een intreepreek. Men zou dit ook kunnen uitbreiden tot gelegenheidspreek in het algemeen.
Toch zijn er gelegenheidspreeken waarbij het wenschelijk zou wezen, dat die ouderwetsche gemeenteleden dan maar eens een uitzondering maakten.
Weaschelijk voor hen zelf.
Ea onder die kategorie van gelegenheidspreeken behoort ook deze hier door mij aan te kondigen preek van SIKKEL.
„Bij machtiger geesten dan de doorsneepredikers kunnen zijn, zal imnsets de verhevenheid van 't oogenblik al hunn» gaven ia actie brengen.”
Aldus in het reeds aangehaalde werk DR. SCHOKEING.
Welnu, bij Dï. SIKKEL die, naar mijn be scheiden meenicg, een machtiger geest dan de doorsnee-prediker is, heeft dit laatste geval zich voorgedaan.
Metterdaad heeft deze begaafde prediker in die leerrede op i Maart al zijn gaven in actie gebracht.
Het getuigt van fijnen takt in die gedachtenisrede, dat de prediker .— anders dan een „door sneeprediker" zoo licht doet — er betrekkelijk weinig van zich zelf in spreekt.
Op I Maart ving in de Amsterdamsche Gemeente de gewone jaarlijksche „lijdensprediking" aan.
SIKKEL nu hield den aangewezen tekst.
Uit den tekst heeft hij gegrepen de gedachte van het tarwegraan, in vs. 24.
Rijk en diep, en zoo als Ds, SIKKEL dat verstaat, is de toelichting deze gedachte; metterdaad een openen van het Woord.
En als hij haar dan gaat toepassen, biedt dit hem tevens de gelegenheid om te gedenken en te doen gedenken.
Te gedenken wat hij mocht spreken en leeren en schrijven in de Gemeenten van Bieselinge, Hylaard, 's Gravenhage, Amsterdam.
Kort, duidelijk, ootmoedig en dankbaar.
Een stuk van denstrijd van ons gereformeerde voik op kerkelijk, sociaal en politiek gebied.
Men leze deze leerrede.
Een opbouwend woord, ook opbouwend voor onze dankbaarheid aan God die ons dezen medestrijder en medearbeider heeft geschonken.
3. H. VAN DIJK. Geref. Pred. te Zwammerdam. De Lampe des Woords.
I. Twaalf Schriftoverdenkingen voor Leeskerk en Huisgezin. Uitgever J. Wristers, Utrecht.
De titels zijn-: . De eerste Diakenen (Hand. 6 : I—6); 2. Bekeering van Saulus (Hand. 9 : I—9); 3. De kreupelgeborene van Lystre (Hand. 14 : 8—12); 4. Morgenstond en nacht (Hervorming) (Jes. ai : 11, 12); 5. De Lofgang van Miria (Luc. r : 46—55); ó. De Lofzang van Zichatias (Luc. i : 67—79); 7. GoJs liefde tot de wereld (Kerstfeest) (Joh. 3 : 16); 8. Het ontwaakte zwaard (Zach. 13 : 7); 9. Buiten de poorte (Hebr. 13 : 10—16); 10. Jezus graf en onze graven (Matth. 27 : 61); 11. Van U mijn lof (Paschen); r2. Biijf met ons.
Deze meditation laten zich met stichting lezen, en vooral aan onze leeskerken kan ik ze van harte aanbevelen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1908
De Heraut | 4 Pagina's